unite 2 woordenschat Flashcards
1
Q
wat telt is
A
ce qui compte, c’est
2
Q
meenemen
A
emporter
3
Q
une boussole
A
een kompas
4
Q
un nounours
A
een knuffelbeer
5
Q
un bonnet
A
een muts
6
Q
une brossse à dente
A
een tandenborstel
7
Q
des tongues
A
teenslippers
8
Q
du dentifrice
A
tandpasta
9
Q
belgie
A
la belgique
10
Q
nederland
A
les pays-bas
11
Q
duitsland
A
l’allemange
12
Q
luxenbourg
A
le luxenbourg
13
Q
frankrijk
A
la france
14
Q
spanje
A
l’espagne
15
Q
portugal
A
le portugal
16
Q
italie
A
l’italie
17
Q
engeland
A
l’angleterre
18
Q
verenigd koninkrijk
A
le Royaume-uni
19
Q
groot britanie
A
la grand-bretagne
20
Q
verenigde staten
A
les etats-unis
21
Q
zwitserland
A
la suisse
22
Q
oostenrijk
A
l’autriche
23
Q
polen
A
la pologne
24
Q
china
A
la chine
25
japan
le japon
26
rusland
la russie
27
turkyie
la turquie
28
vlaanderen
la flandre
29
wallonië
la wallonie
30
antwerpen
anvers
31
brussel
bruxelles
32
gent
gand
33
mechelen
malines
34
brugge
bruges
35
een werelddeel
un continent
36
aardrijkskunde
la géographie
37
een wereldreis
un voyage autour du monde
38
vivre
leven
39
blijven
rester
40
ten eerste
d'abord
41
nadien,verder
ensuite
42
daarna
puis
43
messchien
peut-être
44
afkomstig zijn van
être orginaire de
45
een stad
un ville
46
een dorp
un village
47
alvorens te (+ infiniteif)
avant de
48
de lotto winnen
gagner de lotto
49
bijgevolg,daarom,als resultaat
par conséquent
50
het openbaar vervoer
les transports en commun
51
in gewicht bijkomen
prendre du poids
52
het loket
le guichet
53
de volle prijs
le plein tarif
54
dat zal dan 34 euro zijn
ça fera 34 euros
55
in eerste klasse
en premiére classe
56
ik zou willen
je voudrais
57
ik zou een stadsplan willen
j'aimerais un plan de ville
58
dat is perfeckt
c'est parfait
59
de franse spoorwegmaatschappij
la SNCF
60
de bediende
L'employé
61
de aankomst
l'arrivée
62
het vertrek
le départ
63
de toegang
l'accés
64
geldig
valable
65
zitplaats
une place assise
66
een teken, een bord
un signe
67
de bewegwijzering
le balisage
68
een wandelaar
une randonneur
69
een wandeling
une randonnée
70
een stapper
un marcheur
71
een pad
un sentier
72
een weg
un chemin
73
het landschap
le paysage
74
ontdekken
découvrir
75
de afstand
la distance
76
de realiteit
la réalité
77
een legende
une légende
78
een lengte van .....
une longueur de ....
79
beroemd
célèbre
80
ontmoeten
rencontrer
81
een plaats
un lieu
82
bubbels (bvwater)
des bulles
83
een schoonheid
la beauté
84
uitvoeren,voltooien
effectuer
85
een eiland
une île
86
een (hoge)berg
une (haute) montage
87
een loopbrug
une passerelle
88
een evenwicht tussen... en ...
un équilibre entre... et....
89
de cultuur
la culture
89
behagen
plaire
90
zeker en vast
certainement
91
tel(s) que/ telle(s) que
zoals
92
bewonderen
admirer