Thema 2 Flashcards

1
Q

Toegankelijkheid (schema’s)

A

Mate waarin schema’s zich op de voorgrond van ons bewustzijn bevinden waardoor het waarschijnlijker is dat we ze gebruiken bij onze oordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

priming

A

recente ervaringen verhogen de toegankelijkheid van schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Perseveratie-effect

A

Opvattingen die aanhouden ondanks dat is bewezen dat deze niet waar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bestraffingseffect

A

Omslaan van positieve opvattingen naar zeer negatieve opvattingen nadat bewezen is dat de positieve niet juist zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pygmalioneffect

A

positieve selffulfilling prophecy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zeigarnikeffect

A

niet voltooide doelen blijven het automatisch denken beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

beoordelingsheuristieken

A

mentale aanname die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beschikbaarheidsheuristiek

A

mentale aanname waarbij mensen een oordeel baseren op het gemak waarmee ze zich iets voor de geest kunnen halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

representativiteitsheuristiek

A

Beslissingen nemen op basis van hoe goed iets past in ons mentale model van een bepaalde categorie of concept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

informatie over de basisfrequentie

A

informatie over de regelmaat waarmee leden van verschillende categorieën in de populatie voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anker- en correctieheuristiek

A

mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als beginpunt gebruiken en vervolgens onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sociale perceptie

A

Hoe we een indruk vormen van andere mensen en hoe we conclusies over hen trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

spiegelneuronen

A

neuronen die reageren als wij zelf een bepaalde handeling verrichten en als we een ander deze handeling zien verrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

coderen

A

uitdrukken of voortbrengen van non-verbaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

decoderen

A

interpreteren van non-verbaal gedrag van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vermenging van effect

A

uitdrukking waarbij de ene helft van het gezicht de ene emotie uitdrukt en een ander deel een andere emotie

17
Q

manifestatieregels

A

cultureel bepaalde regels over welke nonverbale gedragingen gepast zijn om te laten zien

18
Q

emblemen

A

nonverbale gebaren met een duidelijk omschreven definitie binnen een bepaalde cultuur

19
Q

Thin-slicing

A

Betekenisvolle conclusies trekken over iemands persoonlijkheid op basis van hele kortdurende gedragsuitingen van diegene

20
Q

Primacy effect

A

Eerste indrukken beïnvloeden de interpretatie van informatie over iemand die we later krijgen

21
Q

Belief perseverance

A

de neiging om vast te houden aan een oorspronkelijk oordeel

22
Q

attributietheorie

A

Oorzaken van gedrag bepalen

23
Q

interne attributie

A

Bepaald gedrag vertonen als gevolg van de persoon zelf: karakter, attitude, persoonlijkheid

24
Q

externe attributie

A

Bepaald gedrag vertonen als gevolg van de situatie/omgeving

25
Q

covariatiemodel (Harold Kelley)

A

Kijken naar patronen van gedrag om een attributie te maken

26
Q

informatie over consensus

A

de manier waarop anderen zich gedragen ten opzichte van dezelfde stimulus

27
Q

informatie over onderscheidend vermogen

A

hoe de betrokkene reageert op andere stimulie

28
Q

informatie over consistentie

A

informatie over de mate waarin het gedrag tussen 1 betrokkene en 1 stimulus hetzelfde is onder verschillende omstandigheden en over tijd

29
Q

perceptuele saillantie

A

het ogenschijnlijke belang van de informatie waarop mensen hun aandacht gericht hebben

30
Q

tweeledig proces van attributie

A

Eerst interne attributie, dan externe attributie

31
Q

zelfdienende attributies

A

successen - intern
mislukkingen - extern

32
Q

3 redenen zelfdienende attributies

A
  1. Positief zelfbeeld behouden
  2. Positief presenteren buitenwereld
  3. Gebrek aan informatie