segnali discorsivi Flashcards
1
Q
verder
A
inoltre
2
Q
dan
A
poi
3
Q
noch
A
né
4
Q
evenals
A
nonché
5
Q
echter
A
d’altronde
6
Q
bovendien, verder, trouwens
A
in più
7
Q
of(wel)
A
oppure
8
Q
anders(zins)
A
altrimenti
9
Q
anders, zo niet
A
se no
10
Q
anders
A
diversamente
11
Q
dat wil zeggen, namelijk
A
cioè
12
Q
namelijk, dat wil zeggen
A
ossia
13
Q
namelijk, ofwel, hetzij
A
ovvero
14
Q
in feite, immers
A
infatti
15
Q
namelijk, dat wil zeggen, met andere woorden
A
vale a dire
16
Q
echter, wel, toch
A
però
17
Q
echter, evenwel
A
tuttavia
18
Q
terwijl, tijdens
A
mentre
19
Q
in plaats daarvan, daarentegen
A
invece
20
Q
vrij, nogal
A
piuttosto
21
Q
hoewel, ook al
A
anche se
22
Q
hoewel, ofschoon, ondanks
A
benché
23
Q
hoe dan ook
A
comunque
24
Q
zolang dat, aangezien
A
poiché
25
daarom
quindi
26
sinds, aangezien, zoals
siccome
27
dus
allora
28
daarom
pertanto
29
zodat
affinché
30
om te
in modo da
31
zodat
così che
32
wanneer
quando
33
tot
finché
34
in de tussentijd
intanto
35
eerst, voor
prima
36
na
dopo