Thema 2: Biomedische Factoren Flashcards

1
Q

Welke soorten biomedische factoren zijn er?

A

-Genetica: subdiscipline vele microparadigma’s relevant binnen ontwikkelingspsychologie
-Noxen: schadelijke omgevingsimpact op biologische lichaam
–>Fysisch, chemisch, microbiologisch, psychosociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn kenmerken van genetica als biomedische factor?

A

-Individu
-Individueel genoom is uniek
-Transactioneel model: continue wisselwerking doorheen tijd
-Polygenetische overerving meest frequent bij psychopathologie
-Quasi alle menselijke kenmerken zijn gedeeltelijk erfelijk
-Moleculaire genetica
-Vertaling naar fenotype
-Specificiteit vs gemeenschappelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is de aanmaak van proteïnen belangrijk?

A

-+/- 21000 genen voor aanmaak
-Bouw alle celstructuren, inclusief zenuwstelsel
-Aanmaak functionele eiwitten nodig voor aanmaak alle chemische stoffen die rol spelen in lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke invloed heeft DNA op ontwikkeling?

A

-Hersenontwikkeling
-Ontwikkeling stresssysteem
-Lichaamsontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe past genetica binnen het transactioneel model?

A

-Continue wisselwerking doorheen tijd
-Niet iedereen gelijk aan start
-Op elk moment in ontwikkeling legt genetica “grenzen” op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten polygenetische overerving zijn er?

A

-Chromosomaal
-Monogenetisch
-Polygenetisch: additief, multiplicatief, epistatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is erfelijkheid?

A

-Mate waarin variantie voor bepaald kenmerk in bevolking bepaald wordt door genetische verschillen
-2 * (rMZ - rDZ)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn voorbeelden van gedeeltelijk erfelijke menselijke kenmerken?

A

-Positieve emotionaliteit: .50
-Negatieve emotionaliteit: .44
-Artistieke interesse: .39
-Sociabiliteit: .37
-Politieke oriëntatie: .40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het voorbeeldonderzoek van online gedrag bij 16-jarigen?

A

-Kiezen online engagement gedeeltelijk conform genetische achtergrond
-Maar: unieke omgeving wel meeste invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voorbeelden van erfelijkheid van kinderpsychiatrische beelden?

A

Erfelijkheidscoëfficiënt zegt niets over erfelijkheid van aandoening bij 1 specifiek individu
-Autisme: .90
-Schizofrenie: .80
-ADHD: .70
-Intelligentie: .60
-Depressie: .40
-Angststoornis: .30

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is moleculaire genetica?

A

-Zoektocht naar specifieke genen geassocieerd met psychopathologie
-Voorbeeldonderzoek: ADHD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het voorbeeldonderzoek naar moleculaire genetica bij ADHD?

A

-Bevindingen niet altijd gerepliceerd
-Meerdere genen geassocieerd met ADHD
-Slechts gedeeltelijke overlap tussen genen geassocieerd met ADHD bij kinderen en volwassenen
-Niet altijd duidelijk wat betekenis is in pathogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe gebeurt de vertaling van genetica naar fenotypes?

A

-Genetische codes vertalen zich in aanpak celstructuren en functionele eiwitten, die lichamelijke structuren en functies bepalen
-Voor gedrag, cognities en emoties vormen hersenen belangrijk substraat, naast hypothalamo-hypofysiaire bijnieras en parasympatisch en orthosympatisch zenuwstelsel
-Bij ontwikkeling psychopathologie onderzoek op endofenotypes (biomarkers): intermediaire fenotypes met meer directe link onderliggende genetische variatie dan uiteindelijk observeerbaar gedrag
–>Genotype => endophenotype => fenotype
-Endophenotypes
-Assumpties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn endophenotypes?

A

-Niet direct zichbaar, wel meetbaar
-Meer stabiele, directe link met genotype
-Verwijzend naar onderliggende mechanismen: link met genotype en gedragsfenotype
-Voorbeeld: neurotransmissie, neuroconnectiviteit/neuroanatomische verschillen, neurofunctionaliteit, neuropsychologische functionaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke assumpties zijn er voor fenotypes/endophenotypes?

A

-Endophenotype differentieert accurater
-Onderliggende monogenetische variatie: mogelijks reden waarom endophenotypes (nog) niet helemaal aan verwachtingen tegemoetkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is specificiteit vs gemeenschappelijkheid?

A

-Gedragsbeelden consistent onderling gecorreleerd, zowel fenotypisch als genotypisch
-Gemeenschappelijke p-factor onderliggend als 1 kwetsbaarheidsdimensie met veel fenotypes gecorreleerd
-p-factor hoog-erfelijk: 60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn noxen?

A

-Schadelijke omgevingsimpact op biologisch lichaam
-Eenmalige beschadigende effecten
-Beschadiging door herhaalde of chronische inwerking op biologische systemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke soorten noxen zijn er?

A

-Fysische noxen
-Chemische noxen
-Microbiologische noxen
-Psychosociale noxen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn kenmerken van fysische noxen?

A

-Mechanisch, temperatuur, straling, stroom
-Bv trayma capitis: impact op internaliserend (.43) en externaliserend gedrag (.35)
-Bv neonatale hypoxie: impact op neurocognitie

20
Q

Wat zijn kenmerken van chemische noxen?

A

-Verontreiniging, voeding, medicatie, gif
-Industrieel afval en luchtvervuiling, pesticides, uitlaatgassen (CO(2)), etc.
–>Bv impact zware metalen (lood, PCB) op cognitieve ontwikkeling
–>Bv impact dieseluitlaatgassen op IQ
–>Bv PFAS lucht- en bodemverontreiniging
–>Bv kleurstoffen en bewaarmiddelen in voeding

21
Q

Wat zijn kenmerken van microbiologische noxen?

A

-Infectieus: bacteriën, virussen, parasieten, schimmels
-Bv: congenitale rode hond infectie
-Bv: virale of bacteriële encefalitis (reden vaccinatie bof, mazelen, rubella)

22
Q

Wat zijn kenmerken van psychosociale noxen?

A

-Stress, trauma
-Bv: impact vroegkinderlijk trauma op hersenontwikkeling: meerdere theoretische modellen en mechanismen

23
Q

Welke theoretische modellen en mechanismen zijn er voor de impact van vroegkinderlijk trauma op hersenontwikkeling?

A

-Neurotoxische stresstheorie: meerdere varianten
-Diathese-stress hypothese

24
Q

Wat is de neurotoxische stresstheorie?

A

-Trauma veroorzaakt schade: kleinere hippocampus (geheugen)
-Trauma veroorzaakt (beschermende) sensoriële veranderingen met verlaagde gevoeligheid
–>Verbale mishandeling: acoustische cortex
–>Getuige huiselijk geweld: visuele cortex
–>Seksueel misbruik: somatosensorische aanpassingen genitale regio
-Trauma beïnvloedt neuro-endocrien stresssysteem: verlaagde of verhoogde HPA-as reactiviteit
-Trauma beïnvloedt automatische reacties op bedreiging (reactiviteit): verlaagd of verhoogd

25
Q

Wat is de diathese-stress hypothese?

A

Trauma meeste impact op individuen met vooraf bestaande neurologische kwetsbaarheid

26
Q

Wat zijn kenmerken van gen-omgevingssamenspel?

A

-Genetisch potentieel wordt omgeven door omgeving
-Genetica in ontwikkelingspsychopathologie als onafhankelijke risicofactor of protectieve factor in te brengen: moderator, interactie
-Genetische veranderingen kunnen impact omgevingsfactoren mediëren: epigenetica
-Maar soms beide NIET onafhankelijk van elkaar: correlatie

27
Q

Welke soorten gen-omgevingssamenspelen zijn er?

A

-Gen-omgevingsinteractie: GxE
-Gen-omgevingscorrelaties: rGE

28
Q

Wat zijn kenmerken van gen-omgevingsinteractie GxE?

A

-Genetische kwetsbaarheid enkel tot uiting in aanwezigheid specifieke omgevingsfactor
-Gen-omgevingsinteractie starten potentieel al voor geboorte: kunnen via moeder en baby werken
-Op moleculair niveau
-Bijzondere vormen: epigenetica en differential susceptability

29
Q

Wat wordt er bedoeld met dat genetische kwetsbaarheid enkel tot uiting komt in aanwezigheid van een specifieke omgevingsfactor?

A

-Soms omgevingfactoren slechts of veel meer risicovol voor bepaalde genotypes (bv: geslacht)
-Soms bepaalde genetische kwetsbaarheden slechts tot uiting of veel meer tot uiting in bepaalde omgeving (bv: genetische kwetsbaarheid voor depressie enkel bij stress)
-In essentie allebei statistisch interactie-effect

30
Q

Wat zijn voorbeelden van onderzoeken naar gen-omgevingsinteracties op moleculair niveau?

A

Zelfde omgeving, ander genotype
-Onderzoek Klein et al. (2010)
-Onderzoek Caspi (2002)
-Onderzoek Karg et al. (2011)

31
Q

Wat was het onderzoek van Klein et al. (2010) over gen-omgevingsinteracties op moleculair niveau?

A

-Mishandeling op kinderleeftijd geassocieerd met agressie later
-Agressie geassocieerd met verlaagde enzymactiviteit MAO-A in hersenen
-Genetische varianten van MAO-A die minder goed werken

32
Q

Wat was het onderzoek van Caspi (2002) over gen-omgevingsinteracties op moleculair niveau?

A

-Hypothese: MAO-A-polymorfisme medieert effect kindermishandeling op ontwikkeling latere agressie
-Empirisch bewijs: mishandeling vooral aanleiding agressie bij kinderen met slecht functionerend MAO-A-gen
-MAO-A: protectief bij blootstelling mishandeling, enzyme dat metabolisatie NTs (serotonine, dopamine) regelt

33
Q

Wat was het onderzoek van Karg et al. (2011) over gen-omgevingsinteracties op moleculair niveau?

A

-Genetische kwetsbaarheid voor depressie in stressvolle omgeving
-Serotonine Transporter Promotor Polymorfisme
–>S-allel: verhoogde gevoeligheid stress (mishandeling en levensgebeurtenissen)
-Meta-analyse 56 studies: stressvolle omgeving verhoogde kans op depressie, enkel bij dragers S-allel

34
Q

Wat is epigenetica als bijzondere vorm van gen-omgevingsinteractie?

A

-Omgeving beïnvloedt (afleesbaarheid van) DNA
-Omgevingseffecten provoceren: mutaties, genexpressies, genonderdrukking
–>Bv: methylatie in promotorregio, histonenveranderingen, kleine infererende RNA
-Bemoeilijken transcriptie DNA

35
Q

Wat is differential susceptibility als bijzondere vorm van gen-omgevingsinteractie?

A

-Zelfde genotype kan risicofactor in negatieve omstandigheden zijn en in positieve omstandigheden voordeel zijn
–>Verschil met stress-diathese model: deze drukt enkel kwetsbaarheid in negatieve omstandigheden uit
-Individuen met hooggevoelige genen in negatieve omstandigheden meeste problemen vertonen, maar in positieve omstandigheden meeste voordeel, waardoor individuen met laaggevoelige genen meer problemen vertonen

36
Q

Wat zijn kenmerken van gen-omgevingscorrelaties rGE?

A

-Samenspel genen en omgeving deels niet toevallig: kinderen komen in omgeving die correleert met genetica
-3 manieren van gen-omgevingscorrelaties: passief, evocatief, actief

37
Q

Wat zijn kenmerken van een passieve rGE?

A

-Kind ontvangt genetische voorbeschiktheid (talent/kwetsbaarheid) en komt in omgeving die door zelfde voorbeschiktheid vormgegeven wordt: dubbele dosis
-Talent geërfd en komt in positief voedende omgeving terecht
-Kwetsbaarheid geërfd en komt in negatief voedende omgeving terecht

38
Q

Wat zijn kenmerken van een evocatieve rGE?

A

-Kind ontvangt genetische voorbeschiktheid (talent/kwetsbaarheid) en lokt daarmee in omgeving versterkende reacties uit: dubbele dosis
-Talent geërfd en lokt versterkende omgevingsreacties uit
-Kwetsbaarheid geërfd en lokt verergerende omgevingsreacties uit
-Voorbeeld: evocatieve effecten bij ADHD

39
Q

Wat zijn evocatieve effecten bij ADHD?

A

-Onderzoek adoptiekinderen: niet-biologische mama (exclusie passieve rGE)
-ADHD-gedrag op jonge leeftijd lokt reactie uit bij adoptie-ouder, die op haar beurt ADHD-gedrag op latere leeftijd doet toenemen
-Evocatieve correlatie, vrij van mogelijke verwarring met passieve rGE

40
Q

Wat zijn kenmerken van een actieve rGE?

A

-Kind ontvangt genetische voorbeschiktheid (talent/kwetsbaarheid) en zelf actief op zoek naar passende omgeving: dubbele dosis
-Talent geërfd en zoekt vrienden met wie kan delen waardoor extra geoefend
-Kwetsbaarheid geërfd en jongere zoekt situaties op waarin negatief gedrag meer tot recht komt
-Voorbeeld: socialisatie

41
Q

Op welke manier is socialisatie een voorbeeld van een actieve rGE?

A

-Gebrek aan socialisatie (regelvolgend gedrag) op 11j leidt rechtstreeks en onrechtstreeks tot middelengebruik
-Onrechtstreeks via contextueel risico: actief kiezen antisociale vrienden en evocatief uitlokken negatieve relaties met volwassenen

42
Q

Wat is het belang van rGE en GxE?

A

-Vermeende omgevingseffecten onderliggend (causaaal) vaak gedreven door genetica: rGE
-Genetische effecten vaak afhankelijk van omgevingsrisico, en daardoor soms te voorkomen: GxE

43
Q

Op welke manieren kunnen gen-omgevingscorrelaties en -interacties via biofysische factoren verlopen?

A

-Vanuit perspectief DNA
-Vanuit opvoedings- en leefcontext (intuïtief)

44
Q

Op welke manier kunnen gen-omgevingscorrelaties en -interacties verlopen vanuit het perspectief van DNA?

A

-Ook alle biologische en fysiologische determinanten: voeding, infecties, klimaat, hormonen, etc.
-Vanaf conceptie, dus ook baarmoederlijke omgeving: toxines in baarmoeder, stress, perinatale problemen
-Voorbeeld: cannabisgebruik als uitlokkende factor voor psychose is gen-omgevingsinteractie

45
Q

Op welke manier kunnen gen-omgevingscorrelaties en -interacties verlopen vanuit de opvoedings- en leefcontext (intuïtief)?

A

-Gedeelde opvoeding: invloeden die kinderen in zelfde opvoedingscontext delen en die meer gelijkend maken
–>Ervaringen in en buiten gezin gelijkend: voeding, globale opvoedingsstijlen, leefomgeving, etc.
-Niet-gedeelde omgeving: hetgeen verschillend is voor kinderen in zelfde gezin
–>Elke ervaring in gezin uniek voor hen en maakt meer verschillend: hoe specifiek bejegend, aparte beleving
–>Elke ervaring buiten gezin uniek voor hen: vrienden, klas, hobby’s, etc.
–>Non-shared environment en genetica belangrijkste determinanten

46
Q

Wat zijn de top 10 gerepliceerde bevindingen van gedragsgenetica?

A

-Alle psychologische/psychopathologische kenmerken substantieel genetisch bepaald
-Geen enkel voor 100% genetisch bepaald
-Genetische invloed meestal van vele genen met klein effect
-Correlaties in gedrag substantieel genetisch gemedieerd
-Erfelijkheid IQ neemt toe met leeftijd
-Stabiliteit gedragskenmerken grotendeels op genetische basis
-Meeste metingen omgeving vertonen genetische invloed
-Meeste correlaties omgevingsfactoren en gedragskenmerken substantieel genetisch gemodereerd
-Meeste invloedrijke omgevingsfactoren niet gedeeld door kinderen in zelfde gezin
-Abnormaal is normaal: zelfde genetische en omgevingsfactoren beïnvloeden gedrag over hele continuüm

47
Q

Welk besluit kun je trekken in verband met biomedische factoren?

A

-Genetica neemt bijzondere positie in in ontwikkelingspsychopathologie
-Prima causa (niets zonder): bepaalt startkapitaal
-Stuwt en duwt ontwikkeling
-Stelt grenzen op elk moment ontwikkeling
-Modereert voortdurend invloed omgeving van zich ontwikkelend organisme