Thema 8 - Ouders en Opvoeders Flashcards

1
Q

Welke verschillen kennen wij van opvoeden in een gezin versus KDV, BSO of leefgroep?

A
  • emotionele band
  • organisatie
  • omgeving
  • groepsgrootte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe komt het verschil in emotionele band tot uiting van opvoeden in een gezin versus KDV, BSO of leefgroep?

A

Het gezin kenmerkt een hechte en langdurige emotionele band door dagelijkse intieme omgang
De organisatie kenmerkt een balans tussen de emotionele band en professionele afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe komt het verschil in organisatie tot uiting van opvoeden in een gezin versus KDV, BSO of leefgroep?

A

Het gezin kenmerkt informele relaties welke een rol spelen en ruimte voor spontane afspraken
De organisatie houdt zich als professioneel aan werktijden, haal- en brengtijden of een pedagogisch beleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe komt het verschil in omgeving tot uiting van opvoeden in een gezin versus KDV, BSO of leefgroep?

A

De organisatie stemt de professionele setting af op de kinderen die er komen net als de activiteiten en de aandacht welke is gericht op kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe komt het verschil in groepsgrootte tot uiting van opvoeden in een gezin versus KDV, BSO of leefgroep?

A

In een organisatie is de groep groter dan in een gezin. Je maakt gebruik van een planmatige aanpak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kenmerkt partnerschap zich in relatie met ouders en instelling?

A
  • kinderen profiteren van een goede samenwerking tussen jou en ouders
  • kinderen hebben baat bij een gelijksoortige aanpak
  • samenwerken bij een kind met een specifieke ondersteuningsbehoefte
  • delen van zorgen bij een goede en prettige relatie met ouders
  • opvoedingsondersteuning verloopt op een natuurlijke manier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem oorzaken wanneer het opbouwen van een goede samenwerkingsrelatie met ouders en instelling moeizaam verloopt

A
  1. Moeilijk contact met ouders
  2. Geen tijd bij ouders (haast)
  3. Taalproblemen (andere taal, doof)
  4. Vervelende ervaringen in een andere instelling en ervaren iedere vraag als controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke afraders kennen wij bij het opbouwen van wederzijds vertrouwen

A
Beoordelen en vooroordelen
Dwingen
Manipulatie
Onverschilligheid
Superioriteit
Overtuigd van eigen gelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke aanraders kennen wij bij het opbouwen van wederzijds vertrouwen

A
Beschrijven
Samen problemen oplossen
Spontaan gedrag laten zien
Empathie
Gelijkwaardigheid
Voorlopigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem verschillende gesprekken

A

Informatie geven, informatie vragen, moeilijke onderwerpen bespreken, aanpassen en ouders met wie je in gesprek bent, advies geven en ergens op aanspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke twee niveaus kennen wij van gesprekken?

A
  1. Inhoudsniveau

2. Betrekkingsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het inhoudsniveau van een gesprek?

A

De letterlijke betekenis van de tekst die uitgesproken wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het betrekkingsniveau van een gesprek?

A

De manier waarop jij en de ander als persoon tegenover elkaar staan en hoe jullie elkaars teksten horen, het zegt iets over de relatie die je met elkaar hebt. Overtuigingen, normen en waarden, eigenschappen of motieven zijn van invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke drie soorten gesprekken kennen wij?

A
  1. Open gesprekken
  2. Gesloten gesprek
  3. Halfopen gesprek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een open gesprek?

A

De inhoud en structuur van het gesprek liggen niet vast, denk aan informele gesprekken als met vrienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een gesloten gesprek?

A

Structuur en opbouw staan helemaal vast en 1 persoon heeft het initiatief genomen om het gesprek te voeren

17
Q

Wat is een halfopen gesprek?

A

Structuur of opbouw staan vast, maar de inhoud niet

18
Q

Noem 8 contactmomenten

A
  1. Eerste contact
  2. Kennismakingsgesprek
  3. Intakegesprek
  4. Tweede gesprek
  5. Proefperiode
  6. Breng- en haalcontact
  7. 10-minutengesprek
  8. Zorggesprek
19
Q

Welke contactmomenten zie je terug in een jeugdzorginstelling?

A

Intakegesprek, tweede gesprek en proefperiode

20
Q

Wat is het verschil tussen een 10-minutengesprek en een zorggesprek?

A

Tijdens een 10-minutengesprek pak je een rustig moment aan om met ouders te praten over de ontwikkeling van hun kind. Bij zorgen neem je maatregelen en bespreek je de zorgen. Soms is alleen de behoefte aan een uitgebreider gesprek en heb je de tijd voor specifieke onderwerpen tijdens een zorggesprek

21
Q

Wat zijn kenmerken van een zorggesprek?

A

Er is een zekere structuur en sprake van verwerking van de informatie

22
Q

Hoe vindt de verwerking plaats van een zorggesprek?

A
  1. Ouders hebben tijd nodig om te laten bezinken wat er is gezegd
  2. Ouders kunnen geleidelijk accepteren dat er zorgen zijn of ze gaan de strijd aan
  3. Kijken hoe je kunt helpen
23
Q

Welke zes vormen van kindermishandeling ken je?

A
  1. Lichamelijke mishandeling
  2. Psychische mishandeling
  3. Lichamelijke verwaarlozing
  4. Psychische verwaarlozing
  5. Getuige van huiselijk geweld
  6. Seksueel misbruik
24
Q

Welk type gesprek gebruik je ongewenst gedrag van een ouder bespreekbaar te maken?

A

Slechtnieuwsgesprek

25
Q

Noem de 7 stappen voor een slechtnieuwsgesprek

A
  1. Ontvangst
  2. Neutrale beschrijving van gedrag
  3. Check bij de ouder
  4. Beschrijf het effect
  5. Reactie
  6. Verandering
  7. Afronding
26
Q

Noem de 6 gespresstappen bij het vermoeden van kindermishandeling

A
  1. Ontvangst
  2. Aanleiding van het gesprek
  3. Neutrale beschrijving
  4. Reactie van ouders
  5. Oplossingen bedenken
  6. Samenvatting en afspraken
27
Q

Hoe kun je de kans verkleinen dat een klacht leidt tot een formele klacht of dat onvrede zich verspreid?

A

Door eerder op signalen van onvrede te reageren

28
Q

Noem de 7 stappen om te reageren op een klacht

A
  1. Toon begrip: laat oude uitpraten en benoem eventueel gevoel van de ouder
  2. Stel vragen: probeer er samen met oude achter te komen wat hij belangrijk vindt
    3A. Bied je excuses aan en vertel hoe je verder wilt handelen
    3B. Vertel jou of jullie kant van het verhaal
    3C. Verwijs door als het nodig is
  3. Zoek naar een oplossing en spreek af hoe je er verder mee omgaat
  4. Sluit het netjes af
  5. Schrijf de klacht op en welke acties ondernomen
  6. Kom er later op terug
29
Q

Bij welke instellingen vind je opvoedondersteuning?

A
CJ G
Wijkteam
Jeugdhulp
Jeugdgezondheidszorg
Welzijnsinstellingen
Kinderopvang
Onderwijs
30
Q

Noem de 6 opvoedondersteuningsvormen

A
  1. Steun door erover te praten
  2. Emotionele steun en feedback
  3. Steun door het voor te doen
  4. Steun door informatie en voorlichting
  5. Steun door advies
  6. Steun bij doorverwijzing
31
Q

Noem de drie categorieën voor vragen en problemen

A
  1. Eenvoudige opvoedingsvragen
  2. Moeilijk opvoedingsvragen
  3. Ingewikkelde opvoedingsvragen
32
Q

Wat zijn eenvoudige opvoedingsvragen?

A

Snel en naar tevredenheid op te lossen. Ouder kan situatie goed aan en vraagt om informatie/ondersteuning op uit interesse wat jij ervan vindt. Of zoekt bevestiging voor de oplossing

33
Q

Wat zijn moeilijke opvoedingsvragen?

A

Lastig op te lossen. Ouder is onzeker en heeft een te klein ondersteunend netwerk. Afspraak maken om er voor te gaan zitten

34
Q

Wat zijn ingewikkelde opvoedingsvragen?

A

Er moet direct iets gebeuren. Dit zijn problemen die kunnen escaleren. De ouder kan het niet goed meer aan en is wisselend in de manier waarop hij het probleem aanpakt. Hij voelt zich onmachtig. Zorg dat het probleem helder is om door te kunnen verwijzen

35
Q

Wie neemt er het initiatief om een band met alle ouders op te bouwen?

A

Jij

36
Q

Noem vier gezinsvormen

A
  1. Eenoudergezin
  2. Samengesteld gezin en stiefgezin
  3. Grootfamilie
  4. Lesbische of homoseksuele ouders
37
Q

Op welke twee manieren kun je met ouders omgaan volgens een ouderbeleid?

A
  1. Als klanten: je houdt zoveel mogelijk rekening met hun wensen
  2. Als partners: je zoekt in alles een gelijkwaardige samenwerking
38
Q

Hoe uit ouderparticipatie zich?

A

Meeleven, meedoen, meedenken en meebeslissen