TP série 1 Flashcards
Retenir tous les tp de la série
1
Q
Bakken
A
bakte - bakten - gebakken - cuire
2
Q
Barsten
A
barstte - barstten - gebarsten - éclater
3
Q
Bederven
A
bedierf - bedierven - bedorven - gâter
4
Q
Bedriegen
A
bedroog - bedrogen - bedrogen - tromper
5
Q
Beginnen
A
begon - begonnen - begonnen - commencer
6
Q
Begrijpen
A
begreep - begrepen - begrepen - comprendre
7
Q
Bevelen
A
beval - bevalen - bevolen - ordonner
8
Q
Bidden
A
bad - baden - gebeden - prier
9
Q
Bieden
A
bood - boden - geboden - offrir
10
Q
Bijten
A
beet - beten - gebeten - mordre
11
Q
Binden
A
bond - bonden - gebonden - lier
12
Q
Blazen
A
blies - bliezen - geblazen - souffler
13
Q
Blijken
A
bleek- bleken - gebleken - paraître
14
Q
Blijven
A
bleef - bleven - gebleven - rester
15
Q
Breken
A
brak - braken - gebroken - casser