Unite 1 voc 2 Flashcards
1
Q
Naar de dokter gaan
A
Aller chez médecin
2
Q
Ik sta vroeg op
A
je me léve tôt
3
Q
op zondag sta ik laat op
A
le dimanche, je me léve tard
4
Q
boodschappen doen
A
faire des cours
5
Q
ontbijten
A
prendre le petit-déjeuner
6
Q
naar huis gaan
A
rentrer à la maison
7
Q
ik ga graag op stap met mijn vrienden
A
j’aime sortir avec mes amis
8
Q
slapen tot s’middags
A
dormir jusqu’à midi
9
Q
ik ga naar bed
A
je vais me coucher
10
Q
een marathon lopen
A
courir un marathon
11
Q
sporten
A
faire du sport
12
Q
voetballen
A
faire du foot / jouer au foot
13
Q
een appartement huren
A
louer un appartement
14
Q
dat hangt er van af
A
ça dépend
15
Q
eerst neem ik een douche
A
d’abord, je prend une douche