Thema 3: Motivatie en leiderschap H13 Leiderschap en macht in organisaties Flashcards

1
Q

Er is geen enkel brreed geaccepteerde definitie van leiderschap. Wat hebben de verschillende definities gemeenschappelijk?

A

Leiderschap gaat over het beïnvloeden van:

  1. Attitudes
  2. Overtuigingen
  3. Gedragingen
  4. Gevoelens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de definitie van macht?

Welke 5 vormen van macht die mensen over elkaar kunnen uitoefenen onderscheidden French en Raven?

Zijn ze allen effectief? Gelden ze voor alle omgevingen?

A

Macht: mate waarin iemand een ander iets kan laten doen. Is een kenmerk van een leidinggevende, maar komt naar voren in de interactie tussen leidinggevende en medewerker.

  1. Expertmacht: geven van informatie
  2. Referentiemacht: geliefd zijn bij medewerkers
  3. Legitiem: een hoge positie of rang bekleden
  4. Belonend: belonen voor meegaandheid
  5. Dwingend (=coercive): straffen voor nalatigheid

Ja, mits juist toegepast.
Ja.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De bronnen van politieke macht van Yukl hebben specifiek betrekking op macht in organisaties.
Wat is politieke actie volgens Yukl?

Op welke 3 manieren kan dit gebeuren?

A

Het proces waardoor mensen macht verkrijgen en beschermen.

  1. Controleren van besluitvormingsprocessen: beheersen en beïnvloeden van belangrijke beslissingen door de juiste posities en taken te vervullen.
  2. Vormen van coalities: men komt overeen dat ze elkaars positie steunen
  3. Coöptatie: houdt in dat men leden van de oppositie laat meebeslissen, in de hoop dat dit het lastiger voor hen maakt om tegenstanders te blijven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voor het beïnvloeden van anderen zijn politieke vaardigheden nodig.
In welke 4 dimensies maakte Ferris een onderverdeling?

A
  1. Social astuteness: vermogen om mensen en sociale situaties te begrijpen
  2. Interpersonal influence: vermogen om mensen te bewegen tot gedrag dat gezien de situatie wenselijk is.
  3. Netwerking ability: vermogen te netwerken gericht op het bereiken van doelen.
  4. Apparent sincerity: vermogen door anderen gezien te worden als eerlijk, open en betrouwbaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de bekendste vorm van machtsmisbruik?

A

Seksuele intimidatie. Wordt beschouwd als een vorm van discriminatie.
Organisaties kunnen aansprakelijk worden gesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn 5 benaderingen voor het onderzoeken en begrijpen van leiderschap?

A
  1. Trekkenbenadering:
  2. Gedragsbenadering:
  3. Fiedler’s Contingency-theorie
  4. Path-goaltheorie:
  5. Leader-member-exchangetheorie:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn 2 uitgangspunten van de trekkenbenadering?

A
  • sommige mensen zijn betere leiders dan anderen

- het is mogelijk de trekken van goede leiders vast te stellen (persoonlijkheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het uitgangspunt van de gedragsbenadering?

Wat is een beoordelingsschaal die hiervoor ontwikkeld is?
Wat zijn 2 kritiekpunten?

Wat betekenen consideratie en initiërende structuur di bij deze schaal horen?

A

Gericht op leiderschapsstijl (e.g. participatief of autocratisch).

Leader Behavior Description Questionnaire (LBDQ)

  1. Beïnvloed door vooroordelen en stereotypen
  2. Onduidelijk of gedrag van leider dat van de medewerker teweegbrengt of andersom of wederzijds

Consideratie: mate van betrokkenheid van leidinggevende bij het geluk en welzijn van hun medewerkers
Initiërende structuur: mate waarin de leidinggevende zijn eigen rol afbakent en duidelijk maakt wat hij van zijn medewerkers verwacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het uitgangspunt van Fiedler’s contigency-theorie?

Welk instrument wordt gebruikt ter beoordeling? Wat bepaalt deze?

Wordt de theorie ondersteund door onderzoek?
Wat is de kritiek?

A

Leiderschap hangt af van zowel de persoon als de situatie. 1 kenmerk van de leider en 3 van de situatie.

Leider:
- Motivatiestructuur.

Situationele controle: hoeveelheid macht en invloed die een leider heeft en opzichte van medewerkers en heeft drie kenmerken

  • Leader-member-relaties: mate waarin medewerkers hun leidinggevende steunen
  • Taakstructuur: mate waarin taken van medewerkers duidelijk en specifiek zijn omschreven
  • Positiemacht: mate van macht en invloed die de leidinggevende heeft

Beoordeeld door zelfrapportage instrument Least Preferred Coworker scale (LPC)
Bepaalt van de leidinggevende de situaties waarin hij goed presteert: leiders die hoog scoren zijn effectief bij gemiddelde situationele controle, terwijl leiders die laag scoren effectief zijn bij lage en hoge situationele controle.

Nee.

Fiedler weet zelf niet wat LPC precies meet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het uitgangspunt van de path-goaltheorie van House en Mitchell?

Wat is de grondgedachte?

Met welke 4 leiderschapsstijlen kunnen leiders dit bereiken?

Welke kenmerken van de medewerkers zijn van belang? 2x

En welke situationele kenmerken? 3x

Is er bewijs voor de theorie?

A

Prestaties en werktevredenheid van medewerkers zijn het resultaat van een wisselwerking tussen situationele kenmerken, kenmerken van medewerkers en leiderschapsstijl.

De grondgedachte is, aansluitend bij de expectancytheorie, dat de leidinggevende de motivatie en werktevredenheid van medewerkers kan verbeteren door het belonen van goede prestaties en het behalen van taakdoelen te vergemakkelijken.

  1. Steunende
  2. Directieve
  3. Participatieve
  4. Prestatiegerichte
  5. Locus of control
  6. Subjectief ervaren geschiktheid voor een taak
  7. Taakaspecten aangaande gevaar,
  8. … herhaling
  9. … structuur

Ja, maar niet consistent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het uitgangspunt van de leader-member-exchangetheorie (LMX) van Dansereau?

Tussen welke 2 soorten relaties wordt onderscheid gemaakt?

Welk kritiek is er op de theorie?

A

Richt zich op de relatie tussen medewerker en leidinggevende. Stelt dat leidinggevenden individuele medewerkers verschillend behandelen.

  1. In-groep/kader: bestaat uit medewerkers die vertrouwde en invloedrijke teamleden zijn.
    Leidinggevende behandelt hen met achting en volgt een participatieve stijl.
  2. Out-groep/helpende handen: medewerkers die met een diretieve stel worden benaderd en weinig inspraak hebben.

Ongelijke behandeling kan destructief werken, zoals gesteld door de equitytheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het uitgangspunt van transformationeel leiderschap?

Wat is een transformationele leider?

Wat zegt onderzoek? 2x

A

Gaat over leider die een aanzienlijke en ongebruikelijke invloed op hun volgers hebben. Het zijn charismatische leiders. In feite is dit een trekkenbenadering, maar deze theorie gaat verder.

Een transformationeel leider is iemand die leiding geeft door anderen te inspireren naar hoge doelen te streven.

  1. Veel potentieel
  2. Is aan te leren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het uitgangspunt van het Vroom-Yetton model?

Welke 5 benaderingen van besluitvorming kent het?

Door welke 7 kenmerken van het probleem zelf en van de medewerkers wordt het besluitvormingsproces bepaald?

Hoe kies je de besluitvorming?

Wat zegt onderzoek?

A

In plaats van dat het beschrijft hoe het proces van leiderschap verloopt, schrijft het model een benadering die het meest effectief is in een specifieke situatie: besluitvorming.

  1. Leidinggevende besluit alleen
  2. Leidinggevende krijgt informatie van medewerkers en besluit dan alleen
  3. Leidinggevende bespreekt een probleem met een aantal medewerkers en neemt dan een besluit
  4. Leidinggevende bespreekt een probleem in een vergadering met alle medewerker en neemt dan een besluit
  5. Leidinggevende legt een probleem in een vergadering aan alle medewerkers voor en laat hen besluiten
  6. Kwaliteitseis aan het resultaat (is het belangrijk het juiste besluit te nemen?)
  7. Voldoende hoeveelheid informatie waarover de leidinggevende beschikt
  8. Probleemstructuur (is het duidelijk wat gedaan moet worden
  9. Noodzaak van acceptatie van het besluit door medewerkers
  10. Waarschijnlijkheid van acceptatie van het besluit door medewerkers
  11. Betrokkenheid van medewerkers bij het oplossen van het probleem
  12. Conflict van medewerkers over oplossingen

Elk van de 7 kenmerken wordt vertaald in een ja/nee-vraag en het patroon van de antwoorden bepaalt de keuze voor besluitvorming. In de meeste gevallen is de democratische besluitvorming het beste.

Beperkt onderzocht. Meeste bevindingen ondersteunen aanbevelingen van de theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn 2 benaderingen voor verklaringen van het glazen plafond?

A
  1. Verschillen wat betreft voorbereiding en attitude

2. Vooroordelen van mensen aan de top

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen in leiderschapsstijlen?

A

Vrouwen meer begaan met welbevinden van medewerkers, mannen meer taakgericht. Verschil is heel complex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk leiderschapsaspect is cultuuroverstijgend?

A

Verband tussen transformationeel leiderschap en werkprestatie en werkhouding

17
Q

Welke vormen van macht en beïnvloedingsprocessen worden door respectievelijk French en Raven (1959) en Yukl (1989) onderscheiden?

  1. French en Raven: coalition en political power; Yukl: political action en controlling decision processes
  2. French en Raven: legitimate en coercive power; Yukl: political power en co-opting
  3. French en Raven: expert en reward power; Yukl: legitimate and political power
  4. French en Raven: reward en coalition power; Yukl: political power en co-opting
A
  1. French en Raven: legitimate en coercive power; Yukl: political power en co-opting
18
Q

Welke stelling vormt geen onderdeel van de trekkenbenadering (trait approach) van leiderschap?

  1. Leiderschap is een functie van zowel de persoon als de situatie.
  2. Sommige mensen zijn betere leiders dan anderen.
  3. Goed leiderschap is een functie van de persoon onafhankelijk van de situatie.
  4. Het is mogelijk om de trekken van goede leiders vast te stellen.
A
  1. Leiderschap is een functie van zowel de persoon als de situatie.
19
Q

Welke variabelen worden onderzocht binnen de gedragsbenadering van leiderschap (Leader Behavior Approach)?

  1. Vriendjespolitiek
  2. Aandacht voor het welbevinden van werknemers en duidelijkheid van de leider over ieders rollen en taken zijn beide juist.
  3. Duidelijkheid van de leider over ieders rollen en taken
  4. Aandacht voor het welbevinden van werknemers
A
  1. Aandacht voor het welbevinden van werknemers en duidelijkheid van de leider over ieders rollen en taken zijn beide juist.
20
Q

Welke leiderschapsstijlen hebben volgens de Leader-Member Exchange (LMX) theory de voorkeur bij medewerkers die behoren tot respectievelijk de in-group en de out-group?

  1. Transformational style versus directive style
  2. Transactional versus transformational style
  3. Directive versus participative style
  4. Participative style versus directive style
A
  1. Participative style versus directive style