unité 2 Frans - Nederlands Flashcards
1
Q
la forêt
A
het bos
2
Q
ramener
A
brengen
3
Q
bouffer
A
opvreten
4
Q
supplier
A
smeken
5
Q
le caillou
A
de steen
6
Q
le caprice
A
de bevlieging / nuk
7
Q
j’y vais
A
ik ga erheen
8
Q
les poils
A
de haren
9
Q
la puce
A
de vlo
10
Q
utile
A
handig / nuttig
11
Q
ca suffit
A
het is genoeg
12
Q
goûter
A
proeven
13
Q
la souris
A
de muis
14
Q
le renard
A
de vos
15
Q
la grenouille
A
de kikker
16
Q
l’écureuil
A
de eekhoorn
17
Q
l’oiseau
A
de vogel
18
Q
le lapin
A
het konijn
19
Q
le lion
A
de leeuw
20
Q
le serpent
A
de slang
21
Q
arrêter
A
arresteren
22
Q
voyager
A
reizen
23
Q
avoir le droit
A
het recht hebben
24
Q
le sans-abri
A
de dakloze
25
le voyageur
de reiziger
26
donner sa chance
de kans geven
27
être pressé
gehaast zijn
28
sélectionner
selecteren
29
le malfaiteur
de boef
30
le pickpocket
de zakkenroller
31
s'installer
gaan staan / gaan zitten
32
le banlieusard
de forens
33
décu
teleurgesteld
34
célèbre
beroemd / bekend
35
se rendre à
gaan naar
36
la plainte
de klacht
37
manquer d'expérience
gebrek aan ervaring hebben
38
attraper
pakken
39
juste
eerlijk
40
l'arrêt de bus
de bushalte
41
le ticket de métro
het metrokaartje
42
le quai
het perron
43
changer à
overstappen op
44
la gare
het station
45
le billet de train / d'avion
het treinkaartje / vliegticket
46
la station de métro
het metrostation
47
la correspondance
de aansluiting
48
la contravention
de bekeuring
49
hebdomadaire
weekelijks
50
effectivement
inderdaad
51
le fleuve
de rivier
52
sauter
springen
53
lâcher
laten / opgeven
54
la canette
het blikje
55
l'avertissement
de waarschuwing
56
interdit
verboden
57
se baigner
zwemmen
58
le poids
het gewicht
59
le gardien
de bewaker / beschermer
60
ivre
dronken
61
la natation
het zwemmen
62
le plongeur
de duiker
63
ailleurs
elders / ergens anders
64
malgré
ondanks
65
le nageur
de zwemmer
66
le gendarme
de politieagent
67
la sécurité
de veiligheid
68
le secouriste
de EHBO'er
69
le numéro d'urgence
het alarmnummer
70
le depanneur
de monteur
71
le pompier
de brandweerman