leerwoorden frans Flashcards
1
Q
alleen
A
seul(e)
2
Q
alleen maar
A
seulement
3
Q
eten
A
mangent
4
Q
eten
A
de la nourriture
5
Q
gelijk (reden)
A
raison
6
Q
onmiddellijk
A
tout de suite
7
Q
bezoeken
A
visiter
8
Q
ga bezoeken (zal zien)
A
vais voir
9
Q
arm
A
pauvre
10
Q
arm ( ledenmaat)
A
bras
11
Q
bij, in
A
chez , à
12
Q
in de vakantie
A
pendant les vacances
13
Q
een leuk nieuwtje
A
une bonne nouvelle
14
Q
maak af
A
finis
15
Q
trappen
A
escaliers