Praktijk metingen Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

longfunctie meting

A
  1. kenmerken
    - niet-invasief
    - reproduceerbaar & betrouwbaar
    - pijnloos
    - eenvoudig
  2. nut
    - correcte diagnose
    - vroegtijdig opsporen van longaandoeningen
    - opvolgen van patient & verloop van therapie
  3. onderdelen
    - spirometrie = geforceerd manoeuvre
    - longvolumes = niet-geforceerd
    - diffusiecapaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voorbereiding van spirometrie

A
  1. ijking van systeem
    - met 3L spuit
    - op verschillende debieten inspuiten
    - meer reproduceerbare metingen
  2. anamnese
    - demografische gegevens
    - laatste keer bronchodilaterende medicatie
    - laatste zware maaltijd
    - inname van B-blokkers
  3. lichaamsmetingen
    - lichaamslengte & lichaamsgewicht
    - referentie waarden opstellen
    - intrepetatie van test
  4. educatie
    - volledige test uitleggen aan patient
    - alle spannende kledij vermijden = invloed op test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uitvoering spirometrie

A
  1. rechte zithouding
  2. mondstuk in mond & neusknijper op neus
  3. enkele keren rustig in & uit ademen
  4. zo diep mogelijk inademen
  5. zo snel & krachtig mogelijke uitademing = geforceerd expiratoir manoevre met open glottis
  6. maximaal inademen
  7. einde van test

herhalingen
- aanmoedigen tijdens test
- 3 herhalingen: beste gebruiken voor interpretatie
- als verschil van 2 beste FVC & FEV1 groter dan 150ml of 5% is dan = niet reproduceerbare uitvoering
- indien nodig meer herhalingen: maximaal 8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

parameters spirometrie

A
  1. FVC forced vital capacity
    - totale volume uitgeademd tijdens manoeuvre
    - normaal FVC = VC
    - bij sommig luchtwegaandoeningen FVC < VC door vroegtijde collaps van luchtwegen
  2. FEV1 forced expiratoiry volume in 1 second
    - eerste seconde van FVC
    - gedaald bij obstructieve & restrictieve longaandoeningen
  3. Tiffeneau-index
    - FEV1/FVC
    - absolute waarde of in %
    - obstructief = verminderd onder 70%
    - restrictief = meestal ongewijzigd door beide gedaald
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

longvolumes

A

= testing door niet-geforceerd manoeuvre

  1. TV teugvolume = tidal volume
    - volume bij rustige in & uitademing
    - 500ml
  2. VC vitale capaciteit
    - volume tijdens volledige uitademing
    - maximaal in ademen -> maximaal uit
    - na maximaal uitademen = RV residueel volume dat nog in longen zit
    –> niet te meten met spirometrie
    - verminderd bij restrictief & gemengd
    - normaal/iets verlaagd bij obstructief door vervroegde collaps
  3. TLC totale longcapaciteit
  4. FRC functionele redisuele capaciteit = lucht die in longen blijft tijdens normale ademhaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

diffusiecapaciteit

A

= DLco

  1. inhoud
    - uitwisseling van gas
    - tussen longblaasjes & bloed
  2. meting
    - inademen van niet-schadelijk gasmengsel
    - CO, methaan, O2 & stikstof
  3. onder 60%
    - associatie met toename symptomen
    - verminderde inspanningscapciteit
    - slechtere gezondheidsstatus
    - verhoogd risico op overlijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verschillen restrictief, obstructief & gemengd longlijden

A
  1. verschillen
    - niet zuiver
    - zuiver obstructief onderscheid van gemengd = TLC vereist
  2. obstructief
    - FEV & tiffeneau gedaald
    - FVC normaal of gedaald
    - TLC normaal of gestegen
  3. restrictief
    - FEV, FVC & TLC gedaald
    - tiffeneau normaal of gestegen
  4. gemengd = alles gedaald
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

MVV

A
  1. maximaal vrijwillige ventilatie
    - maximale ventilatie debiet L/min
    - tijdens een korte tijd kan onderhouden worden
    - MVV theoretisch = FEV1 x 37,5
  2. test
    - enkele keren normaal in & uitademen
    - ongeveer 12sec willekeurige hyperventilatie
    –> zo frequent mogelijk diep in & uitademen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

referentie waarden

A
  1. FEV1 & FCV afh van
    - lengte
    - leeftijd
    - geslacht
    - (etniciteit)
  2. andere manieren van vergelijking
    - Z-waarde van -1.64 = binnen de 95% van het gemiddelde
    –> enkel te weinig is pathologisch
    - LLN lower limits of normal = de waarde die overeenkomt met Z = -1.64
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

flow-volume curve apparaten

A

= meting van in & uitgeademende lucht
= outcome van spirometrie

  1. pneumotachograaf
    - elektronisch
    - verbinding met computer = direct weergeven
  2. tachograaf
    - buis met weerstand
    - meten van druk voor & na weerstand door druktansducer
    - bepalen van debiet door wet van Ohm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

flow-volume curve grafiek

A
  1. expiratoire curve = boven X-as
    - geforceerd expiratoir volume
    - steiloplopend = bijna direct bereiken van PEF peak expiratory flow
    - progressiee afname
    - begin deel = doorgankelijkheid van grote luchtwegen
    - eind deel = doorgankelijkheid van bronchiën & bronchiolen
    - gezonde personen: PEF = hoogste debiet van maximale uitademingsmanoeuvre
  2. inspiratoire curve = onder X-as
    - kwaliteit van expiratoir deel evalueren
    - beinvloed door obstructief & restrictief lijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

correcte uitvoering spirometrie

A
  1. expiratie
    - vaak in>expiratie
    - volledig uitademen = ander afwijking van lijn
    - volwassenen = 6sec & kind = 3sec
  2. andere
    - steile start = geer aarzeling
    - steile top = PEF
    - niet hoesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pathologie bij flow-volume

A
  1. obstrucief = concaviteit
    - licht = scooping
    - meer = collaps van luchtwegen
    - COPD = kertoren patroon met lage hoogte
  2. restrictief
    - vooral verlies in breedte
    - hoge piek
  3. pre & postbronchodilatatie
    - voor & na medicatie
    - toenemen van PEF & volume
    - reversibiliteit van obstructief lijden weergeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

volume-tijd curve

A
  1. grafiek
    - X-as = tijd
    - Y-as = uitgeademende
    - duidelijk FVC & FEV1 aflezen
  2. interpretatie
    - volledige ademhaling = einde van curve is horizontaal
    - anders = onvolledig = onderschatting van FVC
    - uitademing = 5-7sec voor volwassenen
    - 7+ sec bij obstructief longlijden
    - 3sec bij kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

interperatatie van metingen

A
  1. Tiffeneau-index
    - 0,80 = 80%
    - jong & gezond = 0,75-0,80
    - 60 jarige = 0,70
    - gedaald = obstructief lijden
  2. GOLD-classificatie = Global initiative for lung disseases = zie eric
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

schema van casus benadering

A

FEV1/FVC < 70% of < LLN

JA = obstructief
1. controle
- PEF ook verlaagd
- tijd V/T-curve verlengd
- vooral verlies in hoogte van V/T-curve
- normale FVC
2. ernst
- GOLD
- ABE tool

NEE = extra vragen
- FVC <80% of <LLN
- FEV gedaald of onder LLN
- TLC <80%

  1. JA = restrictief
    - controle:
    - PEF normaal
    - tijd V/T-curve normaal
    - voornamelijk verlies in breedte van V/T-curve
  2. NEE = normaal
17
Q

inspectie & onderzoek van thorax

A
  1. inspecte van ademhalingsapparaat
    - statische inspectie
    - thorax mobiliteit
    - ademhalingsfrequentie & ademgeluiden
    - normale verloop van AH-bewegingen
    - palpatie tijdens AH
  2. onderzoek
    - respiratoire spierkracht
    - perifere spierkracht
    - handknijpkracht
    - functionele inspanningscapaciteit & functionele spierkracht
    - valrisico & balans
    - peikstroom meting
18
Q

statische inspectie

A
  1. algemeen
    - naar patiënt kijken in frontaal, lateraal & dorsaal perspectief
    - observeren van parameters
    - tijdens normale rust ademhaling & ingehouden inspiratie
    - als hyperinflatie stand is rust ≈ inspiratie
    - altijd kleren uit
  2. parameters
    - diameter anteropoterieur
    - diameter laterolateraal
    - verloop van ribben: caudaal naar horizontaal
    - verloop van clavicula
    - stand van schouders & schoudergordel = elevatie + protractie
    - epigastrische hoek = stomp of scherp
    –> van belang bij hyperinflatie stand
    - afstand van cricoïd tot manubrium sterni
19
Q

thorax mobiliteit

A
  1. metingen
    - lintmeter
    - bij maximale expiratie & inspiratie = overal toename
    - op 3 verschillende hoogtes
    - bewegelijkheid van thorax voor bepaalde adembewegingen
    - aanmoediging van belang
    - uitademen door pursed lips breathing = meer kunnen uitademen
  2. onder oksel
    - hoog thoracaal
    - aandeel borstademhaling = pump-handle
  3. onderste ribben
    - laag thoracaal
    - aandeel flankademhaling = bucket-handle
  4. buik
    - verhoogde zit = voldoende ruimte voor buik maar ook geen activatie van buikspieren
    –> open heuphoek
    - midden tussen laagste punt ribben & hoogste punt cirsta
    - aandeel buikademhaling = diafragmale ademhaling
20
Q

normwaarden voor thorax mobiliteit

A
  1. normwaarden
    - geen normwaarden = niet interindividueel vergelijken
    - wel intraindividueel = voorkeursademhaling meten
    - normaal 5-10cm verschil op elke meting
    - meeste verschil hoog thoracaal
    - abdominaal kan gelijk blijven
  2. acute veranderingen van metingen
    - door controle van gedifferentieerde ademhaling
    - lage resultaten kunnen komen door werkelijke verminderde beweegelijkheid of gewoonte van bepaald ademtype
  3. chronische veranderingen van metingen
    - longitudinale opvolging
    - zelfde therapeut
    - zelfde uitgangshoudingen
21
Q

thorax mobiliteit bij COPD

A
  1. hyperinflatie stand
    - kleine verschillen in metingen
    - evolutie naar hyperinflatie niet tegenhouden door kine
    - achteruitgang wel tegenhouden
    –> thoraxmobilisaties, gedifferentieerde ademhaling & ontspanningsoefeningen
  2. rigiditeit
    - verkorte hulpademhalingsspieren
    - ligamentaire structuren worden meer rigide
    - overdreven drang naar diepinademen & minder ver uitademen
22
Q

ademhalingsfrequentie & ademgeluiden

A
  1. frequentie
    - gemiddeld = 12x per min bij volwassene
    - hoger = dyspneu bij pathologie of stress
    - niet vertellen tegen patiënt dat je aan het meten bent
    –> beïnvloeding door bewuste ademhaling
  2. ademhalingsgeluiden = belangerijk bij sputumevacuerende & volume rekruterende technieken
    - normaal = zuiver
    - wheezing = vernauwing van bronchiën & bronchiolen
    - rhonchi = beweging van secreties centraal = grof
    - crepitaties = beweging van secreties perifeer = fijn
    - stridor = bij inspiratie met hoog gelokaliseerde obstructie
    - hoesten/huffen = geirriteerde of verzwakte luchtwegen
23
Q

normale verloop van ademhaling

A
  1. normaal verloop
    - inspiratie = vergroting van alle diamerters <=> expiratie
    - veel variatie interindividueel binnen normale populatie
    - iedereen heeft eigen onbewust gewoonte ademhaling
    –> geen beste ademhaling
  2. gespannen/stress
    - hogere contractie van buikspieren
    - buikademhaling belemmerd
    - meer borstademhaling door hulpademhalingsspieren
    <=> ontspannen = elke ontspannende activiteit
24
Q

ademhaling in verschillende uitgangshoudingen

A
  1. kenmerken in stand
    - hoge activatie van buikspieren voor posturale controle
    - meer flank- & borstademhaling
  2. kenmerken in zit
    - weinig plaats van bewegen buikinhoud = sneller steun diafragma
    - meer flank- & borstademhaling
  3. kenmerken in lig
    - grootste rom
    - gestrekte benen = anteversie
    –> verlengde toestand van buikwand zal minder ROM diafragma toelaten
    - bij ademhalingsoefeningen in lig altijd knieën licht geplooid
    - proprioceptief moeilijk door weinig weerstand diafragma
  4. kenmerken in zijlig
    - bovenliggende long = goede ROM <=> onderliggende
    - borstademhaling beperkt door schouders
    - goede houding voor aanleren buikademhaling
25
Q

palpatie tijdens de ademhaling

A

= overaal maximaal in & uit

  1. buikademhaling
    - in ruglig
    - handen in vlinder houding met duimen aan epigastrische hoek
    - beginnen distaal & naar proximaal wandelen met handen
  2. laag thoracaal = bucket handle
    - in stand
    - handen lateraal op ribben
    - of handen in schaar houding: onderste 2 vingers net onder ribben & bovenste 2 op ribben
    –> beweging voelen
    - of op intercostaal spieren palperen = ribben naar horizontaal voelen bewegen
  3. hoog thoracaal = pump-handle
    - in stand
    - hand op sternum & andere hand tussen schouderblad
26
Q

respiratoire spierkracht meten

A
  1. algemeen
    - MIP & MEP meten met andere tussenstukken
    - enkel met coöperatieve patienten
    - opletten voor lekkage rond mond
    - andere waarden met andere mondstukken
  2. procedure
    - neusknijper op doen
    - maximaal in of uit
    - tanden over & tong onder mondstuk
    - zo krachtig mogelijk uit of in
  3. metingen
    - doel = 3 reproduceerbare metignen
    - minder dan 10% verschil
    - beste gebruiken
27
Q

perifere spierkracht meten

A
  1. doel
    - meten van algemene spierkracht
    –> vb: handknijpkracht & hand held dynamometer
    - bepalen van intensiteit trainingsprogramma afh van 1RM or 10RM
  2. evalutatie van waardes
    - inter-individueel vergelijken met normwaarden
    - intra-individueel vergelijken voor progressie
  3. 10RM
    - test van grote spiergroepen
    - submaximale 10RM test = 70% van 1RM
    - meer als 10 reps -> herrekenen naar 1RM vanuit Holten-curve
28
Q

hand held dynamometer

A

= uitvoering quadriceps
–> make test

  1. uitvoering
    - in zit met handen gekruist op borst
    - knie & heup in 90° flexie
    - 3x zelfde been testen met min 30sec pauze
    - 10sec maximale isometrische contractie
  2. instructies
    - geleidelijk opbouwen tot maximale kracht
    - ik hou tegen = geen effectieve beweging
    - afh van jij die harder duwt = hogere waarde
  3. opmerkingen
    - betrouwbaar bij lage spierkracht en of kleine spiergroepen
    - vanaf hoger = moeilijk voor therapeut om te fixeren
    –> gebruik van gefixeerde dynamometer of krachtcel
29
Q

hand knijp kracht

A

= JAMAR

  1. uitvoering
    - in zit met beide voeten op de grond
    - geen rugleuning
    - elleboog in 90° tegen romp = als therapeut controleren
    - 3x5seconden isometrisch met 1 min rust
    - hoogste waarde die minder dan 5% verschillend is
  2. nut
    - inschatting globale perifere spierfunctie
    - ≈ globale hoeveelheid spiermassa
    - referentie naar norm/referentie waarden
    –> afh van geslacht, gewicht & leeftijd
30
Q

protocol 6MWT

A

= niet kunnen op parktijk examen, theorie wel kennen!

  1. afmarking van 30meter in lange gang + stoel voor noodgeval
  2. start v/d test
    - uitgerust: baseline Borgscore dyspnoe & vermoeidheid
    - Polar band monteren & rusthartslag meten
    - zeggen van standaard tekst & korte demonstratie
  3. de test
    - continu HR & saturatie monitoren
    –> bij desaturatie pas herstarten als boven 90%
    - niet praten van patient of therapeut
    –> standaard motivatie tekst
    - niet meewandelen
    - turfen van rondjes & additionele afstand optellen
  4. na de test
    - opnieuw HR & Borg-scores invullen
    - gevoel of patient maximaal ging & waarom niet?
  5. interpretatie
    - waarde onder 350m = verhoogd mortaliteitsrisico
    - 500m ≈ 5km/u wandelsnelheid
    - normwaarden afh van lengte, gewicht, leeftijd & sex
31
Q

valrisico

A
  1. algemeen
    - verschillende protocollen
    –> 5xSTS binnen 14sec, maximale in 30sec of 1min
    - relatie met ADL
    - prognostische factor in verschilende chronische populaties
  2. specifieke testen
    - TUG timed up and go
    - SPPB short physical performance battery
32
Q

TUG

A

= timed up and go

  1. test
    - gestandaardiseerde stoel met armleuningen
    - opstaan -> 3m comfortabel wandelen -> omdraaien -> zitten
    - gebruik van loophulpmiddel & orthese toegestaan = aanduiden op formulier
    - geen fysieke hulp of aanmoediging
  2. interpretatie
    - <20sec = zelfstandig kunnen wandelen
    - >30sec = hulp bij wandelen noodzakelijk
33
Q

SPPB

A

= short physical performance battery

  1. algemeen
    - korte test voor meting van zelfredzaamheid
    –> in literatuur gebruik voor mobiliteit & voorspeller gezondheidsuitkomsten
    - balanstest
    - 4-meter wandel test
    - 5 times-sit-to-stand test
  2. score systeem
    - elke test op 4 punten
    - low performance = 0-6 punten
    - moderate performance = 7-9 punten
    - high performance = 10-12 punten
34
Q

SPPB testen

A
  1. balans test
    - 3 standen, elk 10sec proberen uitvoeren
    - uitvoeren in progressie
    - voeten tegen elkaar lukt niet = 0
    - voeten tegen elkaar lukt = 1
    - semi-tandem positie = 2
    - tandem positie (effectieve hiel-hak) lukt voor 3-9sec = 3
    - tandem positie lukt voor 10sec = 4
  2. 4-meter wandeltest
    - 4m op normale snelheid wandelen
    –> 3m als teweinig ruimte = andere referentiewaarden
    - beste van 2 pogingen
    - hulpmiddel toegestaan zonder strafpunten
  3. 5 times sit-to-stand
    - 1 oefenpoging
    –> als deze niet lukt: score = 0
    - voor, tijdens & na kan HR, saturatie & BORG gemeten worden
35
Q

piekstroom meting

A
  1. definitie
    - PEF peak expiratory flow = maximale debiet: liter/min
    - meten door spirometrie of piekstroom meter
    - bijna direct na geforceerde expiratie
    - geen garantie voor normale longfunctie
    - informatie over doorgangelijkheid centrale luchtwegen
    –> geen conclusief van restrictief of obstructief (geen info perifeer)
  2. uitvoering
    - zelfde tijdstip van dag
    - voor medicatie (of na als effect willen meten)
    - toestel op 0 en horizontaal houden
    - mooi rechtop staan
    - diep inademen -> mondstuk in mond
    - zo krachtig mogelijk uitademen
    - beste van 3 pogingen
    - motivatie mag
  3. interpretatie
    - vooral intraindividueel
    - interindividueel soms
    –> normwaarden afh van leeftijd geslaht & lengte
36
Q

piekstroom meting bij longaandoeningen

A
  1. astma
    - wisselende bronchusobstructie van (middel)grote luchtwegen vaststellen
    - follow-up van astma patiënten = bijhouden in dagboekje
    - detectie van dreigende astma-aanval
  2. COPD
    - geen dag-tot-dag veranderingen
    - blijvende aantasting van perifere luchtwegen
    - naderende exacerbatie detecteren & hierop inspelen
    –> plotse daling van piekstroom bij acute piekstroom
  3. variabiliteit
    - normaal <10% variatie
    - astma = 20-25% variatie
    –> daling van variabiliteit door medicatie