Tp série 8 Flashcards
1
Q
vinden
A
vond - vonden - gevonden - trouver
2
Q
vliegen
A
vloog - vlogen - gevlogen - voler
3
Q
vragen
A
vroeg - vroegen - gevraadg - demander
4
Q
vriezen
A
vroor - vroren - gevroren - geler
5
Q
wassen
A
waste - wasten - gewassen - laver
6
Q
wegen
A
woog - wogen - gewogen - peser
7
Q
werpen
A
wierp - wierpen - geworpen - jeter
8
Q
werven
A
wierf - wierven - gewerven - embaucher
8
Q
weten
A
wist - wisten - geweten - savoir
9
Q
wijten
A
weet - weten - geweten - attribuer
10
Q
wijzen
A
wees - wezen - gewezen - montrer
11
Q
willen
A
wou/wilde - wouden/wilden - gewild - vouloir
12
Q
winnen
A
won - wonnen - gewonnen - gagner
13
Q
worden
A
werd - werden - geworden - devenir
14
Q
zeggen
A
zei - zeiden - gezegd - dire