la frana Flashcards
1
Q
de bel
A
il campanello
2
Q
de aardverschuiving
A
la frana
3
Q
toevertrouwen
A
affidare
4
Q
een bergpad (muildierpad)
A
una mulatierra
5
Q
verschijnen
A
apparire
6
Q
sluiers van donkerheid
A
I veli di caligine
7
Q
(berg)toppen
A
le vette
8
Q
bedroeven
A
rattristare
9
Q
onaangenaam
A
sgradevole
10
Q
slim, sluw
A
furbo, -a
11
Q
rechtlijnig
A
rettilineo, -a
12
Q
tempo
A
l’andatura
13
Q
pachters, huurders
A
I fittavoli
14
Q
bemiddelaars, ombudsmannen
A
I mediatori
15
Q
zelfs
A
persino
16
Q
een priester
A
un prete
17
Q
slaperig
A
sonnolenta
18
Q
ramp, ongeluk
A
la sciagura
19
Q
nauw
A
stretta
20
Q
stoffig
A
polveroso
21
Q
hoewel
A
sebbene
22
Q
geavanceerd, gevorderd
A
avanzato, -a
23
Q
glimp opvangen, zien
A
scorgere
24
Q
stagneren
A
ristagnare
25
de winterslaap
il letargo
26
winter-
invernale
27
de openhaard
il camino
28
stenen, rotsen
le pietre
29
controleren, inspecteren
ispezionare
30
overhaast
precipitosi
31
heupen, zijkanten, flanken
fianchi
32
de breuk, fractuur
la frattura
33
het litteken, littekenweefsel
una cicatrice
34
de valleien
I valli
35
smerige
squallide
36
de gevel
la facciata
37
een bleke, een vaal
un pallido
38
schreeuwen
vociare
39
grote man
un omaccione
40
vulgair, grof
volgare
41
de moeite nemen om
degnarsi di
42
(ver)zorgen, (op)passen
badare
43
diners
I commensali
44
grote plezier, gelach
grandi risate
45
zeggen, spuwen, protesteren
ribattere
46
steile haarspeldbochten
serpentine ripide
47
versnellingen achteruit
retromarce
48
grimmig, nors
torvo, -a
49
de (klok)slag, het luiden
il rintocco
50
de opluchting, de verlichting, de hulp, de troost
il sollievo
51
hopeloos
derelitto
52
de duistere schaduw
l'ombra cupa
53
de verplichtingen
gli incombenti
54
het ongemak
il disagio
55
achterhalen
risalire
56
een (wandel)pad
un sentiero
57
toestemmen
acconsentire
58
beklimmen
inerpicarsi
59
modderig
fangoso, -a
60
een bergkam
un costone
61
de adem
il fiato
62
eruit afleiden
dedurne
63
tegenkracht
contrafforte
64
tegenover
dinanzi
65
roodachtig
rossiccio, -a
66
de climax, het toppunt
il culmine
67
de breuk, de scheur
la rottura
68
(op)gestapeld
accatastato, -a
69
de keien
I macigni
70
ogenschijnlijk
parvero
71
gelegen op
abbarbicato su
72
de kliffen
I dirupi
73
de brug
il ponte
74
geruïneerde, verlaten
diroccato
75
de verwarring
l'intrico
76
kaal
brullo
77
de rotsachtige bodem, de landtongen van rotsen
le rocce affioranti
78
natte lopers van beekjes
umidi colatoi di rigagnoli
79
kleine muurtjes van steen en sten van kleine teelt, kweek
muretti di pietre e sostegno di brevi coltivazione
80
omslachtig
ferruginoso, - a
81
gevuld
riempito, -a
82
restjes, kliekjes
gli avanzi
83
het metselwerk
la muratura
84
de fooi
la mancia
85
de deal, de zaken
l'affanno
86
aantrekkelijk
supplichevole
87
sussen
rabbonirlo
88
hoeven, klompen
zoccoli
89
verschijnen
comparire
90
de drempel(waarde)
la soglia
91
uitgedroogd
rinsecchito
92
somber
tetro, -a
93
de uitslag, de uitbarsting
lo sfogo
94
de jas
il paltò
95
de minachting
il spregio
96
ongewenst
deprecato, -a
97
de marge
il margine
98
kleine boerderij
un campicello
99
de open plek
la spiazzo
100
een aardverschuiving
uno smottamento
101
steen, rots
sassi
102
de regen(val)
le piogge
103
vloeken
imprecare
104
failliet / achteruit gaan
andare in malora
105
verbaasd, onder de indruk, sprakeloos, perplex
sbalordito, -a
106
de inkeping
la scalfittura
107
de traagheid, de inactiviteit
l'inezia
108
plantte in de steek
piantò in asso
109
spreken
interpellare
110
angstig
ansiosamente
111
boeren, kinkels, pummels
I bifolchi
112
betasten, aanraken
palpare
113
het donker, de duisternis
il buoi
114
iemand, kerel
un tizio
115
voorstellen, bevorderen
avanzare
116
preambules, inleidingen
preamboli
117
duister, louche
losco
118
geconfisqueerd, misdadig
delittuoso, -a
119
ontwijken, misleiden, afleiden
sviare
120
de ramp, het ongeluk, de ellende, de vloek
la sciagura
121
romanistisch
romanzesco
122
enteren
abbordare
123
gedoe, problemen
fastidi
124
berispen, verwijten
rinfacciare
125
de boef, de oplichter
imbroglione
126
hebzuchtig
avido, -a
127
ingestort, gekelderd
crollato, -a
128
ijzig, ijskoud, bevroren
gelido, -a
129
verdwijnen
dileguare
130
(vissers)huisje
casupola
131
krakend
cigolando
132
verdwenen, vermist
scomparire
133
uit elkaar halen, afbreken, ontkoppelen
smontare
134
de mesthoop
la concimaia
135
puinhoop
ghiaione
136
horen
udire
137
verdiepen
profondare
138
de functie (wiskunde)
la concavità
139
met een licht geritsel van grind
con lieve fruscìo di ghiaia
140
zoeken, verkennen
perlustrare
141
het adagium, het gezegde
adagio
142
een regenbui
uno scroscio
143
de vreugde, de blijdschap
la gioia