Trainingstherapie Flashcards

1
Q

gevolgen van longenproblematiek op lichaam

A
  1. algemeen
    - in therapie weinig longfunctie verbeteren
    - wel aan gebruik van longfunctie = meer met zelfde
    - veel comorbiditeiten
  2. comorbiditeiten
    - hart & vaataandoeningen door zelfde risicofactoren
    - osteoporose door cortisone gebruik
    - spierzwakte door fysieke inactiviteit
    - metabole aandoeningen: type II diabetes
    - angst & depresie = 1/3 van patiënten
  3. gewicht
    - overgewicht
    - cachexie = ondergewicht nog erger
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vicieuze cirkel van inactiviteit

A
  1. COPD
    - limiatie van luchtstroom = gedaalde 1seconde waarde
    - hyperinflatie
    - spierdysfunctie = al bij vroege stadia
  2. symptomen
    - in begin enkel bij hoog actieve activiteiten
    - progressief dalen naar matig & laat
    - dyspnoe & vermoeidheid: perceptie zoals pijn
  3. inactiviteit
  4. deconditionering & spierzwakte
    - kunnen wij wel aanpakken = treatable traits
  5. nog meer symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onderdelen evalutatie longpatiënt

A
  1. functies & structuur
    - longfunctie
    - ademhalingsapparaat
    - symptomen
    - hoest & sputum
    - spierkracht
    - inspanningscapaciteit
    - nutirionele status
    - co-morbiditeiten
  2. activiteiten
    - inspanningscapaciteit
    - funcitonele status
    - fysieke activiteit
    - valrisico
  3. participatie
    - levenskwaliteit
    - motivatie & ondersteuning
    - angst & depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

meten van spierdysfunctie

A
  1. maximaal isometrische contractie
    - goudenstandaard = gefixeerde krachtcel
    - praktijk = handheld dynamometer
    - snelle test mogelijk & vergelijken met standaardisatie
    - probleem bij sterke patiënten & reproduceerbaarheid
    - vooral effect op OL = quadriceps
    –> meeste literatuur voor prognose
  2. handgrijpkracht
    - algemene spierkracht
    - referentie waarden
  3. respiratoire spierkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meten van respiratoire spierkracht

A
  1. meting
    - monddrukken meten
    - zo krachtig mogelijk in of uitademen
    - inspiratoire spierzwakte is vaak aangwezig
    - expiratoire is enkel bij specifiek pathologiën vb: spierdystrofie
  2. definitie van spierzwakte inspiratoir
    - vrouwen < 60cmH2O
    - mannen < 80cmH2O
    - en/of <70% van preditieve waarde
    –> afh van geslacht, leeftijd & BMI
  3. standaardisatie
    - beginnend van RV voor inspiratoir
    - beginnend van TLC voor expiratoir
    - soms beginnend van FRC maar geen stadaard
    –> patiënten weten normale ademhaling niet goed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gevolg spierdysfunctie

A
  1. verhouding
    - weinig correlatie met longdysfunctie & spierdysfunctie
    - altijd metingen bij patiënt uitvoeren
    - enkel training indien verlaagd = enkel spier of ook respiratoir
  2. onderdelen van spierdysfunctie
    - vooral op OL
    - kwaliteit = gedalade spierkracht & uithouding
    - kwantiteit = atrofie
    - selectieve atrofie van type I = minder aerobe prestatie & rapper lactaat productie
    - gedaalde oxidatieve capaciteit
    - mitochondironale dysfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

probleem spierdysfunctie bij longpatiënten

A
  1. spierdysfunctie
  2. sneller lactaat productie
  3. omzetting in CO2
  4. hogere ventilatie nodig voor zelfde inspanning
    –> is juist beperkt

oorzaak van spierdysfunctie
- daling van activiteit
- andere maar niet volledig gekend
- vb: corticosteroïden, systemische inflammatie, oxidatieve stress & nutitionele status

verhouding FEV1n MIP maximal inspiratory pressure & MTCSA mid thigh cross sectional area
- FEV1 & MTCSA niet gerelateerd aan elkaar
- MTCSA binnen dezelfde groep van FEV1= lagere overleving
- MIP binnen dezelfde groep van FEV1 = hogere symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

inspanningscapaciteit meten

A
  1. maximale fietsproef
    - meten van inspanningstolerantie
    - kennis van limiterende factoren
    - prognose
    - veiligheid = evalutatie voor longstransplnatatie
    - bepalen van trainingsintensiteit
  2. 6MWT
    - belangerijker bij longpatiënten
    - meestal pas langskomen bij hogere deconditionering = meer gevoelig
    - sensitiever voor effect van therapie
    –> VO2max weinig effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

probleem van longpatiënten bij inspanningscapaciteit

A
  1. controle van maximale
    - VO2max
    - RER
    - HrMAX
    - normale patiënten zijn cardiaal gelimiteerd
  2. controle van maximale bij longpatiënten
    - respiratoir gelimiteerd
    - MVV maximale vrijwillige ventilatie = FEV1 x 37,
  3. oorzaak van respiratoire limitatie
    - snelle lactaat vorming
    - dynamische hyperventilatei: door obstructie te weinig tijd voor uitademen
    –> langzaam zichzelf oppompen door te snel in te ademen
    - moeten stoppen door dyspnoe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fysieke activiteit van longpatiënten

A
  1. meting
    - stappen/dag
    - lage correlatie aan erst van longaandoending & inspanningscapaciteit
  2. probleem
    - onderzoek bij alle rokers
    - rokers die obstructie vertoonden maar nog geen symptomen
    –> gedaalde activiteit tov. rokers zonder obstructie
    - zonder bewust te zijn luisteren naar dyspnoe & minder actief zijn
  3. gevolgen
    - verhoogd sedentair gedrag = hogere zit & lig tijd
    - daling in fysieke activiteit vanaf vroeg stadium
    - inactiviteit is risicofactor voor vele andere aandoeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

valrisico bij longpatiënten

A
  1. inschatten van valrisico
    - voorgaande val
    - timed up an go test
    - sit to stand test
  2. slechte posturale controle gerelateerd aan
    - spierzwakte
    - fysieke inactiviteit
    - oudere leeftijd
    - nood aan O2-supplementatie
    - gelimiteerde mobiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

doelgroep van trainingstherapie

A
  1. COPD patiënten die symptomatisch zijn met treatable traits
    - gedaalde levenskwaliteit/functionele status
    - fysiek activiteit moeilijk is
    - moeite met therapie
    - nutritionele depletie
    - verhoogde medische nood vb: exacerbatie
    - gaswisselingsstoornis
    - psychosociale factoren
  2. GOLD
    - A = rookstop & fysieke activiteit
    - B & E + respiratoire revalidatie
  3. andere = alle chronische aandoeningen
    - intersitieel longlijden
    - bronchiëctasiën
    - post longtransplantatie
    - mucoviscidose
    - astma
    - pulmonale hypertensie
    - longkanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

respiratoire revalidatie

A
  1. definitie
    - begin met testen van patiënt
    - streven naar effecten op lange termijn
    - door inspannignstraining, educatie & gedragsverandering
  2. multidisciplinair
    - longarts & huisarts
    - respiratoire verpleegkundige
    - kinesitherapeut & ergotherapeut
    - sociaal assistent & psycholoog
    - tabacoloog & diëtist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

doel van inspanningstraining

A
  1. verhogen van oxidatieve capaciteit
    - VO2piek = meer gelimiteerd dan cardiaal door ventilatoire limitatie
    - ventilatie
    - uithouding op submaximale test = wel veel schommeling
    - functionele inspanningscapaciteit = 6MWT
  2. mechanische efficientie
    - lagere O2 vraag voor zelfde load
    - door herhalen van taak
  3. desensitisatie van dyspneu
    - herhalen van bewegingen die dyspneu uitlokken
    - dalen van bewegingsangst
  4. verhogen van vermoeibaarheid = fatigability
    - uithouding van lokale spier
    - daling van symptomen
    - stijging van ADL
  5. skeletale spierkracht door prognostische factor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

inspanningstraining

A
  1. doelen
    - verhogen van oxidatieve capaciteit = hoog intense uithouding of interval training
    - mechanische efficientie = taakspecifieke oefeningen
    - desensitisatie van dyspneu = bloodstelling aan elke intensiteit
    - fatigability & spierkracht = kracht training
    –> NMES bij heel gedeconditioneerd
  2. na training
    - opnieuw evaluatie
    - onderhouds behandeling
    - training bij exacerbaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

FITT uithouding

A
  1. uithoudingstraining
    - F 3-5x per week
    - I aanpassen = belangerijkste component
    - T min 20-30min, best 45-60min
    - ergometer, loopband, roeien, stappen
    - MICT, MIIT of HITT
  2. ventilatoire limitatie
    - geen HF-zones
    - bij patienten in begin fase wel
    - dyspnoe & gevoel in de benen = BORG 4-6
    - snelheid van 6MWT gebruiken = 75%
  3. grote deconditionering
    - test: 75% van belasting kan niet voor 10 min aangehouden worden
    - oplossing = interval training
    - altijd dyspnoe reserve behouden
    - on- & off kinetic = stijging & daling van dyspnoe zijn even snel
    –> inspanning & pauzes zijn evenlang
17
Q

FITT krachttraining

A
  1. krachttraining
    - min 2x per week, best 3-5
    - BL = 30-70% 1RM, OL = 40-80% 1RM
    - 12-15 reps in 1-3 sets
    - minimum 12 weken
    - toestellen, losse gewichten, eigen lichaamsgewicht
    - combinatie met uithouding geeft gunstig effect
18
Q

verhogen van inspiratoire spierkracht

A
  1. doelgroep
    - vrouwen <60cmH2O
    - mannen <80cmH2O
    - <70% pred
  2. oefenprotocol
    - 2 sessies van 30 herhalingen per dag
    - vaker trainen door uithoudingsspieren
    - 1 sessie met supervisie per week = controle van kwaliteit
    - 12 weken
    - 30-50% MIP
    - verhogen van weerstand afh van BORG
  3. effect therapie
    - onafh van fitheid verband met dyspneu
    - verlaging van dyspneu symptomen
    - klein effect op inspanningscapaciteit
    - effect als add-on therapie = grote verbetering van inspanningscapiciteit
19
Q

training bij exacerbaties

A
  1. effecten tijdens exacerbaties
    - 1% daling quadriceps kracht per dag
    - daling door inflammatie, corticosteroïden & inactiviteit
    - licht spontaan herstel na exacerbatie
    - nooit volledig hersel
  2. training = verschillende opsties
    - overstappen naar kleinere spiermassa vb: fietsen idpv wandelen
    –> zo hoog mogelijke spierprikkel
    - intervaltraining
    –> intensiteit zo hoog mogelijk houden = erg licht dalen
    - enkel spierkracht training
20
Q

training bij comorbiditeiten

A
  1. elke comorbiditeit behandelen
  2. aanpassen van trainingsschema
    - overlap COPD x hartfalen = intensiteit aanpassen
    - overlap COPD x DMII = controle van glucose
    - overlap COPD x obesitias = toch hoge intensiteit behouden
21
Q

te verwachten effecten van training

A
  1. 6MWT = functionele inspanningscapaciteit
    - verbetering & langdurig behoud
    - geen training = verdere daling
    - 50% klinisch relevant verschil = 30m
    - hogere stijging na exacebratie
  2. maximale inspanningscapaciteit & spierkracht
    - maximale inspanninscapaicteit = 40% stijging van meer dan 10W
    - toename op perifere & inspiratoire spierkracht
  3. symptomen & levenskwaliteit
    - 60% over 3 maand verhoging van 10+ punten in symptomen
    - 40% over 3 maanden daling van 1 punt in dyspnoe
  4. andere
    - geen effect op longfunctie = enkel door medicatie
    - klein effect op VO2max
    - sedentaire blijft meestal behouden
    –> klinische relevantie = 1000stappen per dag
22
Q

pre- & postoperatieve kinesitherapie

A
  1. doel = peventie van PPC postoperatieve respiratoire complicaties
  2. pre-operatief
    - kort = 24u
    - lang = 6 weken vb: transplantaties
    - geen = acuut event
    - afh van pathologie
  3. post-operatief
    - kort of lang afh van hospitalisatie
    - nood aan ICU intensive care unit
    - met of zonder complicaties
23
Q

PPC

A

postoperatieve respiratoire complicaties

  1. prevalentie
    - tot 25% na majeure chirurgie
    - tot 50% na hoog abdominale chirurgie
    - 30 dagen mortaliteit met PPC = tot 30%
    - 30 dagen mortaliteit zonder PPC = tot 3%
  2. behandelbare complicaties
    - atelectase
    - pneumonie
  3. niet behandelbare complicaties
    - aspiratie pneumonitis = vloeistof in longen door onvoldoende slikreflex of slokdarm operatie
    - pneuomothorax = therapie is dranaige container
    - ARDS
    - longembolen
24
Q

ontstaan van PPC

A
  1. restrictieve longfunctiestoornis postoperatief
    - afname TLC, VC met 50% & RV 20%
    - door pijn, verhoogde abdominale druk & diafragma dysfunctie
    - sterktste daling bij hoog-abdominale chirurgie
    - gevolg = V/Q-probleem, hypoxie & verminderde sputum evacuatie
  2. afname van sputum expectoratie
    - kleinere ademhaling
    - minder fysiologische zuchten
    - ineffectieve hoest = achterblijven van mucus
  3. microatelectasen tijdens chirurgie = gevormd door mechanische ventilatie
25
Q

verschillende types operatie van thoracale & abdominale regio

A
  1. bypass
    - sternotomie = volledig opensnijden van sternum
    - MIDCAB minimal invasive direct coronary artery bypass
    –> enkel voor oppervlakkige coronairen
  2. thorax
    - thoracotomie = opensnijden & ribben onfysiologisch forceren
    –> vaak rugpijn na operatie
    - thoracoscopie = via gaten werken
  3. abdomen
    - laparascopie
    - laparatomie = verschillende niveaus van ernst
    - midline = volledig
    - supraumbilical midline = boven navel
    –> meer risico op PPC
    - infraumbiblical midline = onder navel
26
Q

cyclus van ineffectieve hoest

A
  1. bewusteloosheid
  2. onderdrukking van hoestreflex
  3. mucus accumulatie
  4. voedingsboden voor bacteriën
  5. mucus wordt sputum
  6. koorts
  7. verhoging van vochtigheidsprobleem
  8. sputum wordt taaier
  9. belemmering van trilhaarfunctie
  10. atelectase vorming
  11. hypoxie/hypercapnie
  12. bewusteloosheid
27
Q

risicofactoren voor PPC

A
  1. verhoog risico = 2 of meer van onderstaande
    - 70+
    - BMI boven 27
    - productief hoesten
    - DM
    - roken & COPD
  2. andere
    - langere operatieduur = 4u+
    - algemene vs lokale anesthesie
    - verstoorde longfunctie
    - maligniteiten
    - cardiale aandoeningen
    - hoog risico bij heelkunde met incisie rond thorax & bovenbuik
    - hoog risico bij ingrepen op hersenen = aspiratie bij verlaagd bewustzijn
28
Q

preventie van post-operatieve restipatoire complicaties

A
  1. educatie & levensstijl
    - rookstop
    - vermagering
  2. tijdens chirurgie
    - duur van ingreep reduceren
    - minimaal invasief
    - kort-werkende anesthesie
    - thorcaal epidurale anesthesie
    - beschermende longventilatie
  3. na chirurgie
    - luchtwegobstructie & respiratoire infectie eerst behandelen
    - pijnbestrijding = intraveneus & epiduraal
    - snelle mobilisatie
29
Q

effecten van post-operatieve situatie op respiratoire stelsel

A
  1. hypoventilatie
    - opstapeling van verdovingsmiddelen in spier & vetweefsel
    - pijn = vermijden van hoest
    - restrcitie van thoraco-abdominale bewegingen = banden
    - vooral bij COPD
  2. restrictief syndroom
    - dysfunctie van ademhalingsspieren
    - daling van VC met 50%
    - hoogabdominaal tot 4 dagen
    - thoracotomie tot enkeele weken
  3. na neurochirurgie
    - stoornissen in ademregulatie & ademspier functie
    - slik & hoest stoornissen
    - vasculaire permeabiliteit = risico op longoedeem
30
Q

respiratoire effecten tijdens algemene verdoving

A
  1. stoornis ademhaling controle
    - verminderde respons op CO2 & O2 niveaus
    - afwezigheid van hoest
    - afname van mucociliaire klaring = cellulaire dysfunctie
    –> tot 2-6 dagen na operatie
  2. afname van FRC
    - daling van 10-15% van eind expiratoir longvolume
    - ontspanning van diafragma
    - craniaal verplaatsing van abdominale organen
    - athelactase vorming na 5min anesthesie
  3. andere
    - intubatie = opheffen anatomische barrière
    - stoornis in V-Q verhouding = afname dode ruimte & shunt fractie
31
Q

onderdelen therapie van PPC

A
  1. pre-operatief
    - educatie
    - IMT training
    - prehabilitation
  2. post-operatief
    - respiratoire kinesitherapie
    - vroegtijdige mobilisatie
32
Q

educatie voor PPC

A
  1. onderzoek
    - Patiënt = preoperatieve patiënten
    - Interventie = brochure + 30min educatie door kinesitherapeut & ademhalingsoefeningen
    - Controle = informatie brochure
    - Outcome = ontwikkelen van PPC binnen 14 dagen
  2. effect
    - controle = risico van 25%
    - interventie = risico van 10%
    - subanalyse = beter bij 65- & ervaren kinesitherapeuten
  3. conclusie
    - 30min preoperatief = weinig tijd maar hoog efficient
    - veel beter als post-operatief = minder aandacht van patiënt door analgesie, pijn & nausea
33
Q

IMT training

A
  1. inhoud
    - optrainen diafragma om achteraf minder dysfunctie te hebben
    - ademhalings oefeningen zijn makkelijker aan te leren preoperatief
  2. gevolgen
    - lagere incidentie van PPC (pneumonie)
    - zowel bij majeure als hoog abdominale ingrepen
34
Q

prehabilitation

A
  1. doel
    - post-operatief zal functioneel minimum altijd dalen
    - pre-operatief verhogen
    - effect op complicaties onduidelijk
    - enkel mogelijk bij geplande operaties waarbij voldoende tijd voor trainingsprogramma is
  2. pre-long transplantatie
    - erg lage longfuncties = reden voor transplantatie
    - training erg moeilijk
    - gebruik van korte intervallen = erg laag ventilatoir plafond
  3. trainingsprogramma longtransplantatie
    - 3 weken
    - 5-6x per week
    - 30sec-sec aan 100%Wmax
    - lagere borgscores bij interval training
    - lagere hoeveelheid unintended brakes
35
Q

respiratoire kinesitherapie

A
  1. ademhalingsoefeningen
    - volume rekruterend = abdominaal & thorcaal
    - huffen & hoesten
    - manuele thorax-adominale compressie
    - endotracheale aspiratie indien nodig
    - ondersteuning van operatie wonde
  2. incentive spirometrie
    - patient = na thoracale chirurgie
    - controle = trage inspiratoire manoevres & gefoceerde expiraties
    - interventie + incentive spirometrie
    - outcome = FRC dagelijks meten tot dag 5 postoperatief & PPC
    - effect = geen verschil op ziekenhuisduur, FRC & PPC
36
Q

ERAS

A
  1. early mobilisaties after surgery
    - vroegtijdige mobilisatie
    - multidiciplinair
    - daling in PPC & daling in spierkracht zoveel mogelijk tegengaan
    - hospitalisatie tijd verminderen
    –> meest significante interventie van alles
  2. onderdelen
    - preoperatief = educatie, nutritie & rookstop
    - operatief = minimaal invasief
    - postoperatief = vroegtijdige mobilisatie, nutritie & optimale analgesie
  3. multidiciplinair
    - kine = 30m wandelen in de gang op dag 1
    - zo snel mogelijk zelf eten
37
Q

intensive care unit-acquired weakness

A
  1. algemeen
    - symetrische spierzwakte in ledematen & respiratoire spieren
    - neuromusculaire dysfunctie zonder mogelijk etiologie anders dan ziekte & bijhorende therapie
    - 50% van patienten
    - negatieve korte & lange termijn complicaties