NM unità 1 Flashcards
1
Q
bewandelen, afleggen
A
percorrere
2
Q
de route
A
la tratta
3
Q
slepen, trekken
A
trainare
4
Q
het netwerk
A
la rete
5
Q
het spoorwegnetwerk
A
la rete ferroviaria
6
Q
bereiken
A
raggiungere
7
Q
een onderneming, organisatie
A
un’impresa
8
Q
zelfs, maar liefst
A
addirittura
9
Q
tellen, rekenen
A
contare
10
Q
genieten
A
godere
11
Q
graven
A
scavare
12
Q
een gat
A
una buca
13
Q
de charme, aantrekkingskracht
A
il fascino
14
Q
onverbiddellijk, meedogenloos
A
inesorabilmente
15
Q
verrassen
A
sorprendere
16
Q
onverdragelijk, onuitstaanbaar
A
insopportabile
17
Q
omzeilen, ontwijken
A
aggirare
18
Q
de file, de verstopping
A
la congestione
19
Q
zich voordoen, opkomen
A
sorgere
20
Q
de povlakte
A
la pianura padana
21
Q
bergachtig
A
montuoso, -a
22
Q
heuvelachtig
A
collinare