Tp série 5 Flashcards
Mogen
mocht - mochten - gemoogd - pouvoir (permission)
Nemen
nam - namen - genomen - prendre
Raden
raadde - raadden - geraden - deviner
Rijden
reed - reden - gereden - rouler
roepen
riep - riepen - geroepen - appeler/crier
schieiden
scheidde - scheidden - gescheiden - séparer
schelden
schold - scholden - gescholden - injurier
schenken
schonk - schonken - geschonken - offrir
scheppen
schiep - schiepen - geschapen - créer
scheren
schoor - schoren - geschoren - raser
schieten
schoot - schoten - geschoten - tirer
schijnen
scheen - schenen - geschenen - briller/sembler
schrijven
schreef - schreven - geschreven - écrire
schrikken
schrok - schrokken - geschrokken - sursauter
slaan
sloeg - sloegen - geslagen - frapper