Thema 3 H7 + H8 + H9 Flashcards

1
Q

Wat zijn psychoactieve effecten?

A

Ie veranderen de stemming, cognitie en gedrag en leiden tot verslaving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke twee karakteristieken heeft fysieke afhankelijkheid?

A

Tolerantie: lichaam heeft een steeds grotere dosis nodig om hetzelfde effect te bereiken.
Ontwenning: fysieke of psychologische symptomen ontstaan wanneer iemand stopt of verminderd van het gebruik van een middel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer kan er gesproken worden over middelenmisbruik?

A

Wanneer iemand binnen één jaar, 2 of meer symptomen ervaart van afhankelijkheid of craving en:
- Iemand belangrijke verplichtingen niet nakomt.
- Zichzelf of anderen herhaaldelijk in gevaar brengt.
- Wettelijke problemen heeft door het gebruik van het middel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 3 effectiefste benaderingen om middelengebruik te voorkomen?

A

Richten op:
- Beleid en wettelijke aspecten
- Gezondheidsbevordering en educatie
- Betrokkenheid van familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke 3 onderdelen bestaat de terugvalpreventie methode?

A
  1. Hoger risicosituaties leren herkennen
  2. Competente en specifieke coping vaardigheden aanleren
  3. Effectieve coping vaardigheden oefenen onder begeleiding in hoge risicosituaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem vijf chemische componenten die voedingsstoffen leveren.

A
  1. Koolhydraten
  2. Vetten
  3. Proteïnen
  4. Vitamines
  5. Mineralen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is monosodium glutamate?

A

Een smaakversterker, kan zorgen voor een hoge bloeddruk en zweten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doen vetzuren?

A

Die verhogen het LDL en verlagen het HDL.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk risico heeft het eten van veel voeding met een hoog verzadigd vetgehalte en een laag vezel- en visgehalte?

A

Risico op kanker, vooral in de dikke darm en prostaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn wateroplosbare vitamines?

A

Vitamine B en C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn vetoplosbare vitamines?

A

Vitamine A, D, E en K.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat regelt de set-point theorie?

A

De hypothalamus. Iedereen heeft een ‘standaard’ gewicht waarnaar het lichaam streeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de stof Ghreline?

A

Wordt via het bloed naar de hypothalamus gebracht zodra er te weinig energie beschikbaar is of er geen eten in de maag zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat regelt de stof leptine?

A

Reguleert hypothalamus circuits die honger en metabolisme stimuleren en beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Fat-cell hyperplasia?

A

Een teveel aan vetcellen. Bij gewichtsverlies krimpen de vetcellen en zenden ze signalen uit van voedselontbering, met honger en een daling van het metabolisme tot gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Benoem 3 psychosociale voordelen van bewegen

A
  1. Vermindering van gevoelens van stress en spanning
  2. Verbetering van werkprestaties en attitude
  3. Verbetering van het zelfbeeld, vooral bij kinderen
17
Q

Wat betekend ‘coöperatief’?

A

Een gelijkwaardige relatie tussen bijv. patiënt en therapeutW

18
Q

Wat betekend ‘Evocatief’?

A

Iets oproepen wat mensen al in zich hebben en daarmee eigen motivatie voor verandering activeren.

19
Q

Benoem de 4 uitgangspunten van Motiverende gespreksvoering

A
  1. Reparatiereflex onderdrukken
  2. Eigen beweegredenen onderzoeken en begrijpen
  3. Empathisch luisteren
  4. Positief bekrachtigen