Thema 4.2 Flashcards

1
Q

Reflecte appraisals model

A

Mensen baseren hun zelfwaardering op meningen en percepties van anderen. Deze zijn domeinspecifiek. Een negatieve sociale beoordeling op school laat een jongere een negatieve sociale zelfwaardering hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkeling van zelfpresentaties

A

In de kindertijd zijn zelfrepresentaties zeer concreet en direct observeerbaar (ik kan goed voetballen). In de late kindertijd wordt dit abstracter (ik ben slim). In de adolescentie wordt dit nog abstracter door een
weergave van innerlijke doelen en waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontwikkeling van zelfconcept

A

Het zelfconcept wordt steeds realistischer. In de kindertijd is dit geïdealiseerd. Kinderen zijn nog niet in staat sociale vergelijkingen te maken. Door ontwikkeling van cognitieve functies als
perspectiefinname krijgen jongeren meer informatie waarop ze hun zelfconcept kunnen baseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkeling van zelfwaardering

A

Zelfwaardering ontwikkelt zich niet bij iedereen op dezelfde manier. Verschillende factoren spelen hierin een rol.
• Een verlaging van zelfwaardering kan verklaard worden door de ontwikkeling van zelfconcept.
• Persoonlijkheidsfactoren zoals emotionele stabiliteit, extraversie en consciëntieusheid hebben een positieve relatie met zelfwaardering.
• (timing) van de puberteit en daaraan gerelateerde lichamelijke ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Persoon-context effecten op zelfconcept en zelfwaardering

A
  • Onderwijs: er is een positieve relatie tussen zelfwaardering en prestaties op school. Dit gaat twee kanten op. Het wisselen van school geeft veel veranderingen wat kwetsbaar maakt en verlaging van zelfwaardering, vooral bij meisjes
  • Gezin en leeftijdsgenoten: een autoritatieve opvoedstijl leidt tot een positiever zelfconcept en zelfwaardering. Dit hangt samen met inductieve discipline (uitleg geven waarom onacceptabel gedrag niet kan). Een positieve relatie met ouders zorgt ook voor betere relatie met leeftijdsgenoten. Ouder accepteert jongere → beter zelfconcept →meer tevreden over relatie met leeftijdsgenoten. De kwaliteit van de relatie met leeftijdsgenoten bepaald de beïnvloeding van zelfwaardering.
  • Sekse: De ontwikkeling van zelfwaardering verloopt stabieler bij jongens dan bij meisjes.
  • Cultuur: Een hogere opleiding en beroep van ouders staat in verband met hogere zelfwaardering. Adolescenten uit afrikaans-Amerikaanse achtergrond hebben hogere zelfwaardering. Individualistische cultuur heeft ook hogere zelfwaardering
  • Maatschappelijke veranderingen: internetgebruik hangt samen met eenzaamheid, depressie en zelfwaardering. Sociale media lijken samen te hangen met meer zelfwaardering. Ander gebruik van internet met minder positieve zelfwaardering.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ego-ontwikkeling theorie van Loevinger

A

Het ego omvat een aantal kwaliteiten, die samen voor een sociaal referentiekader zorgen waarmee iemand zichzelf, anderen en de relaties met anderen ziet. B.v. de stijl van interactie met anderen. De ontwikkeling van het ego doorloopt een vaste volgorde van negen stadia. Hoe snel mensen een stadia doorlopen en op welke leeftijd hangt af van genetische factoren en gezinsinteracties.

  1. Presociale en symbiotisch stadium. De baby hecht zich sterk aan moeder, er is nog geen onderscheid tussen zelf en moeder.
  2. Impulsieve stadium. Combinatie van impulsiviteit en afhankelijkheid van anderen.
  3. Zelfbeschermende stadium. Bang betrapt te worden, leggen schuld elders neer.
  4. Conformistische stadium. Bezig met hoe ze overkomen. Sociaal geaccepteerd willen worden.
  5. Zelfbewuste stadium. Meer belangrijk wat ze zelf belangrijk vinden.
  6. Verantwoordelijke stadium. Voortbouwend op vorige, laten respect voor autonomie zien.
  7. Individualistische stadium. Meer inzicht in verschillende rollen die men inneemt.
  8. Autonome stadium. Respect voor behoefte van autonomie van anderen. Laten een te sterk verantwoordelijkheidsgevoel voor zichzelf en anderen zien.
  9. Geïntegreerde stadium. Verschillen worden niet alleen getolereerd maar ook gewaardeerd. Niet iedereen komt op dit stadium.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Problematische normatieve identiteitsontwikkeling

A
  • Tijdelijke terugval (regressieve ontwikkeling): een adolescent gaat van een meer volwassen stadium terug naar een minder volwassen stadium van identiteit (bijvoorbeeld ten gevolge van een trauma).
  • In de vroege volwassenheid heeft nog niet iedereen de volwassen identiteit bereikt (bijvoorbeeld vanwege familieomstandigheden).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Persoon-context effecten op identiteitsontwikkeling

A
  • Onderwijs. Domeinspecifieke identiteit staat in verband met prestaties op school.
  • Gezin en leeftijdgenoten. Ouders kunnen exploratie en bindingen ondersteunen. Een hechte relatie met ouders geeft een gezonde identiteitsontwikkeling.
  • Sekse. Marcia maakt onderscheid tussen sekse. Domeinspecifiek is er verschil in identiteitsontwikkeling tussen mannen en vrouwen. Globaal weinig verschil.
  • Cultuur. Armoede kan leiden tot stress en stigma wat kan leiden tot minder exploratie. Betrokkenheid bij een gemeenschap hangt samen met verhoging van achievement status. Religeuze betrokkenheid gaat samen met een verhoging van foreclosure status.
  • Maatschappelijke veranderingen. Een goed ontwikkelde identiteit is belangrijk om goed te kunnen functioneren in de maatschappij.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Genderidentiteit

A

Wat je bent op basis van gevoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Genderfluïditeit

A

Genderidentiteit wordt beschouwd als fluïde concept. Er wordt gedacht in een continuüm, het gaat de traditionele hokjes voorbij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Online vs offline identiteitsontwikkeling

A

Online heb je meer controle over wat je over jezelf presenteert (filters). Als je constant probeert te voldoen aan de verwachtingen van anderen, kan dit een risico betekenen op een niet-authentieke identiteitsontwikkeling. Er is online ook meer contact met onbekenden die minder belang hebben bij het positief stimuleren in identiteitsontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Autonomie vanuit de separatie-individuatie theorie

A

Autonomie wordt vanuit de SIT vaak gedefinieerd als onafhankelijkheid of separatie. Het verwijst naar de toenemende afstand tussen adolescent en ouders en het feit dat jongere meer zelfstandig beslissingen gaat nemen. De relatie tussen ouders en adolescenten wordt gekenmerkt door een ‘normal conflictual condition’ die aanleiding geeft tot een stelselmatig doorknippen van de band met ouders. Dit separatieproces wordt op gang gebracht door seksuele rijping waarbij het driftleven zich gaat richten op relaties met leeftijdsgenoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat als separatieproces niet zo goed verloopt?

A

Sommige adolescenten ervaren een leegte tussen oude en nieuwe bindingen. Deze leegte kan voor emotionele problemen (b.v. depressie) zorgen. Anderen zullen de leegte opvullen door zich bijna slaafs te onderwerpen aan bepaalde ideologieën en weer anderen zullen het eerdere ideaalbeeld van hun ouders nu compleet omdraaien en zich afkeren tegen hun ouders. Dit kan externaliserende gedragsproblemen tot gevolg hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Individuatie

A

Het loskomen van ouders en meer op eigen benen gaan staan. Wanneer dit geslaagd is zullen adolescenten een meer toegenomen gedragsmatige onafhankelijkheid ervaren. Ze kunnen beter zelfstandig beslissingen nemen. Dit betekent niet dat de banden op alle vlakken verbroken worden. Adviezen van ouders blijven zinvol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Autonomie vanuit de ZDT

A

Autonomie wordt vanuit de ZDT gedefinieerd als vrijwillig functioneren, de neiging om beslissingen te nemen op basis van authentieke persoonlijke waarden en interesses met een gevoel van eigen keuze en vrije wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ageny

A

Een begrip vanuit de ZDT. Het gevoel dat je je gedrag stuurt en reguleert op een manier die trouw is aan het zelf, die dus bij je past. Deze vorm van autonomie is een basisbehoefte van de mens.

17
Q

Actieve internalisatie

A

Een proces waarbij individuen op een actieve wijze bepaalde extern aangereikte overtuigingen, attitudes of gedragsregulaties geleidelijk aan transformeren in persoonlijke waarden of gedragsstijlen.

18
Q

Vier stadia van internalisatie

A
  • Geen internalisatie = externe regulatie. Gedragingen worden uitgevoerd om regels op te volgen of om een beloning te krijgen/straf te vermijden.
  • Partiële internalisatie = introjectie. Gedrag wordt door interne druk gestuurd.
  • Bijna volledige internalisatie = identificatie. De persoon heeft zich geïdentificeerd met de waarde van of redenen voor het gedrag en begrijpt dat het gedrag nodig is voor een groter geheel (doel).
  • Volledige internalisatie = integratie van gedrag binnen de andere aspecten van het zelf.
19
Q

Autonomie SIT vs ZDT

A
  • Autonomie binnen SIT is reactief en verwijst naar relatie. Binnen ZDT is het reflectief en verwijst naar kenmerk van persoon zelf.
  • Separatie is onafhankelijkheid (SIT.) of agency (ZDT)
  • Binnen SIT zijn onafhankelijkheid en verbondenheid twee uiteindelijk van eenzelfde continuüm. Binnen ZDT zijn autonomie en relationele verbondenheid twee belangrijke basisbehoeften die elkaar wederzijds versterken.
20
Q

Normatieve autonomie ontwikkeling

A
  • Ontwikkeling van emotionele onafhankelijkheid is nauw verbonden met puberteintsontwikkeling in de eerste jaren van de adolescentie.
  • Meisjes starten gemiddeld eerder met het emotionele separatieproces. Jongens later maar doorlopen het weer sneller.
  • Bij gedragsmatige onafhankelijkheid is er geen verschil in sekse. Eerst wordt een stuk emotionele onafhankelijkheid ontwikkelt en daarna meer gedragsmatig. Er worden dus pas meer eigen beslissingen genomen als ze er ook klaar voor zijn.
21
Q

Autonomie bevorderende factoren

A

• Aanmoediging van onafhankelijkheid. Dit leidt tot een positiever zelfbeeld.
• Autonome motivatie (identificatie of integratie).
• Discussies aan mogen gaan met ouders maar tegelijkertijd een sterkte verbondenheid voelen.
- Empathische ouders.
- Bij een taak uitleg geven waarom dit moet/nodig is.

22
Q

Autonomie belemmerende factoren

A

• Ouders die hun kinderen de ruimte geeft om eigen beslissingen te maken vanuit een permissieve opvoedingsstijl. Jongeren worden te veel alleen gelaten en laten vaker probleemgedrag zien.
• Overbescherming door ouders. Onafhankelijke beslissingen worden ontmoedigd.
• Sterke emotionele onafhankelijkheid hangt samen met gebrek aan vertrouwen in ouders.
- Gedragingen afdwingen zonder moeite doen om uit te leggen waarvoor het zinvol is.
- Taken opleggen zonder rekening te houden met wat het kind persoonlijk belangrijk of leuk vindt.

23
Q

Autonomie ontwikkeling op school

A

Autonomie ondersteunende onderwijsstijl (minder druk leggen op de leerlingen, soepeler zijn met deadlines, of keuzes aanbieden waar mogelijk) draagt bij tot autonoom functioneren op schools vlak. (Van ouders op sociaal vlak). Jongeren die autonoom functioneren halen betere resultaten en hebben betere vriendschappen op school.

24
Q

Cultural ageny model

A
  • Disjoint cultuur. Cultuur dat gekenmerkt wordt doordat jongeren een positieve ontwikkeling doormaken door hun eigen weg te gaan, persoonlijke voorkeuren te ontwikkelen en persoonlijke verantwoordelijkheid te nemen.
  • Conjoint cultuur. Een meer collectieve cultuur. Er wordt van jongeren verwacht dat ze harmonieuze relaties onderhouden met leden van de eigen groep.
25
Q

Reverse generation gap

A

Volwassenen hebben gemiddeld genomen een veel negatiever beeld over de jeugd, dan jongeren hebben over volwassenen.

26
Q

Waar komt het beeld vandaan dat adolescentie een lastige fase is?

A
  • In vergelijking met andere levensfasen van het kind ervaren ouders in de tienerjaren meer stress in de opvoeding. Veel moeders voelen zich ongelukkiger met pubers in huis dan de jaren ervoor.
  • 65% van de ouders denkt dat zij het moeilijk gaan krijgen als hun kind de adolescentie bereikt. De angst is er dus al voor die tijd
  • Sommige ouders vinden het lastig dat de goedbedoelde autoriteit in twijfel wordt getrokken.
  • Veel ouders komen tijdens pubertijd van kinderen zelf in ‘midlife’ terecht.
  • De tienerjaren is de fase waarin ouder en kind het meest intens ruzie maken.
  • De adolescentiefase is een periode waarin het kind kwetsbaar is voor ontwikkeling van psychische stoornissen. De kans op antisociaal gedrag neemt toe
27
Q

Age crime curve

A

Een piek van criminaliteit in de adolescentie.
De curve van meisjes ligt 75% lager en piekt jonger.
- de curve is een optelsom, er zijn individueel grote verschillen
- de curve zegt niets over ernst en frequentie. Deze piekt rond 40
- De curve kan per etnische groepering behoorlijk verschillen

28
Q

Crowded nest

A

Tegenovergestelde van empty nest. Een thuis waaruit jongeren maar niet weg willen.

29
Q

Kader van ontwikkelingstaken

A

De ontwikkelingstaken helpen inzichtelijk te maken voor welke opdracht adolescenten staan. Een positieve ontwikkeling op de ene taak kan compenserend werken voor probleemgedrag op een andere. Jongvolwassenen staan voor dezelfde taken alleen zijn die meer gericht op zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

30
Q

Waar en wanneer hulp voor jongeren

A
  • Jongeren kunnen zelf bellen of chatten met de kindertelefoon als ze hun verhaal niet bij vrienden of ouders kwijt kunnen/willen.
  • Online vinden jongeren verschillende fora, informatie, advies en e-health.
  • Op school kan hulp geboden worden bij mentor, leerlingbegeleider, SMW. Vaak geïnitieerd vanuit school.
  • Bij meer complexe problemen wordt doorverwezen naar instellingen met verwijzing arts of beschikking gemeente. Ouders zijn dan op de hoogte.
  • Hulp kan ook aangeboden of opgelegd worden bij politiecontact of een jeugdbeschermingsmaatregel.