unite 2 voc 1-2 Flashcards
1
Q
uitrusten
A
se reposer
2
Q
ideeen uitwisselen
A
échanger des idées
3
Q
iets ruilen
A
échanger quelque chose
4
Q
ontvangen worden
A
être acceuilli
5
Q
zin hebben in, zin hebben om
A
avoir envie de
6
Q
1 koffer meenemen
A
emporter une seule valise
7
Q
de bagage in de auto steken
A
mettre les bagages dans la voiture
8
Q
op vakantie vertrekken
A
partir en vacances
9
Q
een fototoestel meenemen
A
emporter un appareil photo( une camera)
10
Q
Geboren zijn in de verenigde staten
A
être né(e) aux etats-Unis
11
Q
in Duitsland leven
A
vivre en allemagne
12
Q
in Frankrijk studeren
A
etudier en France
13
Q
naar Nederland gaan
A
aller aux Pays-bas
14
Q
uit Portugal komen
A
venir du portugal
15
Q
naar Zwitserland reizen
A
voyager en suisse
16
Q
in Japan wonen
A
habiter au japon
17
Q
in Italië werken
A
travailler en italie