Unite 2 pays/ville 1-8 Flashcards
ik ga naar Nederland
je vais aux Pays-bas
jij woont in Engeland?
tu habites en Angleterre?
hij reist naar Spanje
il voyage en espagne
zij is geboren in Italië
elle est née en Italië
wij vertrekken naar Duitsland
nous partons en allemange
blijven jullie in België
vous restez en belgique?
mijn ouders leven in Portugal
mes parents vivent au Portugal
zij werken in Marokko
ils travaillent au maroc
ik studeer in België, in Antwerpen
j’etudie en belgique, à anvers
gaan
aller
wonen
habiter
reizen
voyager
vertrekken
partir
geboren zijn
être né(e)
blijven
rester
leven, wonen
vivre
studeren
étudier
ik woon in België maar ik werk in Luxenburg
j’habite à belgique mais je travaille au luxenbourg
we gaan op vakantie naar Marokko
nous allons en vancance au maroc