Thema 6.2 Flashcards

1
Q

Onderzoek van Loeber

A

Trajecten waarlangs crimineel gedrag zich van kwaad tot erger ontwikkelt. Loeber noemde dit pathways.
• Traject met toenemend gezag ontwijkend gedrag. (Spijbelen, weglopen)
• Traject met toenemend openlijk probleemgedrag (van pesten naar fysiek vechten naar verkrachting/beroving)
• Traject met toenemend heimelijk probleemgedrag. (Van winkeldiefstel en vaak liegen, naar vandalisme, brandstichting, fraude, zakkenrollen en inbraak).
De schade die de samenleving wordt aangedaan wordt bij het verder doorlopen van de trajecten groter. Jongeren kunnen in verschillende trajecten tegelijk zitten. Jongeren in openlijk probleemgedrag breiden dit gemakkelijker uit naar heimelijk probleemgedrag dan andersom. Meisjes komen vaak minder ver in een traject en komen zelden in meerdere trajecten tegelijk voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onderzoek van moffitt

A

Trajecten als typologie. Er is onderzoek gedaan naar de vraag of er verschil zit in type jongeren op basis van delictgedrag.
• Childhood limited criminals. Antisociaal gedrag wordt alleen in de kindertijd gezien.
• Life-course persistent criminals. 10% van jonge mannen zijn volharders en er is vaak sprake van problemen op meerdere gebieden (drugs, psychische stoornissen en werkloosheid). Bij meisjes ligt dit lager maar problemen zijn ernstiger.
• Adolescence-limited criminals. Jongeren die bij aanvang van adolescentie beginnen met crimineel gedrag en daar weer mee stoppen in jongvolwassenheid. Vaak echter wordt dit meer gezien als uitloper van probleemgedrag in de kindertijd en/of begin van langer durend crimineel gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gender paradox

A

Problemen komen weinig voor bij meisjes maar wanneer ze zich manifesteren is dit in ernstiger vorm dan bij jongens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onderzoek van Tremblay

A

Traject als afwijking van de normale ontwikkeling. Er wordt ingegaan op de wijze waarop kinderen bij het ouder worden leren hun agressieve impulsen te beheersen of daaraan een sociaal acceptabele wending te geven. Tremblay onderscheidt de
jongeren bij wie dat niet lukt. Gezien wordt dat agressie in de adolescentie vaak vooraf wordt gegaan aan agressief gedrag op de basisschool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Patterson, Coie en Hirschi

A

De andere trajecten zijn lange onderzoeken die nog steeds lopen. Deze onderzoekers doen andere onderzoeken die sneller antwoorden geven.
• Patterson laat zien hoe jonge kinderen binnen de gezinscontext probleemgedrag ontwikkelen. Coercion = je zin krijgen door gedrag bij ander af te dwingen.
• Coie deed onderzoek naar verwerping door leeftijdsgenoten en hoe dit een rol speelt bij het ontwikkelen van probleemgedrag. Kinderen die gedrag afdwingen worden vaker verworpen en/of laten probleemgedrag zien.
• Hirchi kijkt naar de mate waarin op volwassen leeftijd sociale bindingen van invloed zijn op het ontstaan en voortduren van criminaliteit. Criminaliteit is vaak het gevolg van het ontbreken van bindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Opvoedstijlen en effect op criminaliteit

A

Bij jongens is meer deliquentie als één of beide ouders een verwaarlozende opvoedstijl hanteren. Bij meisjes is dit als ouders permissief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontwikkeling crimineel gedrag van meisjes

A

Bij 85% van de meisjes die in JJI verblijft is sprake van traumatische gebeurtenissen. Veel meisjes hebben lager in de volwassenheid een zware last te dragen en dragen de zorg voor kinderen vaak alleen. Problemen gaan daardoor vaker generaties door. Vaak leiden gezins- en omgevingskenmerken tot criminaliteit en ook het hebben van een verkeerde partner houdt de problemen in stand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Externaliserende gedragsstoornis

A

Een binnen de geldende cultuur ongebruikelijk patroon van gedragingen dat gepaard gaat met leed, een minder goed functioneren of een functioneren dat in buitengewone mate het risico verhoogt om in aanraking te komen met lijden, de dood of vrijheidsverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oppositioneel opstandige stoornis

A

Prevalentie is 2,1% tot 15,4% bij jongens en 1,5% tot 15,6% bij meisjes. Een patroon, bestaand uit een boze/prikkelbare stemming, brutaal gedrag of
wraakzuchtigheid, dat minstens zes maanden duurt en minstens vier symptomen bevat uit de volgende categorieën. 70% groeit er overheen.
• Boze/prikkelbare stemming.
• Ruziezoekend/uitdagend gedrag.
• Wraakzucht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Normoverschrijdende gedragsstoornis

A
Prevalentie 1,8% tot 16% voor jongens, 0,8% tot 9,2% voor meisjes. Conduct disorder. Een repetitief gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen of belangrijke normen of regels worden geschonden. Er is sprake van een stoornis als er minstens sprake is van drie van 15 criteria gedurende het afgelopen jaar en één daarvan in de afgelopen zes maanden.
• Agressie jegens mensen en dieren.
• Vernieling van eigendommen
• Bedrog of diefstal.
• Ernstige overtreding van regels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

A

De symptomen komen overeen met normoverschrijdende gedragststoornis alleen kan dit pas gediagnosticeerd worden in de volwassen leeftijd. Er is ook meer nadruk op het onvermogen van de persoon om impulsen te beheersen, zich te conformeren, verantwoordelijkheid te nemen of berouw te tonen. Vooral het laatste (geen berouw tonen) is tekenend. Wanneer op jonge leeftijd geen schuldgevoelens worden gezien (callous-unemotional) is dit vaak ene voorspeller voor criminaliteit op latere leeftijd. Jongeren met hoog niveau van callousness zijn vaak minder vatbaar voor behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Risicofactoren delinquente ontwikkeling

A

De opstapeling van risico’s leidt vaak tot criminaliteit of stoornissen. Risicofactoren kunnen worden gedempt door beschermende factoren.
• Biologische factoren. Gebrekkige inhibitie, ‘under aroused’ kinderen, zij hebben meer prikkels nodig om de hartslag te laten verhogen, zij zijn niet snel bang. Ook wordt lagere spiegel van stresshormoon cortisol gemeten (bij een gedragsstoornis), dat in combinatie met toename van testosteron lijkt gerelateerd
aan agressief gedrag.
• Riskante individuele kenmerken. Licht ontvlambaar temperament, neiging om prikkels en uitdagingen te zoeken, Sociale-informatieverwerking: delinquente
jongeren schatten gedrag van anderen snel agressief in. Verstandelijke beperking, vroegrijpheid bij meisjes.
• Riskante gezinsinvloeden. Criminaliteit van ouders (vader), gebrekkige opvoedvaardigheden, permissieve en verwaarlozende opvoedstijl
• Migratieachtergrond. De curve piekt eerder en vlakt pas bij 26 jaar af. Er is vaak meer problemen op de arbeidsmarkt (ouders), jongeren brengen meer tijd door met leeftijdsgenoten wat de kans vergroot om ‘verkeerde’ vrienden te krijgen. Daarnaast lijkt de politie selectieve aandacht te geven aan deze jongeren en
hebben ze minder beschermende factoren.
• Riskante vrienden. Deviancy trainging: delinquente jongeren versterken elkaar in deviant gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Promotive factors

A

Niet alleen het beschermde tegen risico’s maar ook de afwezigheid van een risico telt mee in de beschermende factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Drugsgebruik

A

Er zijn drie soorten gebruikers. De regelmatige gebruiker zonder noemenswaardige problemen, de gebruiker bij speciale gelegenheid en de probleemgebruikers. Drugs is onder te verdelen in stimulerende, verdovende en bewustzijnveranderende middelen
• Cannabisgebruik bij scholeren van 12 tot 16 jaar is 4,9%. Cokegebruik bij VWO is 0,1% en bij VMBO 1,0%
• Bij studenten op MBO en HBO is XTC mees gebruikte harddrugs. 4% op 16 jarige leeftijd heeft het ooit gebruikt tegen 12% op 18 jarige leeftijd.
• Cocaïnegebruik is onder scholieren zeer laag, 0,5%
• GHB, dempend middel maar kan ook stimulerend werken. Scholieren 0,2%, bij studenten 19 jaar 1%
• Er is een afname in alcoholgebruik. Toch worden er nog steeds vele jongeren opgenomen (meer meisjes dan jongens) door overmatig alcoholgebruik. Turkse en Marokkaanse jongeren drinken minder dan Nederlandse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Negatieve effecten alcohol en drugsgebruik

A
  • Lichamelijke afhankelijkheid (gewenning en abstinentie)
  • Psychische afhankelijkheid
  • Psychoses of levensbedreigende situaties door overdosis.
  • Bedreiging van ontwikkeling. B.v. door bedreiging van rijping van de hersenen of door keuzes vóór drugs en tegen schoolgang.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vier pijlers gezonde school

A
  • Educatie.
  • Schoolomgeving.
  • Signaleren. Leraren herkennen gezondheids- of leefstijlproblemen onder leerlingen in een vroegtijdig stadium en weten hoe daarmee om te gaan.
  • Beleid.
17
Q

Doel Health behavior in School aged childer

A

Het begrijpen van de gezondheid van de adolescent in zijn of haar sociale context: thuis, op school en met familie en vrienden. Dit onderzoek is geïnteresseerd in hoe deze factoren, individueel en collectief, invloed uitoefenen op de gezondheid van jongeren in hun overgang naar volwassenheid

18
Q

Wat vinden jongeren belangrijk bij hulpverlening

A
  • Goed luisteren.
  • Goed geïnformeerd worden.
  • Meedenken en meebeslissen over oplossingen
  • Jongere en familie krijgt snel de juiste hulp.
  • Geen verhuizingen als jongere op zijn plek is.
  • Weten bij wie ze terecht kunnen.
  • Perspectief is duidelijk.
19
Q

Wat-werkt-beginsel

A
  • Risicobeginsel: stem intensiteit af op risico’s en bedreigingen ten aanzien van veiligheid en ontwikkeling.
  • Behoeftebeginsel: stem inhoud af op veranderbare factoren.
  • Responsiviteitsbeginsel: kies een interventie die aansluit op motivatie, mogelijkheden
  • Evidence based: een interventie die bewezen effectief is.
  • Programma-integriteit: voer uit zoals bedoeld.
  • Professionaliteit: voer uit door goed opgeleide en gesuperviseerde professionals.
20
Q

Factoren die van invloed zijn op effect van hulp

A

Factoren buiten de therapie (cliënt en omgevingsfactoren), algemene werkzame factoren (o.a. relatie met cliënt), placebo-effecten (o.a. hoop en verwachting), specifieke methodiekaspecten. M.n. de werkrelatie met de cliënt speelt mee in de invloed op effect. Wanneer een hulpverlener de methodiek niet goed uitvoert of niet voldoende aansluit bij de cliënt dan zal, hoe goede methodiek ook, het niet werken.

21
Q

Veranderingsmodel

A

De voorloper van motiverende gespreksvoering. Er worden zes stadia onderscheiden in het veranderingsproces en de ontwikkeling die een persoon doormaakt.
• Voorstadium. (Nog) geen intentie om te veranderen, ontkenning.
• Overwegen: bewustzijn of-wording van het probleem. Overweging te veranderen.
• Beslissen: vertrouwen in mogelijkheden om te veranderen.
• Actie: behandeling gericht op verandering.
• Volhouden. Integratie in dagelijks leven
• Terugvallen. Opnieuw beginnen in één van eerdere stadia.

22
Q

Hulpverleningsproces

A
  • Hulpvraag en indicatie
  • Informatie verzamelen en analyse (b.v. via hulpmiddelen als ‘drie huizen’, vragenlijsten of DO)
  • Hulpverleningsplan: doelen en werkpunten.
  • Uitvoering
  • Evaluatie
  • Afsluiting of weer opnieuw.
23
Q

Hulpverlening bij externaliserende problemen

A
  • Cognitieve gedragstherapie geeft de beste resultaten om gedrag bij jongeren met gedragsproblemen en delinquent gedrag te veranderen. Vaardigheden worden veelal getraind door instructie, modeling, oefening en feedback. Huiswerk zorgt ervoor dat de therapie ook gegeneraliseerd wordt
  • Systeemgerichte interventies zijn gezinsgesprekken waarin aandacht is voor problematische relatiepatronen in het gezin. Kan ook gericht zijn op opvoedondersteuning.
  • Versterking van moreel redeneren. Het moreel redeneren van antisociale jongeren wordt gekenmerkt door egocentrisch perspectief van het zelfgerichte pre conventionele niveau. De training is gericht op ontwikkeling naar conventioneel niveau door denkfouten te vervormen.
  • Voorbeeld = ART, aggression, replacement training. Doel: risico op agressieve gedragingen verminderen door traingen van sociale vaardigheden en aanleren van cognitieve zelfcontrole.
24
Q

Hulpverlening bij internaliserende problemen

A
  • Cognitieve gedragstherapie. Gedrag wordt beïnvloed door gevoelens en gebeurtenis. CGT helpt bij het aanleren van nieuwe kernovertuigingen.
  • Psycho educatie en andere hulpmiddelen die jongere helpen eigen emoties te herkennen en reguleren. (stoplicht of thermometer)
  • Exposure i.c.m. ontspanningstechnieken.
  • Voorbeeld = FRIENDS. Voor jongeren met angst- en of depressieve klachten, stemmingsstoornis. Denken + Doen = Durven. Voor behandeling van angststoornissen. Grip op je dip (preventief voor jongeren met negatieve denkpatronen).
  • Behandeling van PTSS = CGT i.c.m. met EMDR. Binnen CGT is exposure.