Thema 1 Flashcards

1
Q

Adolescentie

A

Periode van 10 tot 23 jaar tussen de kinderenjaren en de volwassenheid. Een periode van overgang waarin zich veel ontwikkelingen voordoenen er een verhoogde kwetsbaarheid is. Adolescentie is de fase waarin jongeren de puberteitsveranderingen gaan integreren.
• Vroege adolescentie (10-13 jaar)
• Midden adolescentie (14-18 jaar)
• Late adolescentie (19-23 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Emerging adulthood

A

Verlengde adolescentie, ook wel ontluikende volwassenheid genoemd. Jongeren studeren langer, gaan later werken. Dit wordt over het algemeen als prettig ervaren dat de volwassenrol nog even op zich kan wachten. Er wordt nog geëxperimenteerd. Emerging adulthood eindigt als de volwassen rollen zijn opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Quaterlife crisis

A

Jongeren rond de 25 jaar die moeilijkheden ervaren bij het vinden van een plaats in de volwassene wereld. Meeste onderzoek spreekt het bestaan van deze crisis tegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Transitional care

A

Een term in de lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg dat aantoont dat er geen scherpe leeftijdsgrens moet bestaan maar gekeken moet worden naar een jeugd periode van 15 tot 24 jaar, en jongeren daarin dus ook gebruik moeten kunnen maken van deze zorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Storm and stress

A

Adolescentie wordt beschouwd als een periode van grote emotionele beroering en opstandigheid. Dit is niet geheel terecht. De meeste jongeren ervaren wel stress maar komen er goed doorheen.
• Ernstige conflicten en ruzies komt in de minderheid van de gezinnen voor. Opvoedingsklimaat is van groot belang.
• Massamedia heeft de neiging jongeren als opstandig en onberekenbaar af te schilderen.
• Extreem gedrag wordt gegeneraliseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aandachtspunten wanneer emotionele verwarring en

problematische gedragingen pathologisch worden

A
  1. Maak onderscheid tussen eenmalige stemmingen of gedragingen en meer langdurende patronen.
  2. Stel de diagnostische vraag of de problemen een symptoom kunnen zijn van een (dreigende) stoornis.
  3. Timing van het probleemgedrag. Treedt het op in de adolescentie (adolescence limited antisocialen) of liggen de wortels er al voor (life-course persistent antisocialen)? Bij de eerste verdwijnen de problemen na de adolescentie vaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontwikkelingstaken

A

Ontwikkelingstaken verwijzen naar de eisen en verwachtingen die binnen een bepaalde cultuur voor een bepaalde leeftijdsgroep gelden. Het vervullen wordt als een belangrijke voorwaarde gezien voor een goed verloop van ontwikkeling.
• Minder afhankelijk worden van ouders.
• Kennis en vaardigheden opdoen om een beroep te kunnen uitoefenen.
• Zinvol doorbrengen van vrije tijd
• Zorgdragen voor eigen kamer en spullen
• Accepteren van autoriteit
• Zorgen voor gezondheid en verzorging
• Vriendschappen onderhouden
• Veilig gebruik sociale media
• Seksualiteit integreren in je persoonlijkheid
• Normen van verschillende culturen kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Drie aspecten die karakteristiek zijn voor de fase van adolescentie

A
  1. Het vormen van een eigen identiteit en het bereiken van autonomie ten opzichte van de ouders.
  2. De manieren van omgaan met bepaalde innerlijk beleefde conflicten (bijvoorbeeld in verband met ambivalente gevoelens ten opzichte van de ouders).
  3. Een bepaald niveau van cognitief functioneren (bijvoorbeeld wat betreft het denken over morele vraagstukken).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Continuïteit versus discontinuïteit in de ontwikkeling

A

Continuïteit in ontwikkeling gaat door volgens de lijn die al eerder werd gelopen. Bij discontinuïteit treden er plotselinge belangrijke wendingen in de levensloop op. Vormen van continuïteit:
• Processen en mechanismen. Dezelfde psychologische mechanismen spelen een rol maar het wordt in de adolescentie anders geuit dan in de kindertijd.
• Patroon van relaties tussen gebeurtenissen en ervaringen in een eerdere levensfase en een uitkomst later.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwikkelingspsychopathologie

A

Richt zich op onderzoek naar de condities waaronder stoornissen in de ontwikkeling optreden, in stand blijven of verdwijnen, en naar de individuele verschillen in aanpassingen die daarbij voorkomen. Een complex samenspel tussen individu en omgeving bepalen de richting van een ontwikkelingstraject.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Transactionele modellen

A

Ook wel dynamisch interactionisme. Mensen geven hun eigen omgeving vorm, maar mensen worden ook vormgegeven door hun omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Persoon-omgeving interactie

A
  • Passieve interactie. Individu krijgt omgeving die door de biologische ouders wordt aangeboden. Er is niet duidelijk sprake van beïnvloeden omgeving door persoon.
  • Evocatieve interactie. Individu beïnvloedt omgeving door reacties die men bij anderen oproept.
  • Actieve interactie: individu selecteert een omgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Drie invloeden die ontwikkelingstaken beïnvloeden

A
  • Taken die voortkomen uit lichamelijke ontwikkeling.
  • Taken die voortkomen uit de verwachting vanuit de omgeving.
  • De persoon zelf, met eigen waarden en aspiraties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Twee vragen bij ontwikkelingstheorieën

A
  1. Wat ontwikkelt zich tijdens de adolescentie

2. Op welke manier dragen nature en nurture bij aan deze ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Psychoanalytische theorieën

A

Aanhangers van psychoanalytische theorieën vinden het belangrijk dat adolescenten op de juiste manier leren om te gaan met onbewuste neigingen. Ontwikkeling van emoties staat centraal. De adolescentie is de genitale fase van Freud en is een periode van toegenomen activiteit van de driften. Het gevaar heerst dat impulsen worden omgezet in daden (storm and stress). Er moeten sterke afweermechanismen in werking reden om impulsen in te tomen en te verdringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ascetisme

A

Freudiaans afweermechanisme. Adolescenten ontzeggen zich alle plezier omdat ze bevreesd zijn de controle over hun seksuele impulsen te verliezen.

17
Q

Intellectualisering

A

Freudiaans afweermechanisme. Belangrijke emotionele en persoonlijke conflicten worden ontdaan van elke emoties en krijgen zo een abstract of zelfs filosofisch karakter.

18
Q

Psychoanalyse en storm en stress

A

Storm en stress is in de psychoanalyse een normaal verschijnsel. Het niet ervaren hiervan moet niet worden gezien als een teken van aangepast functioneren maar van een te sterk afweermechanisme.

19
Q

Psychoanalyse en nature/nurture

A

Adolescenten moeten loskomen van vroegere vormen van afhankelijkheid ten opzichte van hun ouders en een niveau van autonomie bereiken wat past bij de leeftijd. Zowel nature als nurture zijn belangrijk en er is een wisselwerking tussen adolescenten en de sociale omgeving die de ontwikkeling beïnvloedt.

20
Q

Cognitieve theorie en storm en stress

A

Het denken ontwikkelt zich. Jongeren bevinden zich in de formeel-operationele fase. Jongeren kunnen nadenken over hun eigen denken. Dit leidt er ook toe dat jongeren bepaalde misvattingen ontwikkelen die betrekking hebben op hun eigen persoon. Dit ‘egocentrisme van de adolescent’ kan de storm en stress van jongeren verklaren. Jongeren denken bijvoorbeeld dat niemand hen begrijpt of dat hen niets gebeurt.

21
Q

Cognitieve theorie en nature/nurture

A

Zowel de omgeving als het individu zijn belangrijk. De ontwikkeling van het denken lukt alleen in de omgang met anderen. Vertekeningen van het denken verdwijnen geleidelijk doordat adolescenten ervaren, in contact met leeftijdsgenoten, dat er ook andere opvattingen over de maatschappelijk mogelijk zijn en dat hun gevoelens niet uniek zijn.

22
Q

Contextuele theorieën

A

Met de term context wordt verwezen naar de relaties van een persoon met een groep anderen die belangrijk voor hem zijn. De rol van de sociale omgeving is dus belangrijk in de contextuele theorieën.

23
Q

Context en wat er wordt ontwikkelt

A

Relaties tussen mensen en tussen systemen veranderen (ecologische) Jongeren zullen een eigen weg door de adolescentie moeten zoeken of actief vormgeven aan dat ontwikkelingstraject. (levensloop)

24
Q

Context en storm en stress

A

Storm en stress treedt niet bij alle adolescenten op. De mate waarin de adolescentie als een moeilijker periode wordt ervaren hangt af van de onderlinge relaties en (bij levenslooptheorie) historische gebeurtenissen.

25
Q

Context en nature/nurture

A

Beide zijn even belangrijk. De wisselwerking staat centraal bij deze theorie. De levenslooptheorie voegt begrippen als risico- en beschermde factoren, plasticiteit en veerkracht toe.

26
Q

Ecologische theorie

A

Ecologische theorie van Bronfenbrenner beschrijft vijf niveaus in de interactie tussen individu en omgeving die op direct of indirecte manier invloed uitoefenen op de ontwikkeling.
• Microsysteem: De dagelijkse directe omgeving waarin jongeren leven.
• Mesosysteem: de connecties tussen de verschillende onderdelen van het microsysteem. B.v. hoe ouders de relaties van hun puber proberen te sturen.
• Exosysteem: De algemenere invloeden: sociale instituties zoals gemeente, scholen, kerken. Ook conflicten op werk van ouders beïnvloeden de opvoedrol.
• Macrosysteem: De overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootstaat.
• Chronosysteem: ligt ten grondslag aan alle andere systemen. De invloed van het verstrijken van de tijd op de ontwikkeling van jongeren. Dit wordt ecologische
transities genoemd.

27
Q

Levenslooptheorie

A

Engels: life course theory. Onderdeel van contextuele theorie. Alle jongeren leggen in de overgang naar volwassenheid een eigenlijk ontwikkelingstraject af in een omgeving die door de maatschappij is voorgestructureerd. Deze ontwikkelingstrajecten worden sterk beïnvloed door de historische context.

28
Q

Vier basisprincipes van de invloed van historische context op de ontwikkeling van het individu

A
  1. De levensloop van individuen is ingebed in en wordt vormgegeven door de historische context. (b.v. oorlogen, economische depressie)
  2. Impact van bepaalde historische gebeurtenissen zijn afhankelijk van het moment waarop ze optreden in iemands leven.
  3. Sociale en historische invloeden komen tot uitdrukking in een netwerk van gedeelde relaties en levens die onderling zijn verbonden. (Invloeden oorlog via oudere generatie).
  4. Individuen hebben invloed op hun eigen leven door de keuzes die ze maken en de acties die ze ondernemen binnen de mogelijkheden en beperkingen van de historische en sociale context.
29
Q

Fit

A

Aansluiting tussen de eigenschappen van het individu en kenmerken van de omgeving. Een goede aansluiting houdt in dat de kenmerken van de omgeving tegemoetkomen aan de behoefte van het individu.

30
Q

Dynamische systeemtheorie

A

De adolescent en zijn hele sociale context (in ruimte en tijd) wordt gezien als een samenhangend systeem dat voortdurend in beweging is. De developmental systems theory steunt op een nieuwe mensvisie die aansluit bij de positieve psychologie. De klemtoon wordt gelegd op positieve aspecten van gedrag, zoals zelfregulering en zelfcontrole en minder op pathologie.