U 25 ww + Flashcards
1
Q
zich wassen
A
se laver
2
Q
ik was mij
A
je me lave
3
Q
jij wast je
A
tu te laves
4
Q
hij/zij wast zich
A
il/elle se lave
5
Q
opstaan
A
se lever
6
Q
ik sta op
A
je me lève
7
Q
jij staat op
A
tu te lève
8
Q
hij/zij staat op
A
il/elle se lève
9
Q
zich aankleden
A
s’ habiller
10
Q
ik kleed mij aan
A
je m’ habille
11
Q
jij kleedt je aan
A
tu t’ habilles
12
Q
hij/zij kleedt zich aan
A
il / elle s’ habille
13
Q
Vertrekken
A
partir
14
Q
ik vertrek
A
je pars
15
Q
jij vertrekt
A
tu pars