unità 6 Flashcards
de leerling
l’alunno, -a
opgehangen baby’s
I bimbi impiccati
tafelvoetbal
il calciobalilla
de eekhoorn
lo scoiattolo
dicht
fitto, -a
ophangen
impiccare
in glasvezel, fiberglas
in vetroresina
een eik
una quercia
het strand
la spiaggia
een autodidact
un autodidatta
verrassend
sorprendente
verdringen
spiazzare
in geld, in contanten
in denaro
landen, neerslagen
atterrare
opzetten
impagliare
aan het plafond
al soffitto
nagelen, vastzetten, oppakken
inchiodare
gaan liggen
sdraiare
in de (doods)kist
nella bara
onderbreken, stopzetten
sospendere
hemd, shirt
maglietta
crossbody, over de schouder
a tracolla
jas
un cappotto
dubbele
I doppi
conferentie
I convegni
de vernissage
il vernissage
kabeljongen
l’antennista
mortuarium
un obitorio
samenvallen, overeenkomen
coincidere
voorlaatste
penultimo, -a
delen
condividere
tekenen
disegnare
takken
I rami
afval
gli scarti
poging
un tentativo
afdwalen
divagare
bedriegen, valsspelen
imbrogliare
de latrine, wc
la latrina
omverwerpen, ondermijnen
sovvertire
een ‘z’
una zeta
een klacht, een aangifte
la denuncia
grote tentoonstelling elke 2 jaar, tweejaarlijks
biennale
geur
un profumo
tentoonstellen
esibire
lakens, beddengoed
lenzuola
opgerold
arrotolato, -a
koeienletters, grote letters
la scritta cubitale
een olijfboom
l’ulivo
oude kleren
vestiti smessi
het evenwicht
l’equilibrio
de begrafenisondernemer
l’imbalsamatore
de was, wax
la cera
aanraken, voelen
toccare
Warschau
Varsavia
veroorzaken
scatenare
tumult, ophef
un putiferio
rechtzetten
raddrizzare
breken
spezzare
knielen
inginocchiare
in gebed
in preghiera
vermommen
travestire
weigeren
rifiutare
een apparaat, toestel
un dispositivo
in beweging zetten
mettere in moto
horen, behoren, toebehoren
appartenere
een spons
una spugna
een schoudertas
una borsa a tracolla