Thema 7 - Kinderen Met Een Specifieke Ondersteuningsbehoefte Flashcards

1
Q

Noem 2 soorten ondersteuning

A
  1. Interne ondersteuning

2. Externe ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er wanneer je een casus voordraagt in een zorgadviesteam?

A

Wanneer je ziet dat de sociale en emotionele ontwikkeling anders verloopt of bij wie je ziet dat er echt problemen zijn, verwijs je door (huisarts, andere professionals psycholoog of instelling voor onderzoek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie maken deel uit van het zorgadviesteam?

A

Leerkrachten, gespecialiseerd pedagogisch medewerkers en zorgverleners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de oorzaken van problemen in de lichamelijke ontwikkeling?

A
  • natuurlijke aanleg
  • ontstaan vanaf de geboorte
  • ontstaan na de geboorte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 7 lichamelijke beperkingen ken je?

A
  1. Zintuiglijke beperking
  2. Neurologische beperking
  3. Motorische beperking
  4. Spierziekten
  5. Developmental coordination disorder (DCD)
  6. Orgaanbeperkingen
  7. Aangeboren beperkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 zintuiglijke beperkingen ken je?

A
  1. Zicht
  2. Gehoor
  3. Spraakproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke zintuiglijke zicht beperkingen ken je?

A
  • slechtziend: minder dan 30% zicht

- blind: gezichtsscherpte van minder dan 5 - 10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke zintuiglijke gehoor beperkingen ken je?

A
  • slechthorend: gehoor verlies van minder dan 30 dB of meer

- doof: zelfs met een hoortoestel kun je geen gesprek voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat valt op bij baby’s die een zintuiglijke gehoor beperking hebben?

A

Deze baby’s schrikken snel en brabbelen anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke hulpmiddelen ken je voor een zintuiglijke zicht beperking?

A

Taststok, vergrotingsapparaat (computerwerk), geleide hond, braille en ambulant begeleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat heeft iemand nodig met een zicht beperking?

A

Emotionele ondersteuning (veilig voelen), respecteer autonomie (zelfstandig laten doen), sociaal contact. Ze hebben structuur in de omgeving en in het dagprogramma nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke hulpmiddelen ken je voor een gehoor beperking?

A

Gebarentaal, leren praten, liplezen en ambulant begeleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 3 oorzaken van een neurologische beperking?

A
  1. Epileptische aanvallen
  2. Bepaalde taalproblemen
  3. Geboren met een open ruggetje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe herken je een motorische beperking?

A

Problemen met lopen, zitten, staan, evenwicht en het bewegen van handen en armen. Handelingen duren lang of kosten veel moeite of ze ontwijken ze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef een voorbeeld van een motorische beperking

A

Cerebrale parese (CP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is cerebrale parese (CP)?

A

Een houding- en bewegingsstoornis veroorzaakt door een beschadiging in de hersenen en ontstaan voor het eerste levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke hulpmiddelen zijn er voor cerebrale parese (CP)?

A

Therapieën en medicijnen, looprekje, douchestoel, aangepaste schoenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar moet je opletten als pedagogisch medewerker bij cerebrale parese (CP)?

A

Je houdt de totale ontwikkeling in de gaten wegens het zuurstofgebrek dat ze hebben gehad na/tijdens de geboorte: leren, sociaal-emotioneel functioneren en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 3 vormen van spierziekten

A
  1. Spierdystrofie van Duchenne
  2. Multiple sclerose (MS)
  3. Spinale musculaire atrofie (SMA)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is spierdystrofie van Duchenne?

A

Dit is een erfelijke aandoening bij voornamelijk jongens, waarbij spieren langzaam afspreken en je minder sterk wordt, vaak vallen en niet goed rennen, vanaf 10 jaar een rolstoel, beademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is multiple sclerose (MS)?

A

Een ziekte van het centrale zenuwstelsel (hersenen, ruggenmerg en alle zenuwen in je lichaam), ontstekingen van de beschermlaag (mycline) zenuwen, wat kan leiden tot verlammingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is spinale musculaire atrofie (SMA)?

A

Een verzamelnaam voor een groep spierziekten, welke leiden tot het niet of onvoldoende functioneren van spieren. Er is iets mis met de motorische zenuwcellen in het ruggenmerg, een aantal functioneert niet, waardoor er geen of gebrekkige signalen naar de spieren gestuurd worden. Dit leidt tot verlammingen en dunner worden van de spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is developmental coordination disorder (DCD)?

A

Dit is een stoornis in de ontwikkeling van de coördinatie van bewegingen, ofwel motoriek. Het is een rijpingsprobleem van het centrale zenuwstelsel. Moeite met aanleren en uitvoeren van motorische taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Developmental coordination disorder (DCD) gaat meestal in combinatie met andere stoornissen. Geef een aantal voorbeelden

A

ADHD of PDD-NOS. Dyslexie of dyscalculie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het hulpmiddel voor spierziekten?

A

De rolstoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar ben je alert op bij spierziekten als pedagogisch medewerker?

A

Je bent alert of een kind veel op zijn tenen loopt, houterige bewegingen maakt, vaak valt of het moeilijk vindt om bijvoorbeeld een pluisje op te rapen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar ben je alert o bij developmental coordination disorder (DCD)?

A

Je bent alert op moeite met soepel bewegen, praten, zichzelf aan-en uitkleden, tandenpoetsen, eten met mes en vork, veter strikken, bal gooien en vangen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Geef voorbeelden van organenbeperkingen

A

Hart-en vaatziekten, darmproblemen, astma, suikerziekte of problemen bij plassen of de ontlasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Geef voorbeelden van aangeboren beperkingen

A

Klompvoetje, hazenlip, schisis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat kun je doen bij een aangeboren beperking?

A

Erover praten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is een voorwaarde om tot ontwikkeling te komen?

A

Je veilig voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke gebarentaal kennen wij in de dovencultuur?

A

NGT: Nederlandse gebarentaal (officiële taal)
NmG: Nederlands en Nederlandse gebarentaal; zinsvolgorde van het Nederlands wordt gevolgd en ter ondersteuning worden gebaren gebruikt. Ook is het mogelijk om de precieze schrijfwijze van een woord met gebaren aan te geven (vingerspelling: handalfabet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Geef een tegenargument van de IQ-test

A

Het zegt iets over hoe goed je een IQ Test kunt maken, en zegt veel minder iets over de mate waarin je je kunt redden in de maatschappij en blijft een momentopname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het verschil tussen een leerprobleem en leerstoornis?

A

Er is sprake van een leerprobleem als het probleem is op te lossen. Er is sprake van een leerstoornis als er extra ondersteuning nodig is en de oorzaak in de hersenstructuur ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Geef 4 voorbeelden van een afwijkende verstandelijke ontwikkeling

A
  1. Verstandelijke beperking
  2. Hoogbegaafd
  3. Syndroom van down
  4. Leerstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Heeft twee synoniemen voor het syndroom van down

A

Downsyndroom en trisomie 21

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een verstandelijke beperking?

A

De ontwikkeling op verstandelijk gebied blijft achter, je leert onvoldoende inzien hoe dingen in elkaar zitten en hoe dingen met elkaar samenhangen en gaat vaak samen met andere beperkingen en problemen, welke is aangeboren of door een ziekte of ongeval veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat bepaalt hoe het kind functioneert met een verstandelijke beperking?

A

Het IQ en de ondersteuningsbehoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is een ondersteuningsbehoefte?

A

De ondersteuning die een kind nodig heeft om te functioneren op een manier die past bij zijn leeftijd en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Geef voorbeelden van levensdomeinen waarbinnen je kan functioneren

A

Wonen, leren, werken en sociale relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is hoogbegaafdheid?

A

Iemand die beschikt over een hoge intelligentie (IQ van meer dan 130) veel creativiteit en doorzettingsvermogen heeft en voor een groot deel door erfelijkheid bepaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat heeft een grote invloed op de ontwikkeling van het IQ?

A

De omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat beïnvloedt het functioneren van een hoogbegaafde?

A

Als je ze onvoldoende stimuleert en onvoldoende uitdagingen biedt, zullen zij hun motivatie verliezen en kunnen gaan onderpresteren en niet begrepen voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat moet je doen als pedagogisch medewerker bij hoogbegaafde kinderen?

A

Neem serieus en weet waar ze goed in zijn, en besef dat ze meer zijn dan alleen maar goed in deze vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is het syndroom van down?

A

Dit is een aangeboren afwijking die gepaard gaat met een verstandelijke beperking, typerende uiterlijke kenmerken en medische problemen. Het chromosoom 21 komt 3 keer voor in plaats van 2 keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Geef 5 voorbeelden van een leerstoornis

A
  1. Dyslexie
  2. Dyscalculie
  3. Hyperlexie
  4. Niet-verbale leerstoornis (NLD)
  5. Moeite met executieve functies
47
Q

Wat is dyslexie?

A

Lezen, spellen en schrijven gaat veel minder goed dan je kunt verwachten op basis van het IQ-niveau en er zijn geen andere problemen die deze moeilijkheden met taal kunnen verklaren

48
Q

Wat is dyscalculie?

A

Probleem bij het aanleren, snel oproepen en toepassen van kennis over rekenen en wiskunde dan je kunt verwachten op basis van het IQ-niveau en er zijn geen andere problemen die deze moeilijkheden met rekenen kunnen verklaren

49
Q

Wat is hyperlexie?

A

Op jonge leeftijd goed en snel technisch lezen, maar begrijpt tegelijkertijd niet (goed) wat hij leest (begrijpend lezen)

50
Q

Wat is een niet-verbale leerstoornis (NLD)?

A

Dit is een goede woordenschat een goed geheugen van verbale informatie (gesproken woorden), informatie die ze zien en voelen is moeilijker te verwerken

51
Q

Wat houdt moeite met executieve functies in?

A

Functies in het brein die het mogelijk maakt om rationele beslissingen te nemen, impulsen te beheersen en te focussen op wat belangrijk is. Is een functie zijn nog niet goed ontwikkeld

52
Q

Wat is het gevolg van moeite met executieve functies?

A

Problemen bij het aanleren van vaardigheden:

  • nadenken voordat je iets doet
  • werk-geheugen gebruiken
  • emoties reguleren
  • aandacht vasthouden
  • op tijd en doelgericht aan taak beginnen
  • plannen, prioriteiten stellen
  • organiseren en doelgericht werken
  • flexibel zijn
53
Q

Wat is je aanpak bij een leerstoornis als pedagogisch medewerker?

A

Praat en overleg met ouders en niet over ouders en kind. Richt je met name op het sociaal-emotionele aspect

54
Q

Wat zijn de 3 oorzaken voor een afwijkende of vertraagde ontwikkeling sociaal-emotioneel?

A
  1. Gedragsstoornis als autisme
  2. Angststoornissen
  3. Stoornissen die door een onveilige thuissituatie zijn veroorzaakt
55
Q

Wat is een autismespectrumstoornis (ASS)

A

Verzamelnaam voor verschillende vormen van autisme: klassiek autisme, het syndroom van Asperger en PDD-NOS. In 2017 zijn we overgestapt op mild of ernstig. Het beperkt in de sociale communicatie en interactie. Vertoont repetitief gedrag en specifieke interesses

56
Q

Wat is klassiek autisme?

A

Voor het 3de levensjaar een achterstand als het gaat om de sociale interactie, de verbale en non-verbale communicatie en stereotiepe patronen.

57
Q

Wat is het syndroom van Asperger?

A

Klassiek autisme met een gemiddeld of hoger intellect. Geen verstoorde taalontwikkeling ,begrijpen taal en sociale functies vaak niet.

58
Q

Wat is PDD-NOS?

A

Pervasieve ontwikkelingsstoornis; restgroep voor ontwikkelingsstoornissen

59
Q

Noem 5 kwaliteiten van autisten volgens Vlaamse Vereniging Autisme (VVA)

A
  1. Logisch denken en probleemanalyse
  2. Resultaatgericht en verantwoordelijkheidszin
  3. Creativiteit
  4. Routines en vasthoudendheid
  5. Oprechtheid en eerlijkheid
60
Q

Geef 5 aandachtspunten in de aanpak van autisten

A
  1. Accepteer stoornis van het kind
  2. Wees op de hoogte van de stoornis die het kind heeft
  3. Werk met afbeeldingen/picto’s
  4. Gebruik geen dubbele boodschappen, wees duidelijk
  5. Blijf altijd rustig en positief
61
Q

Wat zijn oorzaken van een angststoornis?

A

Samenspel van factoren die te maken hebben met het kind en/of omgeving.

62
Q

Wat zijn risicofactoren voor een angststoornis?

A
  • erfelijkheid
  • onveilige gehechtheid
  • overbeschermende opvoeding
  • problemen cognitieve informatieverwerking
  • beangstigende levenservaringen
63
Q

Wat zijn kenmerken van een angststoornis?

A
  • lichamelijk: trillen, hoofdpijn en buikpijn
  • cognitief: vervelende gedachten of overmatig piekeren
  • gedrag: angstige situaties vermijden, huilen, verstijven, bevriezen, prikkelbaar zijn, opstandig gedrag, steeds geruststelling vragen
  • bang voor 1 ding
64
Q

Hoe behandel je een angststoornis?

A

Therapie nodig: cognitieve gedragstherapie

65
Q

Wat is PTSS?

A

Posttraumatische stressstoornis, welke is ontstaan na een ingrijpende gebeurtenis te hebben meegemaakt. Beleven trauma telkens opnieuw in gedachten of dromen.

66
Q

Wat zijn oorzaken van een PTSS?

A

Een ingrijpende gebeurtenis, als dood of ernstig letsel, oorlogssituatie, natuurramp, verkrachting, mishandeling, etc

67
Q

Noem 5 kenmerken van PTSS

A
  1. Slecht slapen
  2. Gespannenheid
  3. Angstdromen
  4. Overdreven schrikreacties
  5. Rusteloos gedrag
68
Q

Wat is de behandeling bij PTSS?

A

Therapie: EMDR (eye movement desensitization reprocessing) en exposure therapieën, creatieve en cognitieve therapie

69
Q

Wat is selectief mutisme?

A

Verlegen op basis van angst

70
Q

Wat zijn kenmerken van selectief mutisme?

A
  • in een voor kind bekende omgeving praten met anderen
  • praat niet in andere situaties
  • terughoudend temperament
  • geen andere stoornissen
71
Q

Wat is de behandeling van selectief mutisme?

A

Er is therapie nodig: EMDR (eye movement desensitization reprocessing) en exposure therapie, creatieve en cognitieve therapie

72
Q

Wat is de aanpak van selectief mutisme?

A

Sensitief-responsief wanneer een kind stress ernaartoe. Adequaat om een innige band op te bouwen

73
Q

Welke 4 type gehechtheidsrelaties ken je?

A

Type A: de onveilige-vermijdend gehechte kinderen
Type B: de veilige gehechte kinderen
Type C: onveilig-afwerend gehechte kinderen
Type D: onveilig-gedesorganiseerd gehechte kinderen

74
Q

Omschrijf Type A gehechtheidsstoornis voor baby/kind

A

Zeer onderzoekende houding, oppervlakkig spel. Snel verveeld en wisselen vaak van spel. Nergens in geïnteresseerd. Geen reactie bij verlaten kamer van de verzorger. Lijken heel zelfstandig

75
Q

Omschrijf Type A gehechtheidsstoornis voor jongere

A

Meer moeite met opbouwen relaties. Pakken sneller draad op als relatie is verbroken. Snel verveeld en afstandelijk tijdens interacties. Negeren of ontkennen als ze stress ervaren

76
Q

Omschrijf Type B gehechtheidsstoornis voor baby/kind

A

Balans tussen ondernemend gedrag en hechtingsgedrag. Verzorger in de buurt, onderzoekende houding en eigen gang, verzorger verlaat ruimte, dan angstig. Verzorger terug, kind weer rustig en gaat eigen gang. Gevoel van veiligheid en geborgenheid

77
Q

Omschrijf Type B gehechtheidsstoornis voor jongere

A

Lange en stabiele relaties gekenmerkt door vertrouwen en vriendschappen. Meer zelfvertrouwen en begaan met mensen in de omgeving. Zoeken steun in stressvolle.

78
Q

Omschrijf Type C gehechtheidsstoornis voor baby/kind

A

Meer dan gemiddeld aan verzorger lijkt te hangen. Reageren heftig als verzorger ruimte verlaat, ondernemen weinig tot niets zelf. Verzorger terug, kind boos en afwerend. Voortdurend bezig met beschikbaarheid van hechtingsfiguur.

79
Q

Omschrijf Type C gehechtheidsstoornis voor jongere

A

Bouwen moeilijkere relaties op. Vaak gebaseerd op angst om verlaten te worden. Knipperlicht-relaties, extreme jaloezie.

80
Q

Omschrijf Type D gehechtheidsstoornis voor baby/kind

A

Weten niet goed hoe zij op hun ouders moeten reageren. Dan angstig, dan lachen. Ouder komt terug, kind wendt hoofd af of gaat vreemd bewegen of bevriezen. Kinderen en/of ouders hebben iets traumatisch meegemaakt.

81
Q

Omschrijf Type D gehechtheidsstoornis voor jongere

A

Verhoogde kans op verslaving, op gewelddadigheid en psychische stoornissen

82
Q

Noem 5 risicofactoren voor een hechtingsstoornis

A
  1. Kinderen in een weeshuis
  2. Kinderen in de pleegzorg
  3. Adoptiekinderen
  4. Problematische zwangerschap
  5. Moeilijke bevalling
83
Q

Waarvan is hechting afhankelijk?

A

De beschikbaarheid van de ouders of andere hechtingsfiguren tijdens de eerste periode van zijn leven

84
Q

Wat is de aanpak bij een hechtingsstoornis?

A
  • vriendelijk en duidelijk bij grensoverschrijdend gedrag
  • laat gelijkmatigheid zien in je gedrag
  • voorkom invullen van gemis bij kind, van voren af aan te beginnen en/of partijdig zijn (ouders zijn niet veroorzakers)
  • respecteer het als ze zich even terug trekken
  • probeer verbonden te blijven door samen iets te doen
85
Q

Wat is een reactieve hechtingstoornis?

A

De hechtingstoornis staat het normaal functioneren in de weg

86
Q

Wat is een gedragsstoornis?

A

Als het probleem en het gedrag niet te verhelpen is en de persoon er mee moet leren omgaan (zit in de genen)

87
Q

Wat is ADD?

A

Attention deficit disorder. Een aandachtsprobleem, zonder druk gedrag.

88
Q

Wat is ADHD?

A

Attention deficit hyperactivity disorder. Een aandachts- en concentratieprobleem. Impulsief en overbewegelijk, onrustig met handen en voeten.

89
Q

Omschrijf ADD en ADHD

A

Er is onvoldoende aandacht aan details, moeite aan dat bij taken te houden en lijken niet te luisteren als je aangesproken worden. Raakt vaak dingen kwijt, wat gemakkelijk afgeleid bij uitwendige prikkels en kan moeilijk op zijn beurt wachten

90
Q

Wanneer kan er een diagnose wordt gesteld voor ADD of/en ADHD?

A
  • voor het 7de jaar te zien
  • ondervindt last in functioneren: sociaal en/of schoolwerk
  • gedrag is op minstens twee plekken zichtbaar
91
Q

Wat is de aanpak bij ADD en ADHD?

A

Ruimte met weinig afleiding en een duidelijke dagstructuur

92
Q

Noem vijf gaves voor een kind met ADHD

A
  1. Medeleven: makkelijk verbinden en empathisch en iets vanuit verschillende perspectieven bekijken
  2. Creativiteit: open houding en veel creatieve ideeën
  3. Energie: “drive“; als je het interessant vinden zetten ze alles op alles om te slagen
  4. Probleem oplossend vermogen: makkelijk out of the box denken
  5. Wereld beeld: kijken op unieke manier naar de wereld en voelen zich niet gehinderd door details
93
Q

Wat is ODD?

A

Oppositional defiant disorder. Ernstig negatief gedrag zonder oorzaken in de omgeving. Problemen in de opvoeding, veel in verzet, erg opstandig en luisteren slecht.

94
Q

Wat is CD?

A

Conduct disorder. Extreem onacceptabel gedrag: agressief. Verminderd inlevingsvermogen, op zichzelf gericht en weinig omgang met kinderen.

95
Q

Wat is het doel van jeugdzorg?

A

Het bieden van de best mogelijke zorg aan kinderen en jongeren

96
Q

Wat is jeugdzorg?

A

Zorg voor de jeugd. Kinderen moeten veilig en onbekommerd kunnen op groeien

97
Q

Noem de 5 diverse vormen van hulp vanuit jeugdorganisaties

A
  1. Thuis of in een instelling
  2. Kort of lang
  3. Individueel of als gezin
  4. Vrijwillig of dwang
  5. Ingrijpen of preventief
98
Q

Noem de 2 kenmerken van gecertificeerde jeugdzorg instellingen

A
  1. Maatregelen die de kinderrechter heeft opgelegd

2. Jongeren begeleiden die in aanraking kwamen met politie of voeren een jeugdbeschermingsmaatregel uit

99
Q

Noem de 3 laagdrempelige organisaties voor jeugd en opvoedhulp

A
  1. CJG (Centrum jeugd en gezin)
  2. ZAT (zorgadviesteam)
  3. Wijkteam (medische en sociaal-agogische hulp in een wijk)
100
Q

Noem specialistische jeugdhulp

A
  • ambulante jeugdhulp
  • pleegzorg
  • jeugdzorgplus
  • verblijf in een jeugdinstelling
  • jeugd-GGZ
  • jeugdzorg voor jongeren met een beperking
  • jeugdzorg voor jongeren met een ernstige beperking
101
Q

Wat is ambulante jeugdhulp?

A

De ouder ontvangt thuis hulp als er problemen zijn in het gezin

102
Q

Wat is pleegzorg?

A

Pleegouders nemen (tijdelijk) de opvoeding en verzorging van een kind op zich

103
Q

Wat is vrijwillige pleegzorg?

A

Het kind wordt opgevangen door familieleden of bekenden en goedkeuring van de gemeente

104
Q

Wat is jeugdzorgplus?

A

Hulp voor jongeren met ernstige (gedrag) problemen welke beschermd moeten worden tegen zichzelf of anderen

105
Q

Wat is een verblijf in een jeugdinstelling?

A

Jeugdigen verblijven op vrijwillige of gedwongen basis (tijdelijk) in de jeugdinstelling

106
Q

Wat is jeugd-GGZ?

A

Hulp en kinderen en jongeren met een psychische aandoening

107
Q

Welke beperkingen zijn er voor jeugdzorg voor jongeren met een beperking?

A
  • (Licht) verstandelijke beperking
  • lichamelijke beperking
  • somatische aandoening, als een chronische ziekte
  • psychiatrische aandoening, als autisme
108
Q

Welke beperkingen zijn voor jeugdzorg voor jongeren met een ernstige beperking?

A

Kinderen en jongeren met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of meervoudige beperkingen

109
Q

Waar houden jeugdbescherming en jeugdreclassering zich mee bezig?

A

Met zaken als ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en het begeleiden van jongeren die in aanraking gekomen zijn met Justitie

110
Q

Wat is OTS?

A

Ondertoezichtstelling: een kind wordt onder toezicht gesteld als er grote zorgen zijn over de ontwikkelingskansen van het kind. De Raad voor de kinderbescherming doet onderzoek en legt advies voor aan de kinderrechter, kinderrechter stelt vervolgens OTS voor en een gecertificeerde instelling voert de maatregel uit (gezinsvoogd)

111
Q

Wat zijn de oorzaken voor een uithuisplaatsing?

A
  • onveilige thuissituatie

- gedrags- en emotionele problemen maken het onmogelijk om thuis te blijven wonen

112
Q

Hoe kun jij binnen jouw werk in aanraking komen met jeugdzorg?

A
  • een kind staat onder toezicht en je hebt te maken met de gezinsvoogd
  • kinderen in jouw groep wonen in een pleeggezin
  • je bent onderdeel van het onderzoek van de Raad voor de kinderbescherming
  • je zoekt contact met veilig thuis omtrent je zorgen
113
Q

Noem de vijf stappen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

A
  1. Het in kaart brengen van signalen
  2. Overleggen met collega’s en eventueel met een leidinggevende
  3. Een gesprek aangaan met de betrokkenen
  4. Het wegen van het huiselijk geweld of kindermishandeling
  5. Beslissen of er zelf hulp georganiseerd wordt of dat er een melding gedaan wordt
114
Q

Wat zijn de twee uitgangspunten voor een goede zorg voor de jeugd vanuit jeugdzorg?

A
  1. Het verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties. Jeugdzorg bewaakt de rechten van het kind en voert ze uit. Het doel is om kinderen en jongeren de mogelijkheid te geven om in de toekomst als zelfstandige volwassenen deel te nemen aan het maatschappelijk leven
  2. Kinderen en jongeren hebben het recht om veilig bij hun ouders te kunnen wonen