Thema 3 Flashcards

1
Q

Start zelfherkenning mensen

A

18 - 24 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zelfconcept

A

overtuigingen over wie we zelf zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 functies van het zelf

A
  1. zelfkennis
  2. zelfcontrole
  3. impressiemanagement
  4. zelfvertrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zelfbewustzijnstheorie

A

Wanneer mensen hun aandacht op zichzelf richten, vergelijken ze dat met hun innerlijke normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

causale theorieën

A

Theorieën over de oorzaken van eigen gevoelens en gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

door rationele redenen veroorzaakte attitudeverandering

A

attitudeverandering die wordt veroorzaakt doordat men nadenkt over de redenen voor de eigen attitudes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zelfperceptietheorie

A

wanneer attitudes onzeker zijn, baseren we conclusies op ons gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

overrechtvaardigingseffect

A

oorzaken van gedrag zoeken in extrinsieke motivatie, waardoor intrinsieke motivatie onderschat wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vast denkkader (fixed mindset)

A

bepaalde capaciteiten zijn een gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tweefactorentheorie van emotie (schachter)

A

Emotionele ervaring = resultaat van zelfperceptieproces. Eerst fysiologische opwinding, dan verklaring zoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

misattributie van opwinding

A

verkeerde conclusie trekken over de oorzaak van gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sociale vergelijkingstheorie

A

leren over onze eigen vaardigheden door te vergelijken met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sociale afstemming

A

overnemen van attitudes van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

affectieve voorspelling

A

verwachte gevoelens over een toekomstige gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ego-depletie

A

Staat waarbij de energiebron die nodig is voor zelfcontrole is uitgeput

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Impressiemanagement

A

Poging van mensen om anderen over te halen om hen te zien zoals ze gezien willen worden

17
Q

Zelfsabotage

A

Obstakels en excuses creëren zodat je bij mislukking niet jezelf de schuld hoeft te geven

18
Q

Angstmanagementtheorie

A

Zelfvertrouwen is een buffer die mensen beschermt tegen angstige gedachten over eigen dood

19
Q

Self-efficacy

A

De mate waarin iemand zich bekwaam voelt om een bepaalde taak uit te voeren

20
Q

Narcisme

A

Excessieve zelfgerichtheid en gebrek aan empathie voor anderen

21
Q

cognitieve dissonantie

A

onaangenaam gevoel dat wordt veroorzaakt door 2 of meer botsende cognities of gedrag

22
Q

zelfbevestiging

A

manier om dissonantie te verminderen: onszelf herinneren aan 1 of meer positieve eigenschappen

23
Q

impact bias

A

de neiging om de intensiteit en duur van onze reacties op toekomstige negatieve gebeurtenissen te overschatten

24
Q

postdecision dissonance

A

dissonantie na een beslissing. Aantrekkelijkheid van gekozen item vergroten en die van afgewezen item verlagen

25
Q

lowballing

A

verkoper verleid klant iets te kopen door lage prijs te bieden, maar beweert vervolgens dat de prijs een vergissing was en verhoogt de prijs. Klant koopt vaak alsnog

26
Q

Rechtvaardiging van inspanning

A

Neiging om iets waar je hard voor hebt gewerkt aantrekkelijker te gaan vinden

27
Q

counter-attitudinal advocacy

A

Dissonantiereductie als we een mening verkondigen die in tegenspraak is met eigen opvattingen of attitudes

28
Q

zelfoverreding

A

langdurige vorm van attitudeverandering die het gevolg is van zelfrechtvaardiging

29
Q

Hypocrisie-inductie

A

Mensen bewust maken van de dissonantie tussen wat ze zeggen en wat ze doen, met als doel mensen aan te zetten tot verantwoordelijk gedrag

30
Q

Zelfverificatietheorie

A

Bevestiging zoeken voor zelfconcepten, zowel positief als negatief.

31
Q

Zelfrechtvaardiging

A

Eigen acties rechtvaardigen om het gevoel van eigenwaarde in stand te houden

32
Q

3 bronnen van zelfkennis

A
  1. Andere mensen
  2. Introspectie
  3. Zelfobservatie