Thema 1: 1.7 Flashcards

1
Q

Wat zijn 3 kenmerken van de systeembenadering van psychopathologie?

A
  1. Intermenselijke processen
  2. Betrekking op een paar, gezin of groep mensen die een duurzame relatie met elkaar hebben, niet individu
  3. Relationele processen en sociale context
  4. Interventies: individue en sociale omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt de algemene systeemtheorie (AST) in? Ludwig Von Bertalanffy 1968

A
  1. Reactie op REDUCTIONISME
  2. WEDERZIJDSE BEINVLOEDING / CIRCULAIRE CAUSALITEIT
  3. Toepassing: begrijpen + behandelen psychische stoornissen en relatie- en opvoedingsproblemen
  4. KLINISCHE OORSPRONG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 2 klinische oorsprongen heeft de algemene systeemtheorie?

A
  1. Patientensubstitutie: problemen bij een ander gezinslid van de client
  2. Terugval an gezinshereniging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 5 kenmerken van een systeem volgens de algemene systeemtheorie

A
  1. Een samenhangend geheel van objecten en de relaties tussen die objecten
  2. Geheel is meer dan de som der delen
  3. Verandering in systeem beinvloedt functioneren andere delen
  4. Doorlaatbare grenzen
  5. Subsystemen en onderdeel van grotere systemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen reductionistische theorie en systeemtheorie?

A

Reductionistisch denken veronderstelt oorzaak-gevolg relatie en systeemtheorie gaat uit van wederzijdse beinvloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is wederzijdse beinvloeding?

A

Het gedrag van elk gezinslid is niet alleen afhankelijk van het gedrag van de andere gezinsleden, maar beinvloedt ook zelf het gedrag van die andere gezinsleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is circulaire causaliteit?

A
  1. Objecten in een systeem beinvloeden elkaar wederzijds. Vb opvoedignsstyl van een ouder vio ontwikkeling kind en temperament van kind lokt bepaalde opvoedingsstijl uit.
  2. Interpretatie moeilijk ivm oorzaak-gevolg, vooral bij 1) complexe interactieketens en 2) afnemende onzekerheid over oorzakelijke verbanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is homeostase?

A

Elk systeem streeft ernaar om de interactiepatronen CONSTANT of binnen zekere grenzen te houden

In gezin: Gezond functionerend gezinssysteem kan alternatieve interactiepatronen ontwikkelen zonder continuiteit te verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem 3 kenmerken van niet goed functionerende homeostase gezinssystemen

A
  1. Niet in staat op te merken dat grenzen voor aanvaardbaar gedrag worden overschreden
  2. Disproportioneel (met verregaande sancties) reageren op verstoring van het gezinsevenwicht
  3. Staan alleen zeer kleine of extreem grote afwijkingen van bestaande situaties toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit hoe de 2 typen feedbackprocessen georganiseerd zijn volgens de systeemtheorie

A

+: veranderingsgericht, bevorderen afwijkingen van bestaande venwicht in gezin, kan blijvend zijn of oude evenwicht herstellen door - feedbackprocessen

-: remmen veranderingsprocessen af –> behoud van status quo

Vaak beide typen feedback in specifieke situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent equiPOTENTialiteit?

A

Gelijkkrachtigheid. 1 Oorzaak –> meerdere gevolgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent quiFINAliteit

A

Gelijkeindigheid. Meerdere oorzaken –> zelfde gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benoem 5 eigenschappen van de communicatietheoretische benadering

A
  1. Psychische stoornissen en andere problematische gedragingen komen voort uit DISFUNCTIONELE COMMUNICATIEPATRONEN in het gezin; zorgvuldige analyse analyse hiervan kan dit veranderen
  2. Focus op HOE (waarneembare patronen) dan op WAAROM (oorzaak)
  3. Boodschap, zender, ontvanger
  4. Communicatie = gedrag
  5. Pathologische communicatievormen manifesteren zich het duidelijkst in duurzame relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 3 aannames doet de communicatietheorie?

A
  1. Alle gedrag is communicatie
  2. Inhouds- en betrekkingsniveau
  3. Interpunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt het inhouds- of rapportaspect van communicatie in?

A

Inhoud van een boodschap. Overgebracht in woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt het betrekkings- of relatieaspect van communicatie in?

A
  • Opvatting van een boodschap en de relatie tussen zender en ontvanger.
  • Via toon, houding, gebaren en gezichtsuitdrukking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe is het inhouds- en betrekkingsniveau in disfunctionele relaties?

A

Strijd om de aard van de onderlinge relatie. Inhoud is strijdveld maar werkelijke onenigheid ligt op het betrekkingsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat wordt bedoeld met interpunctie in communicatie?

A
  1. ’ leestekens’ in communicatiestroom. Mensen onderscheiden oorzaak-gevolg relaties in communicatie
  2. –> interpunctieproblematiek
  3. Mensen nemen aan dat hun werkelijkheid de enige en de juiste is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke primaire interactiepatronen ken je in parallele relaties (Lederer & Jackson, 1968)?

A
  1. Symmetrische
  2. Complementaire

Beide in ‘gezonde’ betrekkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe uiten primaire interactiepatronen zich in pathologische vormen?

A
  1. Symmetrisch: Competitie –> escalatie waarbij inhoud er niet toe doet, ruzies gevolg van zelfde patroon met telkens andere aanleidingen
  2. Complementaire: risico op verstarring; verschillen groter, conflicten minder openlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 3 niveaus van communicatiekanalen ken je?

A
  1. Verbaal niveau
  2. Vocaal niveau
  3. Visueel niveau
22
Q

Wat is het verschil tussen congruente en incongruente communicatie?

A

Congruent: geen ernstige tegenstrijdigheden
Incongruent: discrepanties binnen of tussen de kanalen –> problemen

23
Q

Welke 2 vormen tegenstrijdigheden in communicatie ken je?

A
  1. BINNEN kanaal
    (vb mondelinge boodschap die later wordt ontkracht)
  2. TUSSEN kanalen
    (vb met uitdrukkingsloos gezicht meedelen dat je van iemand houdt)
24
Q

Hoe kan communicatie paradoxaal zijn?

A
  1. Paradoxale bevel zou een ziekmakende invloed hebben op de ontvanger van de boodschap.
  2. Tijdelijke en opzichzelfstaande gebeurtenissen.
    (3. Kern van interactiepatroon voor ontstaan schizofrenie: dubbele binding; deze opvatting is later losgelaten)

vb. ‘ wees spontaan’

25
Q

Wat zijn 3 essentiele voorwaarden van dubbele binding? (Watzlawick et al 1967)

A
  1. 2 of meer personen hebben een relatie die voor tenminste een van hen erg belangrijk is
  2. Paradoxale boodschap (gebod)
  3. Voor de ontvanger niet mogelijk zich aan de situatie te onttrekken (bv door ondergeschikte positie)

–> verlammend effect op de ontvanger; kunnen bestaande relatieproblemen in stand houden of versterken

26
Q

Wat houdt expressed emotion (EE) in?

A
  1. Maat voor de hoeveelheid kritiek, vijandigheid en emotionele overbetrokkenheid die door gezinsleden wordt geuit
  2. Mate van EE in gezin verband met terugval bij een gezinslid met psychische stoornis
  3. Hoog EE niveau –> voorspeller van terugval bij mensen met psychische stoornis
27
Q

Welke 2 hoofdzaken heeft een gezin volgens de structurele benadering van Minuchin?

A
  1. Waarborgen continuiteit van het geinssysteem
  2. Bevorderen van de ontwikkeling van de individuele gezinsleden

Gericht op huidige functioneren (meer dan oorzaken van problemen in het verleden) - net als communicatietheorie

Gezin = voortdurend veranderend sociaal systeem

28
Q

Wat houdt gezinsstructuur in?

A
  1. Regels die ten grondslag liggen aan de interactiepatronen in het gezin
  2. Impliciete gedragsregels, manier waarop gezinsleden met elkaar omgaan
  3. Bepaalt welke gedragsalternatieven mogelijk zijn voor verschillende gezinsleden
29
Q

Wat zijn kenmerken van subsystemen van een gezin?

A
  1. Belangrijkste: van partners, ouders en van de kinderen
  2. Oefenen specifieke functies of taken uit (bv opvoeden kinderen, onderhouden seksuele relatie, verwerven inkomen, bieden geborgenheid)
  3. Ieder gezinslid onderdeel meerdere subsystemen in gezin en daarbuiten
  4. Stellen eisen en bieden bescherming tegen inmenging door andere subsystemen
  5. Grenzen = regels over wie er contact met elkaar hebben op welk gebied
  6. Goed functionerend gezin: Grenzen tussen subsystemen in het gezin en tussen het gezin en de buitenwereld zijn duidelijk en flexibel (omgaan met veranderende omstandigheden)
30
Q

Wat is een coalitie?

A

Twee gezinsleden die een front vormen tegen een of meerdere andere gezinsleden

31
Q

Wat is een associatie?

A

Twee of meer gezinsleden die een subsysteem vormen voor het realiseren van een gemeenschappelijk doel

32
Q

Hoe is hierarchie essentieel voor een goed functionerend gezinssysteem?

A

Ouders moeten in staat zijn leidinggevende functie te vervullen. Duidelijke hierarchie in gezin te zijn die door gezinsleden wordt geaccepteerd. Rekening met behoefte van kinderen en ontwikkelingsfase. Problemen in gezinnen vaak door verstoorde hierarchie, subsysteem van de ouders verstoord

33
Q

Welke 3 patronen benoemt Minuchin om spanningen en conflicten in het oudersubsysteem ‘op te lossen’?

A
  1. Triangulatie: Beide ouders verlangen dat het kind hun kant kiest; kind kan het nooit goed doen
  2. Bliksemafleider: kind kan door problematisch gedrag te vertonen aandach top zichzelf richten ipv op spanning tussen de ouders; illusie van harmonieuze relatie
  3. Stabiele coalitie: ouder spant met kind samen tegen andere ouder
34
Q

Wat is een hulpouder?

A
  1. Kind dat als vertegenwoordiger van de ouders bepaalde opvoedingstaken krijgt
  2. Functioneel zolang de toegekende verantwoordelijkheden duidelijk worden omschreven en de mogelijkheden van het kind niet te boven gaan
  3. Problematisch als: te veel verantwoordelijkheden, kind niet gehonoreerd wordt, gezag niet expliciet gedelegeerd wordt (leidinggevenden trekken zich terug –> kind moet beslissingen nemen)
35
Q

Welke 2 extreme typen gezinsstructuren onderscheid de structurele benadering?

A
  1. Kluwengezin; enmeshment
  2. Los-zand gezin; disengagement
36
Q

Wat zijn 3 kenmerken van een enmeshment/kluwengezin?

A
  1. Grenzen tussen subsystemen vervaagd, rigide grens tussen gezinsssysteem en buitenwereld
  2. Veel communicatie, sterke betrokkenheid binnen gezin, weinig met buitenwereld
  3. Saamhorigheid ten koste van zelfstandigheid van individuele gezinsleden, veel invloed op elkaar, inflexibel
37
Q

Wat zijn 4 kenmerken van disengagement/los-zand gezin?

A
  1. Starre grenzen tussen gezinsleden, grenzen tussen gezinssysteem en buitenwereld vervaagd
  2. Weinig communicatie, saamhorigheid, loyaliteit. Afstandelijk
  3. Individuele vrijheid. Ieder gaat zn eigen gang.
  4. Weinig structuur en sociale steun beperkt. Verzorgende en beschermende functie van gezin nauwelijks
38
Q

Welke 2 vormen van integratieve benadering van therapie ken je?

A
  1. Multisystemische therapie (MST)
  2. Functionele gezinstherapie / functional family therapy (FFT)
39
Q

Wat zijn 6 eigenschappen van multisystemische therapie (MST)?

A
  1. Interventiemodel, individu als middel van gezin/sociale omgeving
  2. Sociaalecologische model van Bronfenbrenner (1979): Probleemgedrag meervoudig bepaald: individu, gezin, leeftijdsgenoten, school en buurt
  3. Verbetering gezingsfunctioneren centraal, primaire web naar oplossing problematiek.
  4. Aanname: Verbetering gezinsfunctioneren –> positieve ontwikkeling op andere levensgebieden
  5. Methoden: systeembenadering ( Structurele gezinstherapie van Minuchin & strategische benadering van Haley) + aanvulling technieken uit (sociale) leertheorie en cogn. gedragstherapie.
  6. Succesvol in terugdringen criminele activiteiten, middelengebruik, emotionele en gedragsproblemen bij jongeren met gedragsstoornissen
40
Q

Welke 4 inzichten en interventies zijn vio MST?

A
  1. Structurele gezinstherapie, Minuchin, aandacht voor grenzen en terugkerende interactiepatronen
  2. Strategische benadering van Haley, aandacht voor gezinshierarchie
  3. Sociale leertheorie, modeling en bekrachtiging
  4. CGT, bv aanleren probleemoplossingsvaardigheden
41
Q

Noem 5 kenmerken van functionele gezinstherapie/ functional family therapy, FFT

A
  1. Evidence-based gezinsbehandeling voor antisociaal gedrag, net als MST
  2. Focus: gezinsleden en onderlinge relaties
  3. Probleemgedrag al SYMPTOOM van disfunctionele gezinsrelaties
  4. Behandeling: nieuwe gedragspatronen in gezin; relaties in gezin centraal (niet probleemgedrag)
  5. Combi concepten/principes uit diverse systeembenaderingen met (cogn) gedragstherapie.
  6. 3 fasen (betrokkenheid/motivatie, gedragsverandering, generalisatie)
42
Q

Welke 3 fasen kent behandeling bij FFT?

A
  1. Betrokkenheid en motivatie: therapeut relatie, gedeelde visie, doel en verwachtingen, reframing
  2. Gedragsverandering: van risicogedrag op individueel en gezinsniveau, vaardigheden leren (ouderschap, communicatie, probleemoplossing en conflicthantering)
  3. Generalisatie: Uitbreiding gedragsverandering naar andere contexten en vasthouden van geleerde; voorbereiden mogelijke moeilijke situaties toekomst
43
Q

Wat is reframing?

A

Op een positieve manier herdefinieren van negatieve emoties, cognities, gedragingen en gebeurtenissen.

Belangrijk bij de 1e fase (betrokkenheid en motivatie) van functional family therapy (FFT)

44
Q

Waar is onderzoek in systeembehandeling vooral op gericht?

A
  1. Gezinnen met een kind of jongere als aangemelde client
  2. Systeeminterventies voor slaap-, eet-, en hechtigsproblemen, kindermishandeling en -verwaarlozing, emotionele problemen (angst en depressie), eetstoornissen en psychosen bij jeugdigen
45
Q

Wat zijn 2 oorzaken van de kloof tussen onderzoek en praktijk in systeembenadering?

A
  1. Veel therapeuten zijn geneigd vast te houden aan hun eigen, in de praktijk beproefde werkwijze
  2. Weinig aanknopingspunten voor praktijktoepassing in wetensch. literatuur
46
Q

Hoe wordt individuele pathologie gezien in de systeembenadering?

A
  1. Eerst: Symptoom van disfunctionerend gezinsssysteem; diagnose van gezinssysteem
  2. Nu: Veel relatie- en gezinstherapieën, met onderdelen voor behandeling van psychische stoornissen van een individueel gezinslid
47
Q

Wat is het uitgangspunt van de systeembenadering en welk abstract theoretisch kader ligt daaraan ten grondslag?

A
  1. Individu - sociale context interacties –> pathologisch gedrag. Focus op gezin.
  2. Kader: Realiteit als systemen die bestaan uit objecten die elkaar wederzijds beinvloeden. Reactie op reductionistisch denken
48
Q

Hoe is de verklarende kracht van de systeemtheoretische benadering?

A

Laag door circulaire causaliteit. Realistischer dan wetenschappelijke theorieen

49
Q

Welke 2 recente benaderingen van de systeembenadering ken je?

A
  1. Communicatietheoretische benadering. Communicatiepatronen in directe sociale omgeving. Aanname: disfunctinoerende communicateiprobelemen –> gedrags/psychische problemen
  2. Structurele benadering. Organisatie van gezin met subtaken (geheel waarborgen + individuele ontwikkeling). Disbalans subsystemen –> pathologie
50
Q

Wat is een overeenkomst tussen de communicatietheoretische en structurele benadering?

A
  1. Focus op gezin als mogelijke veroorzaker van pathologisch gedrag van gezinsleden.
  2. Beide zijn operationalisaties van de onderhuidse frictie in een gezien die maakt dat niet alle gezinsleden zich op een gezonde manier kunnen ontwikkelen
51
Q

Welke 2 soorten integratie kent de systeembenadering?

A
  1. Assimilaitieve integratie. Specifieke theoretische benadering, beperkte integratie.
  2. Theoretische integratie. Behanderlingen vervlechten tot een theoretische samenhangend geheel en leiden daar (vaak nieuwe) behandelmethoden uit af.