Thema 4 - Groepen Begeleiden Flashcards

1
Q

Welke groepen hebben invloed op individu?

A
  1. Gezin/vervangende opvoedingssituatie
  2. Maatschappij
  3. Kinderdagverblijf, BSO, jeugdzorginstelling of club
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf de groep gezin/vervangende opvoedingssituatie

A

Eerste groep waar je toebehoort voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling. De groep staat tussen maatschappij en individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf de groep maatschappij

A

Grootste groep die er is. Heeft invloed op de kleinere groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf de groep kinderdagverblijf, BSO, jeugdzorginstelling of club

A

Belangrijke schakel tussen maatschappij en individu. Je draagt normen en waarden van de maatschappij over op individuen. Oefenwerkplaatsen voor de sociale ontwikkeling van kinderen. Ze leren van elkaar. Ze oefenen met verschillende groepsrollen, verantwoordelijkheid nemen en met incasseren van verlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In groepen oefenen ze met: (3)

A
  • verschillende groepsrollen
  • verantwoordelijkheid nemen
  • incasseren van verlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe is de groepsbeleving bij jonge kinderen, oudere kinderen en jongeren?

A

Jonge kinderen: nog niet bewust van hoe ze in een groep gekomen zijn
Oudere kinderen: gevoel over de groep waar ze in geplaatst zijn kunnen ze benoemen
Jongeren: gevoel erbij horen is belangrijk, ze moeten zich kunnen identificeren met de groep, een groep heeft een spiegelende rol (door het gedrag van de groep te vergelijken met zichzelf kan een jongere zichzelf beter leren kennen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de spiegelende rol in een groep?

A

Door het gedrag van de groep te vergelijken met zichzelf kan een kind/jongere zichzelf beter leren kennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is de groepsbeleving vanaf 7 jaar?

A

Zelf duidelijke keuzes maken, ze bepalen bij wie ze passen en met wie ze samen willen zijn (subgroepen: dezelfde interesses)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een vaste basis geroepen bij de kinderopvang?

A

Dit zijn de stamgroepen of basisgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de wenperiode in een groep?

A

Het spannende begin in een (nieuwe) groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat biedt een warme en positieve groep?

A

Een gevoel van veiligheid en verbondenheid. Daar hebben kinderen van nature behoefte aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zorgt voorspelbaarheid voor?

A

Voor veiligheid. Denk aan een ritueel, grenzen die je aangeeft, structuur en duidelijkheid (interactievaardigheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe stimuleer je een positief pedagogisch klimaat?

A

Door kinderen en jongeren de mogelijkheid te geven om zichzelf te zijn. Daarbij is het jouw taak om grenzen te stellen. Deze ruimte geef je door de autonomie van een kind te respecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ga je om met een paar kinderen welke gedragsproblemen in de groep hebben?

A

Dat betekent dat jij onderzoekt wat het beste evenwicht in de groep is. Vaak staan er doelen in een begeleidingsplan over samenwerken in de groep en weerbaarheid. Een van jouw taken is om de ervaringen die kinderen en jongeren met elkaar hebben zo positief mogelijk te laten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe komt het dat de verbondenheid met elkaar per dag verschilt in de BSO?

A

Welke kinderen er zijn en een kind dat veel vrienden heeft in de groep verbindt verschillende subgroepen met elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem 5 punten voor een goede samenstelling van een groep

A
  1. Niet te groot (voldoende persoonlijk contact)
  2. Een stabiele en evenwichtige samenstelling
  3. Niet te veel wisselingen in je groep (vaker dezelfde vriendjes)
  4. Combinatie van verschillende type kinderen (actief vs rustig, sociaal vs op zichzelf, jongens vs meisjes)
  5. Door subgroepen te maken, kun je zorgen voor een evenwichtige groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vanaf welke fase hebben kinderen een eigen vriendschaps- en relatiestijl?

A

De peutertijd. Die wordt op de basisschool nog duidelijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt de vriendschaps-en relatiestijl op de basisschool duidelijker?

A
  • betrokken: vrij op anderen afstappen en betrokken bij anderen, liggen goed in de groep
  • moeite met de groep: verlegen, passief of vermijdende groep
  • onhandige kinderen: druk, impulsief of agressief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem de 6 fasen van de groepsfasen

A
  1. Voorfase
  2. Oriëntatiefase
  3. Machtsfase
  4. Affectiefase
  5. Autonome groep
  6. Afsluitingsfase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Omschrijf de voorfase

A

Contact momenten zijn belangrijk, omdat het bepalend is voor hoe iemand de groep binnenkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Omschrijf de oriëntatiefase

A

Voelbare spanning door wenperiode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de eindfase van de oriëntatiefase?

A

Een voorloper klimaat van vertrouwen en acceptatie. Structureren en grenzen stellen en sensitieve responsiviteit zorgt voor veiligheid in de groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Omschrijf de machtsfase

A

De belangrijkste posities in de groep worden bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Omschrijf de affectiefase

A

Klimaat van vertrouwen en acceptatie. Dragen bij aan groepssfeer en laat zichzelf zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke 2 subgroepen kennen wij bij de affectiefase?

A
  1. Nabijheid: groep die veel samen wil doen

2. Afstand: groep die liever meer ruimte heeft en niet altijd met de hele groep samen iets wil doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Omschrijf autonome groep

A

De groep werkt vanzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Omschrijf de afsluitingsfase

A

Losmaken van de groep door middel van een afscheidsritueel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Omschrijf een positieve sfeer in de groep

A

Jij en de kinderen voelen zich veilig en ontspannen. Hechte groep en veel positieve relaties tussen kinderen onderling, grote groepscohesie. Ruimte om jezelf te zijn en initiatieven te nemen. Plaats voor verschillende karakters: grapjes, gezagsdrager, initiatiefnemer, behulpzame kind, volgers en buitenbeentjes. Vriendelijk voor elkaar, letten op elkaar en laten iemand mee spelen. Accepteren veel van elkaar. Lossen een conflict goed op. Humor, enthousiasme en grapjes. Je bent betrokken bij de groep. Weinig probleemgedrag. De gewoonten, regels en rituelen zijn duidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de meerwaarde van een positieve groep?

A

Het inleven in een ander ontwikkelt zich sneller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Omschrijf een negatieve groep

A

Onderlinge interacties hebben vooral een negatieve toon. Je ziet kinderen snel boos op elkaar reageren of zijn gespannen als ze samen zijn. Weinig kinderen hebben het gevoel dat ze zichzelf kunnen zijn. Het recht van de sterkste en het ‘ieder voor zich‘-gevoel. Afzonderen in kleine groepjes en proberen samen hun eigen veiligheid te creëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de meerwaarde van een negatieve groep

A

Negatief, kinderen met verdriet te lopen de kans om alleen gelaten te worden of afgewezen te worden, terwijl ze al verdrietig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Omschrijf neutraal (los-zand-groep)

A

Een groep zonder een uitgebreid netwerk en onderlinge contacten. Geen echte positieve of negatieve sfeer. Er is geen groepscohesie. Kinderen spelen vooral in hun eigen subgroepen en weinig daarbuiten. De groep als geheel heeft weinig met elkaar. De contacten wisselen en zijn oppervlakkig. Jij speelt zelf een rol in de groep, waardoor kinderen snel contact zoeken met jou in plaats van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke samenhang en sfeer in de groep kennen wij?

A

Positief, negatief, neutraal (losse-zand-groep)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat bepaalt de sfeer in een groep?

A

De ongeschreven groepsnormen bepalen de sfeer, daar kun je invloed op uitoefenen in de eerste fase. Ze hebben meer invloed dan de regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat leren kinderen van positief sociaal gedrag? (8)

A
  1. Nemen positieve emoties van elkaar over
  2. Doen ervaring op met verschillende rollen
  3. Hebben sociale contacten met veel verschillende kinderen, van wie ze ook weer veel leren (vriendschap)
  4. Oefenen met verschillende sociale vaardigheden, als op de beurt wachten, excuses maken en opletten
  5. Stimuleer cognitieve ontwikkeling: samen nieuwe dingen onderzoeken
  6. Stimuleert motorische ontwikkeling: samen rennen en bewegen
  7. Creatieve ontwikkeling: samen knutselen of verhalen bedenken
  8. Taalontwikkeling: veel gesprekken stimuleert praten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke rollen zijn er in een positieve groep? (5)

A
  1. Gezagsdrager: heeft natuurlijk gezag
  2. Sociaal werker: neemt initiatief om de sfeer goed te houden
  3. Organisator: verdeelt taken bij samenwerken
  4. Volger: third trouw uit wat er gezegd wordt
  5. Joker/clown: relativeert en maakt grap op het juiste moment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Noem de 5 positieve groepsnormen

A
  1. Groepsverantwoordelijkheid
  2. Onderling respect
  3. Samenwerken
  4. Beslissen door overeenstemmen
  5. Problemen en conflicten oplossen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat leren kinderen van het sociale gedrag in een negatieve groep? (4)

A
  1. Nemen ruzieachtige toon van andere kinderen makkelijk over
  2. Conflicten worden nooit opgelost
  3. Schreeuwen naar elkaar of gebruiken fysiek geweld
  4. Buitensluiten van kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke 4 rollen in een negatieve groep ken je?

A
  1. Leider/dictator: heeft geen respect voor anderen en verzameld medestanders
  2. Intrigant: probeert anderen tegen elkaar uit te spelen, schruift schuld op anderen, is niet bang voor dictator
  3. Volgers/meeloper: stelt zich onderdanig op, doet alles wat dictator en intrigant vragen
  4. Enkele buitengesloten kinderen/zondebok: krijgt schuld van allerlei zaken, krijgt frustraties van anderen over zich heen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waar hangt gewenst/ongewenst gedrag van af?

A
  • degene die het beoordeeld (en zijn/haar stemming)
  • het kind waar het omgaat
  • leeftijd van het kind
  • de situatie, waaronder ook de regels die er bij jou in de organisatie gelden (te weinig regels geeft te weinig veiligheid, teveel regels geeft veel conflicten)
41
Q

Onder welke voorwaarden wordt een pedagogisch beleid bijgesteld?

A

Akkoord van het team, management akkoord en oudercommissie keurt het goed door middel van stemmen

42
Q

Wat zeggen regels op een groep?

A

Welk gedrag van elkaar wordt verwacht

43
Q

Hoe reageer je op gewenst gedrag? (2)

A
  1. Belonen

2. Bevestigen

44
Q

Omschrijf belonen als reactie op gedrag

A

Met of zonder woorden en kijken hoe het voor het kind is. Inzetten van een stickerkaart als prikkel om ergens op te letten of aan te denken (steuntje in de rug)

45
Q

Wat zijn nadelen van de reactie belonen op gedrag?

A
  • een kind doet niet iets omdat hij zelf begrijpt dat het prettig is, maar omdat hij er een beloning voor krijgt. Externe motivatie
  • het kind wordt afhankelijk van jouw goedkeuring en kan onzeker worden, in plaats van leren op zichzelf te vertrouwen
  • je geeft weinig ruimte aan de mening/gevoel van het kind
  • leidt af van het probleem (de oorzaak)
46
Q

Omschrijf bevestigen als reactie op gedrag

A
  • je verwoordt wat een kind doet en welke positieve effecten dat op jou of anderen heeft
  • het gaat om het samen beleven en genieten van positieve dingen in het leven
  • kinderen ontdekken welke effect hun gedrag op anderen heeft, dit is de basis voor zelfbewuste en invoelende volwassenen
47
Q

Wat zijn oorzaken van ongewenst gedrag?

A
  • kinderen begrijpen de regels soms (nog) niet
  • zijn nog niet in staat tot zelfsturing
  • willen even lekker stout zijn
  • hebben jouw aandacht nodig
48
Q

Wat is er voor zelfsturing nodig? (3)

A
  1. Dingen (zoals regels) kunnen onthouden
  2. Controle over zijn impulsen: hij moet dus iets niet kunnen doen of even kunnen wachten
  3. Zijn plan kunnen veranderen, dus flexibel zijn
49
Q

Waarom moet je nooit een kind als slecht zien?

A

Als je negatief naar een kind kijkt, heb je een negatieve kijk op het kind, terwijl je juist positief wil kijken. Ga ervan uit dat een kind nooit zomaar iets doet. Het gedrag is lastig en heeft daar een reden voor (moe, ongelukkig, in de war). Hoe uitdagender het gedrag, hoe meer het kind jouw warmte en begrip nodig heeft

50
Q

Welke reacties kun je geven op ongewenst gedrag? (12)

A
  1. Straffen
  2. Verwachtingen (herhalen en uitleggen afspraken)
  3. Taal
  4. Negeren
  5. Afleiden
  6. Oog voor oorzaak
  7. Beperk keuzes
  8. In gesprek
  9. Gevolgen zelf ervaren
  10. Ingrijpen vanuit beschermende macht
  11. Time-out
  12. Positief chanteren
51
Q

Omschrijf straffen als reactie op ongewenst gedrag

A

Kind moeten straf zo vervelend vinden, dat hij het ongewenste gedrag daarna niet (en liefste nooit) meer laat zien. Kind iets ontzeggen wat hij graag doet of juist iets laten doen wat hij/zij vervelend vindt om te doen. Straf moet snel naar gebeurtenis plaatsvinden, passen bij wat er is gebeurd en bij de leeftijd van het kind

52
Q

Wat zijn de nadelen van straffen? (5)

A
  1. Kijkt niet naar de oorzaak van het gedrag en dus niet naar de behoeften en gevoelens van een kind (lost probleem niet op)
  2. Kan voor angst zorgen en is geen basis voor een goede vertrouwensband
  3. Gehoorzamen uit angst werkt maar even
  4. Misbruik van je macht als volwassenen (opleggen van jou regels) kan het kind zich machteloos en gefrustreerd laten voelen, meer ongewenst gedrag
  5. Werkt zelden of nooit (in ieder geval niet om de juiste redenen), het kind leert weinig
53
Q

Omschrijf verwachtingen (herhalen en uitleggen afspraken) als reactie op ongewenst gedrag

A

Duidelijk maken wat je van hen verwacht en regels bepalen met de kinderen samen en met iedereen bespreken

54
Q

Omschrijf taal als reactie op ongewenst gedrag

A

Regels formuleer je positief en niet in een vragende zin, zonder het woordje ‘niet’. Lichaamstaal werkt beter dan woorden en zet je ook in. Reageer op vraagkijken (kijken naar een volwassene voor een bevestiging)

55
Q

Omschrijf negeren als reactie op ongewenst gedrag

A

Wanneer? Als een kind negatieve aandacht met gedrag probeert te vragen en dit als uitdaging wordt ervaren

56
Q

Omschrijf afleiden als reactie op ongewenst gedrag

A

Luchtigheid, creativiteit en een vleugje humor

57
Q

Omschrijf oog voor oorzaak als reactie op ongewenst gedrag

A

Er is een behoefte niet vervuld (rust, liefde, uitdagen, vriendschap)

58
Q

Omschrijf beperk keuzes als reactie op ongewenst gedrag

A

Voorkomt drama en geeft overzicht

59
Q

Omschrijf in gesprek als reactie op ongewenst gedrag

A

Je bent kort en eenvoudig, staat dicht bij het kind en vertelt rustig wat wel de bedoeling is. Je gaat meer in gesprek en onderzoekt waarom een kind zich zo gedraagt. Je gebruikt stimulerende taal en geen bestraffende taal

60
Q

Omschrijf gevolgen zelf ervaren als reactie op ongewenst gedrag

A

Een kind mag je laten ervaren wat de negatieve gevolgen van zijn gedrag zijn, het kind is hierbij wel ouder

61
Q

Omschrijf time-out als reactie op ongewenst gedrag

A

Een manier om weer tot zichzelf te komen. Goede afspraken: plek, welke situaties, wie bepaalt eind en hoe afronden

62
Q

Omschrijf positief chanteren als reactie op ongewenst gedrag

A

Als je nu even helpt, dan straks een film

63
Q

Wat is het verschil tussen beschermende macht en bestraffende macht?

A

Beschermende macht: ingrijpen vanuit rust en overzicht, vanwege de veiligheid of gezondheid van kinderen of om schade te voorkomen
Bestraffende macht: ingrijpen met een heftigheid die een kind als straf ervaart, doordat je schrikt of omdat je vindt dat iets anders aan moeten

64
Q

Waar moet je opletten als je ingrijpt vanuit beschermende macht als reactie op ongewenst gedrag?

A

Laat eigen emoties, als frustratie, hierbij niet overheersen

65
Q

Wat is conditioneren?

A

Bepaald gedrag aan- of afleren door middel van straffen en belonen

66
Q

Hoe komt het dat conditioneren niet werkt?

A

Dit werkt niet bij mensen door interne sturing. Hierdoor kunnen we zelf bepalen en motiveren wat we doen en waarom. Respect voor autonomie is belangrijk om te leren hoe ze zichzelf kunnen sturen. Met straffen en belonen toon je weinig respect voor de autonomie van kinderen en jongeren

67
Q

Noem 10 alternatieven voor straffen en belonen

A
  1. Zorg voor een veilig en positief groepsklimaat met een aantal vaste afspraken (regels)
  2. Wees duidelijk in wat je verwacht van de kinderen en waarom
  3. Geef zelf altijd het goede voorbeeld door positief met de kinderen om te gaan
  4. Bevestig positief gedrag door te benoemen wat het positief effect ervan op anderen is
  5. Gebruik de hele dag door stimulerende taal in plaats van bestraffende taal
  6. Negeer kleine (ongewenste) gedragingen of buig het om met humor en luchtigheid
  7. Heb oog voor de mogelijke oorzaken van ongewenst gedrag en kijk naar wat een kind nodig heeft
  8. Handel een gevaarlijke of grensoverschrijdende situaties vanuit beschermende macht
  9. Gebruik een time-out niet als straf maar als manier om tot rust te komen
  10. Wat is bescheiden met beloningen en geef kinderen sowieso positieve aandacht, ongeacht hun prestaties of gedrag
68
Q

Waarom zijn ruzies nodig?

A

Ruzies zijn nodig voor kinderen om te ontdekken dat namelijk niet iedereen denkt zoals hij zelf denkt. Dat is een belangrijke voorwaarde voor een goede cognitieve, morele en sociaal-emotionele ontwikkeling

69
Q

Wanneer zijn ruzies niet goed voor de groepssfeer?

A

Alleen als ze het samenspel een groot deel van de tijd verstoren, is dat niet goed voor de groepssfeer en daardoor niet goed voor de ontwikkeling van de kinderen. Je hebt de staak om zoveel mogelijk te voorkomen dat conflicten en pesten voorkomen

70
Q

Welke soorten botsingen ken je? (3)

A
  1. Pechje
  2. Meningsverschillen
  3. Ruzie
71
Q

Omschrijf de botsing pechje

A

Duurt kort en veel pechjes zie jij waarschijnlijk niet eens gebeuren. Wel kan een op een stapeling van pechjes uiteindelijk leiden tot grotere irritaties en tot ruzie

72
Q

Omschrijf de botsing meningsverschillen

A

Kinderen verzetten zich enige tijd, tot dat één van beiden toegeeft of opgeeft, of tot ze een compromis vinden

73
Q

Omschrijf de botsing ruzie

A

Sterke emotionele reacties, als boosheid of verdriet

74
Q

Over welke 4 onderwerpen ontstaan er botsingen?

A
  1. Blijf-van-me-af-gevoel
  2. Ding-botsing
  3. Ik-wil-meedoen-herrie
  4. Spel-idee-botsing
75
Q

Omschrijf blijf-van-me-af-gevoel als onderwerp voor een botsing

A

Als iemand te dichtbij komt staan of elkaar op een onprettige manier aanraken. Ze leren om anderen geen pijn te doen of een andere niet te storen als je met rust gelaten willen worden

76
Q

Omschrijf ding-botsing als onderwerp voor een botsing

A

Bijvoorbeeld iets waar ze allebei mee willen spelen. Kinderen leren dingen te delen of hoe om de beurten werkt. En impulsen te beheersen. Iets dat er mooi uitziet, kun je niet altijd gelijk pakken en is niet altijd alleen maar van jou

77
Q

Omschrijf ik-wil-meedoen-herrie als onderwerp voor een botsing

A

Kinderen die aan het spel van anderen mee willen doen. Ze leren wanneer andere kinderen hem wel of niet toelaten tot hun spel. Accepteren dat andere kinderen soms geen nieuwkomer bij hun spel willen hebben.

78
Q

Omschrijf spel-idee-botsing als onderwerp voor een botsing

A

Als kinderen bij een samenspel andere ideeën over het spel hebben. De een wil moeder spelen, maar de andere ook. Of de een wil hard met de auto’s rijden, terwijl de ander een mooie autobaan wil bouwen. Ze leren om te onderhandelen en om te geven en te nemen

79
Q

Wat is snapkijken?

A

Kinderen leren niet alleen van botsingen die ze zelf hebben, maar ook van botsingen die ze zien gebeuren

80
Q

Welke 3 rollen ken je om interacties tussen kinderen te begeleiden?

A
  1. Beschermer
  2. Baas
  3. Bemiddelaar
81
Q

Omschrijf beschermer als een rol bij het begeleiden van interacties tussen kinderen

A

Alle kinderen voelen zich veilig en er is een positieve sfeer in de groep. Je focust je op begeleiden van interacties met sensitieve responsiviteit

82
Q

Omschrijf baas als rol bij het begeleiden van interacties tussen kinderen

A

Kinderen aan de regels en afspraken te herinneren, grenzen te bewaken en kinderen te stoppen als ze elkaar pijn doen. Je focust je op het begeleiden van interacties door te structureren en grenzen te stellen

83
Q

Omschrijf bemiddelaar als rol bij het begeleiden van interactie tussen kinderen

A

Kinderen helpen om samen oplossingen te vinden en zorg te dragen dat kinderen na een botsing het ook weer goed maken met elkaar. Je focust je op het begeleiden van interacties en op respect voor autonomie

84
Q

Noem de 3 reacties op botsingen

A
  1. Zelf laten oplossen
  2. Kort ingrijpen
  3. Ondersteunen
85
Q

Omschrijf zelf laten oplossen als reactie op een botsing

A

Jonge kinderen vergeten vrij snel wat er aan de hand is, als ze door iets anders worden afgeleid. Vaak is het belangrijker dat het spel door kan gaan, dan dat het zijn zin krijgt. Ze leren voor zichzelf op te komen, luisteren naar en rekening te houden met een ander, onderhandelen en problemen op te lossen.

86
Q

Omschrijf kort ingrijpen als reactie op een botsing

A

Er is een heftig conflict aan het ontstaan of als er een gevaarlijke of onveilige situatie dreigt.

87
Q

Koppel de reacties op de botsingen bij de juiste rol om de interactie tussen kinderen te begeleiden

A

Zelf laten oplossen - beschermer
Kort ingrijpen - baas
Ondersteunen-bemiddelaar

88
Q

Wat is je taak bij het zelf laten oplossen als reactie op een botsing?

A

Op een afstandje blijven en onderlinge spel niet verstoren met jouw volwassen aanpak. Een veilige sfeer in de groep en het goede voorbeeld geven

89
Q

Wat is je taak bij kort ingrijpen als reactie op een botsing?

A

Je geeft duidelijke leiding of juist wat humor om een andere draai eraan te geven

90
Q

Wat is je taak bij ondersteunen als reactie op een botsing?

A

Kinderen helpen om er samen uit te komen vanaf de peuterleeftijd

91
Q

Bemiddelen bij jonge kinderen van 0-4 jaar met behulp van de drie o’s

A
  1. Oog hebben voor elkaar: ontdekken waar een botsing overgaat. Stel vragen over wat er aan de hand is en wat een kind wil of wat hij niet wil
  2. Oplossingen bedenken: aangeven wat een kind kan zeggen of stel een open vraag (hoe kunnen jullie dit samen oplossen?). Herinneren aan een regel die jullie op de groep hebben
  3. Opnieuw vrienden maken: zelf een plan bedenken om het weer goed te maken, of adviezen geven. Benoem dat het weer goed is (bevestigen). Herstellen van sfeer en kinderen kunnen weer samen verder
92
Q

Bemiddelen bij kinderen van 4-12 jaar

A

Als de emoties heftig zijn, kun je de kinderen best even de tijd geven, tot dat ze wat meer tot zichzelf gekomen zijn. Vervolgens laat je ze vertellen wat er aan de hand is. Ieder kind mag zijn verhaal doen, zonder dat de ander ze in de reden valt. Je vraagt naar feiten en gevoelens en herhaald wat kinderen zeggen en checkt of je het goed heb begrepen. Je bent sensitieve responsief: je bent gevoelig voor de gevoelens die kinderen hebben, dat je laat merken dat je er voor allebei bent en dat je de kinderen helpt om hun gevoelens te uiten. Laat de kinderen zelf een oplossing bedenken (geef ze daarvoor de tijd), anders doe jij een voorstel als bijvoorbeeld in aparte ruimtes te gaan spelen. Blijf objectief en trek geen partij voor beide kinderen. Rond af met de bevestiging of het weer goed is laten ze sorry tegen elkaar zeggen/doen

93
Q

Bemiddelen bij jongeren 12-18 jaar

A
  • check eerst of ze wel willen dat jij de bemiddelaar bent. Beide partijen moeten jou vertrouwen
  • stel open vragen
  • vraag je af of er aparte één-op-één gesprekken nodig zijn bij veel emoties
  • Bereid je voor op een kort gezamenlijk gesprek voor het uitpraten van het conflict of de ruzie
94
Q

Wie zijn de betrokkenen bij pesten?

A

De pester(s), de gepeste en de middelgroep die deels zwijgt en deels mee doet. Volwassenen om de groep heen

95
Q

Hoe kun je pesten voorkomen?

A
  • Elke dag alert zijn hoe het met de kinderen gaat en of je het gedrag van een kind ziet veranderen (anders dan anders gedragen)
  • luisteren naar hoe kinderen met elkaar omgaan en met elkaar praten
  • neem een verhaal over pesten serieus als een kind bij jou komt
  • zorg voor een positieve groep met een veilig en ontspannen pedagogisch klimaat (open gesprekken diversiteit)
96
Q

Hoe kun je pesten aanpakken?

A
  • aanpak op hele school blijkt meeste effect te hebben
  • KiVa en PRIMA: voorkomen van pesten
  • vreedzame school en kanjertraining: sociale vaardigheden en omgang met elkaar
97
Q

Hoe is pesten en gemeenschappelijk probleem?

A

Het is een probleem dat de groep moet oplossen, dus de pester is geen slechterik die gestraft moet worden en de gepeste is niet zielig

98
Q

Wat is een anti-pestprotocol?

A

Dit is gericht op samenwerken met de BSO, scholen, leidinggevende, leerkrachten en ouders