Unité 22 (vingt-deux) Flashcards
contre (le mur)
🇫🇷
tegen (de muur)
🇳🇱
tegen (de muur)
🇳🇱
contre (le mur)
🇫🇷
à côté de (l’église)
🇫🇷
naast (de kerk)
🇳🇱
naast (de kerk)
🇳🇱
à côté de (l’église)
🇫🇷
dire
je dis, tu dis, il dit…
🇫🇷
zeggen
ik zeg, jij zegt, hij zegt…
🇳🇱
zeggen
ik zeg, jij zegt, hij zegt…
🇳🇱
dire
🇫🇷
je dis, tu dis, il dit…
(avec) elle
🇫🇷
(met) haar
🇳🇱
(met) haar
🇳🇱
(avec) elle
🇫🇷
(avec) elles
🇫🇷
(met) hen (vr.)
🇳🇱
(met) hen (vr.)
🇳🇱
(avec) elles
🇫🇷
entrer
🇫🇷
1. binnenkomen
2. naar binnen gaan
🇳🇱
binnenkomen
🇳🇱
entrer
🇫🇷
naar binnen gaan
🇳🇱
entrer
🇫🇷
une fleur
🇫🇷
een bloem (plant)
🇳🇱
een bloem (plant)
🇳🇱
une fleur
🇫🇷
(avec) eux
🇫🇷
(met) hen
🇳🇱
(met) hen
🇳🇱
(avec) eux
🇫🇷
une idée
🇫🇷
een idee
🇳🇱
een idee
🇳🇱
une idée
🇫🇷
(avec) lui
🇫🇷
(met) hem
🇳🇱
(met) hem
🇳🇱
(avec) lui
🇫🇷
un mur
🇫🇷
een muur
🇳🇱
een muur
🇳🇱
un mur
🇫🇷
peur
🇫🇷
bang zijn
🇳🇱
avoir peur
🇫🇷
schrik hebben
🇳🇱
schrik hebben
🇳🇱
avoir peur
🇫🇷
bang zijn
🇳🇱
peur
🇫🇷
un peu
🇫🇷
een beetje
🇳🇱
een beetje
🇳🇱
un peu
🇫🇷
(elle parle) peu
🇫🇷
(ze praat) weinig
🇳🇱
(ze praat) weinig
🇳🇱
(elle parle) peu
🇫🇷
peu
🇫🇷
weinig
🇳🇱
weinig
🇳🇱
peu
🇫🇷
penser (à Joris)
🇫🇷
denken (aan Joris)
🇳🇱
denken (aan Joris)
🇳🇱
penser (à Joris)
🇫🇷
quelque chose (man.)
🇫🇷
iets
🇳🇱
iets
🇳🇱
quelque chose (man.)
🇫🇷
rester
🇫🇷
blijven
🇳🇱
blijven
🇳🇱
rester
🇫🇷
un salon
🇫🇷
een salon, zitkamer
🇳🇱
een salon
🇳🇱
un salon
🇫🇷
een zitkamer
🇳🇱
un salon
🇫🇷
tomber
🇫🇷
vallen
🇳🇱
vallen
🇳🇱
tomber
🇫🇷
(avec) vous
🇫🇷
(met) jullie, (met) u
🇳🇱
(met) jullie, (met) u
🇳🇱
(avec) vous
🇫🇷
(kijk) dan (daar)
🇳🇱
(regarde) alors (là)
🇫🇷
(regarde) alors (là)
🇫🇷
(kijk) dan (daar)
🇳🇱
(aan Vincent) vragen
🇳🇱
demander (à Vincent)
🇫🇷
demander (à Vincent)
🇫🇷
(aan Vincent) vragen
🇳🇱
chercher
🇫🇷
zoeken
🇳🇱
zoeken
🇳🇱
chercher
🇫🇷