Uitspraken Flashcards
1
Q
Goed idee!
A
Bonne idée!
2
Q
Geen sprake van!
A
Pas question!
3
Q
Help je ons dragen?
A
Tu nous aides à porter?
4
Q
Wat een dag!
A
Quelle journée!
5
Q
Alles is bijna in orde
A
Tout est presqu’en ordre.
6
Q
Laten we beginnen met…
A
Commençons par…
7
Q
Slapen als een roos.
A
Dormir comme un ange.
8
Q
Alleen maar geluk!
A
Que de bonheur!
9
Q
Alles gaat goed / Alles verloopt goed
A
Tout va bien.
10
Q
Wat een sfeer!
A
Quelle ambiance!
11
Q
Dat komt goed uit.
A
Ça tombe bien.
12
Q
Ik vind dat
A
Je trouve que
13
Q
We vertrekken!
A
On y va!
14
Q
Vertrekken we?
A
On y va?
15
Q
Perfect!
A
Parfait!