Thema 1 - Mijn Beroep Flashcards

1
Q

Voor welke organisaties kun je werken als gespecialiseerd pedagogisch medewerker?

A

Kinderopvang als kinderdagverblijven, BSO’s, peuterspeelzalen, voorscholen, gastouder
Kindcentra: brede school en integraal kindcentra (IKC)
Gespecialiseerde opvang: gespecialiseerde BSO’s, kgespecialiseerde gastouders
Oudere kinderen: logeerhuizen, opvanghuizen voor jongeren, schippersinternaten, blijf-van-mijn-lijfhuizen, zorgboerderijen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 3 kenmerken van een kinderdagverblijf

A
  1. Verzorging van kinderen is je belangrijkste taak
  2. Observatiemethodes bij problemen in de ontwikkeling
  3. Corrigeren op vriendelijke en sensitieve manier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 2 soorten kinderdagverblijven zijn er?

A
  1. Heledagopvang

2. Flexibele opvang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 soorten groepen heb je bij de kinderdagverblijven?

A
  1. Horizontaal: kinderen van dezelfde leeftijd bij elkaar

2. Verticaal: verschillende leeftijd bij elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 2 voordelen van een horizontale groepen en 1 nadeel

A

Voordelen: sneller vriendjes maken en makkelijker activiteiten aanbieden
Nadeel: onder rust bij wisseling van groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 3 voordelen van een verticale groep en 1 nadeel

A

Voordelen: de broers en zusjes zitten bij elkaar, geen wisselingen van de groep en het leren van oudere kinderen
Nadeel: het gemis van leeftijdsgenootjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke twee formaten kinderdagverblijven ken je?

A

Kleinschalige kinderdagverblijven, die blijven bewust klein met een verticale groep van kinderen
Onderdeel van een grotere organisatie met meerdere locaties met een peuterspeelzaal, BSO of gastouderopvang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem een voordeel en een nadeel van een kleinschalig kinderdagverblijf

A

Voordeel: het is persoonlijk
Nadeel: de kwaliteit is minder goed te controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen een formele en een informele kinderopvang?

A

Een formele kinderopvang is een BSO en een gastouder opvang en informele kinderopvang zijn opa’s en oma’s. Het verschil zit in de professionaliteit versus het eigen netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem drie kenmerken van de peuterspeelzaal

A
  1. Een paar dagdelen per week om te spelen en om nieuwe dingen te leren
  2. Het helpt bij hun ontwikkeling: vrij spelen en georganiseerde activiteiten
  3. Het heeft een signalerende functie: in de gaten houden hoe het met de kinderen gaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een VVE-programma?

A

Dit is een programma waarbij extra aandacht aan de (taal)ontwikkeling van peuters wordt gegeven. Er wordt geprobeerd de ontwikkelingsachterstand te voorkomen en schoolkansen te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 7 VVE-programma’s

A

Piramide, Kaleidoscoop, Startblokken, Uk & Puck, Speelplezier, Sporen en Doe meer met Bas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar worden VVE-programma’s gegeven?

A

Peuterspeelzalen, voorscholen en kinderdagverblijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een doorgaande leerlijn?

A

Een programma met een onderdeel voor peuters en een onderdeel voor kleuters zodat het programma blijft doorlopen en op elkaar aansluit. Het leerproces zet door in de andere ontwikkelingsfase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem drie kenmerken van de BSO

A
  1. Na school komen kinderen eten drinken spelen en meedoen met activiteiten
  2. Het is vrije tijd, ze hoeven dus geen dingen te doen die met school te maken hebben
  3. Nagaan of kinderen specifieke ondersteuningsbehoeften nodig hebben en huiswerkbegeleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt de wet passend onderwijs van augustus 2014 in?

A

Scholen hebben hierdoor een zorgplicht. Op het moment dat ouders en kind aanmelden bij een school wordt er naar het ondersteuning’s profiel van de school gekeken. Dit profiel geeft aan welke extra begeleiding de school te bieden heeft. Als de school de zorg niet kan bieden moeten school uitzoeken waar wel. Als die mogelijkheid er niet is gaan kinderen gewoon naar de reguliere school. Er is meer hulp bij speciaal onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem drie kenmerken van een gespecialiseerde BSO

A
  1. Individuele en groepsbegeleiding aan kinderen die het lastig vinden om met andere kinderen om te gaan of dat volwassenen bepaalde zaken voor ze bepalen
  2. Je werkt samen met iemand met een hbo-opleiding
  3. Het begeleidingsplan is in samenwerking met school en eindverantwoording bij orthopedagoog of GZ-psycholoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Omschrijf de 4 clusters

A

Cluster 1 blind en slechtziend
Cluster 2 doof en slechthorend
Cluster 3 moeilijk lerend
Cluster 4 moeilijk opvoedbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem drie kenmerken van de gastouderopvang

A
  1. Verbonden aan gastouderbureau of -centrale
  2. Officieel beroep: minimaal niveau 2, VOG voor jezelf en huisgenoten
  3. Bepaalt zelf de werktijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Voor welke kinderen is er speciale gastouderopvang?

A

Voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 2 kindcentra kennen wij?

A
  1. Brede school

2. Integraal kindercentrum (IKC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 3 kenmerken van de brede school

A
  1. Je werkt intensief samen met andere organisaties die zich ook met kinderen bezighouden
  2. Door samen te werken, wil een brede school de ontwikkelingskansen van kinderen vergroten
  3. Verschillende werkplekken binnen een grote overkoepelende school
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem 6 doelen van de brede school

A
  1. Kinderen ontwikkelingskans bieden
  2. Zorgen voor een doorgaande lijn tussen de kinderopvang in de school door met dezelfde methode te werken en informatie uit te wisselen
  3. De samenwerking tussen verschillende organisaties verbeteren
  4. Kinderen meer laten sporten en bewegen
  5. Ouders meer betrekken bij de opvang en het onderwijs
  6. Opvoedingsondersteuning en ouders geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem 4 kenmerken van een integraal kindercentrum

A
  1. Samenwerking tussen kinderopvang en school is zo sterk dat ze een organisatie zijn geworden
  2. Ontwikkelen, leren en anderen ontmoeten staan voorop
  3. Medewerkers vormen een team en werken vanuit dezelfde visie
  4. Werken samen in een gebouw
25
Q

Noem 4 voordelen van kindercentra

A
  1. (Mogelijke) problemen bij kinderen kunnen al op jonge leeftijd waargenomen worden
  2. Kinderen kunnen bij (mogelijke) problemen sneller geholpen worden
  3. De ouderwetse afscheiding tussen opvang, vrije tijd en school is verdwenen
  4. Centraal staat wat een kind nodig heeft om zijn talenten te ontwikkelen
26
Q

En 2 vraagtekens die men heeft bij kindercentra

A
  1. Is er op deze manier wel genoeg keuze en mogelijkheden of juist te weinig keuze door dezelfde visie?
  2. Is het wel goed als een kind de hele dag op een plek is?
27
Q

Noem 5 manieren om met oudere kinderen te werken

A
  1. Logeerhuis
  2. Opvanghuis voor jongeren
  3. Schippersinternaat
  4. Blijf-van-mijn-lijfhuizen
  5. Zorgboerderij
28
Q

Wat is de doelstelling van het logeerhuis?

A

Kinderen en jongeren opvang in het weekend of tijdens de vakantie bieden

29
Q

Wanneer komen jongeren in het opvanghuis terecht?

A

Als ze niet meer in de thuissituatie kunnen blijven. Er is dan vaak sprake van gedragsproblemen, verslavingsproblematiek of ouders die de zorg niet meer kunnen dragen.

30
Q

Wat is de doelstelling van het opvanghuis voor jongeren?

A

Samen met de jongere zoeken hoe ze uiteindelijk in de maatschappij op een fijne manier kunnen functioneren.

31
Q

Voor wie en wanneer is er het Schippersinternaat?

A

Voor kinderen van binnenvaartschipers en ouders die rondtrekken. In het weekend en vakanties kunnen ze bij hun ouders verblijven.

32
Q

Voor wie zijn de blijf-van-mijn-lijfhuizen?

A

Dit zijn opvanghuizen voor vrouwen, kinderen en mannen die slachtoffer zijn of bedreigd worden met huiselijk geweld, eergeweld of om andere redenen in een knelsituatie menen te zitten.

33
Q

Wat doe je als gespecialiseerd pedagogisch medewerker bij een blijf-van-mijn-lijfhuis?

A

Je begeleidt kinderen en onderneemt activiteiten.

34
Q

Wat is een zorgboerderij?

A

Dit is een werkplek, leerplek of een zinvolle dagbesteding geboden aan jongeren die extra begeleiding en hulp nodig hebben

35
Q

Wat zijn de 3 doelstellingen van een zorgboerderij?

A
  1. Begeleiden van arbeid in de rol van werkcoach
  2. Zelfstandigheid
  3. Sociaal contact
36
Q

Waarin verschilt het werken bij een organisatie die opvoedingsondersteuning biedt ten opzichte van een organisatie die kinderopvang biedt?

A

Je kunt niet erg zelfstandig werken. Vaak werk je samen met iemand een hbo-opleiding heeft gedaan en die is eindverantwoordelijke. In een kinderdagverblijf kun je vaker zelf beslissingen nemen, maar heb je wel regelmatig overleg met het team of een leidinggevende.

37
Q

Met welke 4 punten hou je rekening bij het kiezen van een werkplek?

A
  1. De leeftijd van de kinderen: verzorging vis opvoeding
  2. De werktijden: vast, onregelmatig, doordeweeks, avonden, weekenden
  3. Werkwijze van de organisatie
  4. Brede oriëntatie: vrijwilligerswerk
38
Q

Hoe heette de kinderopvang tot 1960?

A

Kinderbewaarplaats

39
Q

Voor wie was de kinderbewaarplaats bedoeld tot 1960?

A

Kinderen uit arme gezinnen en kinderen van alleenstaande moeders

40
Q

Hoe was het met de kwaliteit en de taken van de kinderbewaarplaats gesteld?

A

Er was sprake van een slechte kwaliteit. Het was gericht op het verzorgen van de kinderen, er was geen tijd voor opvoeding of begeleiding.

41
Q

Hoe heette de kinderopvang van 1960-1980?

A

Crèches

42
Q

Uit welke taken bestonden de werkzaamheden bij crèches?

A

Verzorgen, opvoeden en begeleiden.

43
Q

Rond welke periode ontstond er peuterspeelzaalwerk?

A

1960-1980

44
Q

Wat was de behoefte dat er peuterspeelzalen ontstonden?

A

Gezinnen werden kleiner en ouders wilden dat kinderen met leeftijdsgenootjes konden spelen en werden voorbereid op de basisschool vanaf ongeveer 2,5 jaar.

45
Q

Hoe heette de kinderopvang rond 1980?

A

Kinderdagverblijven, BSO en officiële kinderopvang door gastouders waarbij ouders een toeslag konden krijgen.

46
Q

Noem de 3 voordelen en bijbehorende functies van kinderopvang?

A
  1. Goed voor de economie door arbeidsmarktinstrument of werkgelegenheidsinstrument
  2. Goed voor de ontwikkeling van kinderen door de pedagogische en educatieve functie
  3. Goed voor de samenleving door de sociale functie
47
Q

Wat is de pedagogische en educatieve functie in het algemeen?

A

Kinderen leren dingen die ze thuis niet leren en worden op een speelse manier voorbereid op de basisschool. Dit zie je vooral terug op peuterspeelzalen, het idee dat kinderen er op een speelse manier allerlei dingen leren. Kinderdagverblijven besteden steeds meer aandacht aan de ontwikkelingsstimulering.

48
Q

Waarom hebben peuterspeelzalen minder last van de pieken en dalen in de economie?

A

Ze zijn van oorsprong niet bedoeld voor kinderen van werkende ouders.

49
Q

Wat is de sociale functie van de kinderopvang?

A

Het signaleren van problemen, waardoor je al vroeg kunt ingrijpen om grotere problemen in de toekomst te voorkomen. Het is de ontmoetingsplek voor ouders, praten over wat ze tegen komen in de opvoeding en waarbij jij kan adviseren. Ouders in contact brengen met de samenleving.

50
Q

Voor wie geldt de wet kinderopvang en voor wie gold die eerst nog niet?

A

Kinderdagverblijven, BSO’s, gastouderopvang, peuterspeelzalen en voorscholen. Peuterspeelzalen en voorscholen behoorden eerder tot de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.

51
Q

Op welke 6 punten kun je de kwaliteit van kinderopvang meten?

A
  1. Kwaliteit volgens de GGD/inspectie
  2. Kwaliteit volgens de organisatie zelf
  3. Kwaliteit volgens de ouders
  4. Kwaliteit volgens de medewerkers
  5. Kwaliteit van de gebouwen, ruimtes, inrichting, materialen en speelgoed
  6. Kwaliteit volgens de kinderen
52
Q

Wat doet een GGD/inspectie?

A

De GGD controleert op veiligheid en hygiëne. Ze controleren de BKR, waarvan de subsidie die ouders krijgen van afhangt. Is de BKR niet in orde komt de GGD snel weer langs en als het dan nog niet in orde is brengen ze een handhavingsadvies aan de gemeente uit. De vergunning wordt dan ingetrokken.

53
Q

Wat is de BKR en hoe wordt die ingevuld?

A
BKR staat voor beroepskracht-kindratio.
1 pwer per 4 kinderen van 0-1 j
1 pwer per 5 kinderen van 1-2 j
1 pwer per 6 kinderen van 2-3 j
1 pwer per 8 kinderen van 3-4 j
1 pwer per 10 kinderen van 4-13 j
54
Q

Noem 5 punten uit het Akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang

A
  1. Elk kind heeft een mentor, zowel in de dagopvang als op de BSO
  2. Een veiligheidsbeleid en gezondheidsbeleid ipv risicomonitor
  3. Minimaal één persoon in het bezit van een geldig certificaat voor de EHBO bij kinderen op locatie aanwezig
  4. Spreekvaardigheid moet naar minimaal niveau 3F
  5. Stagiaires mogen minder ingezet worden dan pwer
55
Q

Noem de 8 21ste eeuwse vaardigheden waarmee kinderen kunnen worden voorbereid op een toekomst

A

Creativiteit, kritisch denken, probleemoplossende vaardigheden, communiceren, samenwerken, digitale geletterdheid, sociale en culturele vaardigheden, en zelfregulering

56
Q

Waar staan de 8 21ste eeuwse vaardigheden voor?

A
  1. Creativiteit: bedenken van nieuwe ideeën en deze kunnen uitwerken
  2. Kritisch denken: kunnen formuleren van een eigen onderbouwde visie of mening
  3. Probleemoplossende vaardigheden: (h)erkennen van een probleem en tot een plan kunnen komen om het probleem op te lossen
  4. Communiceren: effectief en efficiënt kunnen overbrengen en ontvangen van een boodschap
  5. Samenwerken: gezamenlijk realiseren van een doel en andere daarbij kunnen helpen aanvullen en ondersteunen
  6. Digitale geletterdheid: effectief, efficiënt en verantwoord gebruik van (informatie)technologie (ICT-basisvaardigheden)
  7. Sociale en culturele vaardigheden: effectief leren, werken en leven met mensen met verschillende etnische, culturele en sociale achtergronden
  8. Zelfregulering: realiseren van doelgericht en passend gedrag
57
Q

Noem 3 vraagtekens bij de 21e eeuwse vaardigheden

A
  1. Is het erg als het oplossen van een probleem en iemand anders overgelaten wordt?
  2. Is er iets mis met mensen die vooral graag in hun eentje werken?
  3. Bij het opstellen van de 21e eeuwse vaardigheden waren een heleboel invloedrijke computer-, software- en mediabedrijven betrokken. Waarom waren er niet allerlei natuur- en milieuorganisaties bij betrokken?
58
Q

Wat is de wet OKE?

A

Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie. Het staat voor harmonisatie/samenbrengen van organisaties (peuterspeelzalen, voorscholen en kinderdagverblijven). Het belangrijkste doel: opmerken van mogelijke taal- en ontwikkelingsachterstanden bij kinderen om ze snel te kunnen aanpakken.

59
Q

Hoe noem je de medewerkers die zowel in school als in de kinderopvang ingezet worden bij kindercentra?

A

Brede school: medewerker brede school

Integraal kindercentrum: combifunctionaris IKC