Thema 1: 1.5 Flashcards

1
Q

Wat is lapsus?

A

Handeling waarbij het doel niet wordt bereikt doordat onbewuste motieven er tussen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is censuur?

A
  1. Mechanisme dat VERHINDERT BEWUSTWORDING bepaalde wensen, gevoelens en gedachten
  2. In persoon zelf: omdat bepaalde dingen onverdraaglijk en ondenkbaar zijn
  3. Censuur moet vervormd worden om het onbewuste tot uiting te laten komen, bijv in droom, lapsus of symptoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is dynamisch onbewust?

A

Het krachtenspel tussen conflictueuze innerlijke krachten. Bijv tussen een verlangen en een verbod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een neurotisch symptoom volgens de psychoanalytische benadering?

A
  1. Compromis tussen conflictueuze krachten
  2. Tegelijkertijd onbewuste WENSEN en AFWEER: onaanvaardbare verlangens en impulsen worden op vervormde en verhulde wijze tot uitdrukking gebracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is impliciete geheugensysteem?

A
  1. Automatismen in denken, voelen en doen.
  2. Preverbale ervaringen in early life (<3/4 jr)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kenmerken van expliciete geheugensysteem?

A
  1. Talige symbolen
  2. Feiten, ideeen en autobiografische gebeurtenissen die herinnerd (en verdrongen) kunnen worden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 3 kenmerken van overdracht

A
  1. Manifestatie van onbewuste processen van de CLIENT tov BEHANDELAAR. (positief/liefdevol; negatief/vijandig)
  2. Onbewuste gevoelens uit early life worden herleefd in therapeutische relatie. Uiting onopgeloste problematiek client.
  3. Therapeutische relatie als nieuwe ervaringsobject, nieuwe manieren in impliciete geheugensysteem opnemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 4 kenmerken van tegenoverdracht

A
  1. Houding van therapeut tegenover patient
  2. Manifestatie van onopgeloste problematiek van therapeut, vermijden!
  3. Of reactie op problematiek patient
  4. Mate van tegenoverdracht als signaal van ernst pathologie patient. Instrument om patient te begrijpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 2 voornaamste driften?

A
  1. seksualiteit
  2. agressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem 3 kenmerken van driften

A
  1. Aangeboren, algemeen menselijke hoeften
  2. Lichamelijke bron, oefenen psychische kracht uit, ontlading, object nodig
  3. Vaak verdrongen herinnering aan seksuele verlangens kindertijd; onbewuste innerlijke processen > feitelijke externe gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 3 kenmerken van verdrongen driften

A
  1. Mensen strijden met seksuele verlangens en impulsen vanuit sociale conventies
  2. Vanaf kindertijd onschuldige seksuele verlangens en krachtige agressieve, destructieve strevingen
  3. Verdringing door verinnerlijkte sociale dwang, niet vanuit maatschappij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt het oedipuscomplex in?

A
  1. Positief: hartstochtelijke gerichtheid naar ouder van andere geslacht + vijandigheid naar ouder van eigen sekse; scharnierpunt in emotionele ontwikkeling
  2. Negatief: Verlangens naar ouder van zelfde geslacht + vijandigheid op ouder andere geslacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe omschrijft de psychoanalytische benadering de vroege psychoseksuele ontwikkeling?

A
  1. In early life: verschillende erogene zones –> driftmatige verlangens
  2. –> fasegebonden activiteiten, ‘object’ tot bevrediging (vermindering van de driftspanning)
  3. Externe werkelijkheid begrenst de driftmatige activiteit: vio persoonlijke ontwikkeling

Schema!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 4 fasen beschrijft de psychoseksuele ontwikkeling?

A
  1. Orale fase <1 - mond
  2. Anale fase 1-3 jr - anus
  3. Fallisch-oedipale fase 3-5 jr - genitalien
  4. Latentie-fase >6 -
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het doel van de ich, es, uber-ich behandeling?

A

REGIE VAN ICH VERGROTEN, in de verhouding met het Es en het Uber-Ich vergroten. Structureel model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn 4 kenmerken van Ich (Ego) volgens de egopsychologie?

A
  1. Verzameling REGULERENDE en SYNTHETISCHE functies
  2. BEMIDDELT tussen aanspraken van Es, bevelen van Uber-Ich en eisen van de externe werkelijkheid
  3. BEWUST en ONBEWUST. Afweermechanismen onbewust
  4. AFWEERMECHANISMEN tav Es, Uber-Ich en buitenwereld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn 3 kenmerken van Es (Id)

A
  1. DRIFTmatige motor, psychische energie van de persoon
  2. Ongestructureerd en ONBEWUST
  3. Onafhankelijk van werkelijkheid, alleen gericht op SPANNINGSREDUCTIE
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn 4 kenmerken van Uber-Ich (superego)

A
  1. Morele waarden en idealen
  2. Functie: Geweten en zelfkritiek
  3. Door internalisering van verboden, geboden en idealen van OUDERS
  4. Kan in conflict met Ich; bewust/onbewust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn 3 kenmerken van afweermechanismen volgens de egopsychologie?

A
  1. ONBEWUST MAKEN + HOUDEN van onwelkome wensen, gevoelens en fantasieën
  2. Ich gebruikt ze ter bescherming van oplopende ANGST en dreigende DESINTEGRATIE; vooral als Ich in conflict met eisen en verlangens van Uber-ich en Es
  3. Normale ontwikkeling: Ich krijgt steeds meer en betere afweermechanismen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 5 soorten afweermechanismen ken je?

A
  1. REGRESSIE: Terugval naar eerder stadium van psychol. ontw. –> conflicten en problemen van nu vermijden
  2. REACTIEVORMING: Onacceptabele wens of impuls in tegendeel omzetten (vb: verdrongen slordigheid –> netjes)
  3. PROJECTIE: Impulsen, gedachten of gevoelens die je bij jezelf ontkent of afwijst aan andere persoon of zaak toeschrijven
  4. RATIONALISERING: Zelfrechtvaardiging door gedrag, gevoelens en motieven verstandiger voor te stellen dan ze zijn
  5. ONTKENNING: Wensen, gedachten of gevoelens tot uitdrukking brengen en spontaan weer terugnemen (vb patient zegt met nadruk ‘de vrouw in mijn droom is niet mijn moeder’).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn 4 kenmerken van objectrelatiepsychologie? Ronald Farbairn 1941

A
  1. RELATIONELE ervaringen in early life leggen basis voor innerlijke structuur
  2. INTERACTIES primaire VERZORGERS –> meer/minder geintegreerde en bestendige innerlijke voorstellingen (objectrelaties) van de relatie tussen het zelf, de ander en onderlinge gevoelsbetrekking
  3. Interacties zoals die ERVAREN en geinternaliseerd zijn, hoeven niet gelijk te zijn met feitelijke interpersoonlijke interacties
  4. Behandeling van persoonlijkheidsstoornissen waarbij het moeilijk is om een EENHEID in de EIGEN IDENTITEIT te ervaren. Grens tussen eigen identiteit en die van de ander te bewaken. vb. borderline en psychotische stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 2 kenmerken van splitsing (Melanie Klein 1946)

A
  1. Afweermechanisme. Goed en slechte apart houden zodat het goede niet kapot gaat aan het slechte
  2. Het slechte projecteert de baby in zijn moeder, het goede bewaart het in zichzelf; kind wordt in fantasie belaagd door de ‘slechte’ moeder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat wordt bedoeld met de paranoïde-schizoïde positie?

A

Paranoide: angst om te worden achtervolgd door de slechte ander
Schizoide: afweermechanisme splitsing
Positie: Manier van in de wereld staan, domineert vooral bij stress. Niet een voorbijgaande ontwikkeling

24
Q

Wat houdt de depressieve positie in?

A

Besef dat de slechte en goede moeder niet verschillende personen zijn, maar 1 persoon met goede en slechte eigenschappen;
vermindert de paranoide angst –> depressieve gevoelens op voorgrond

25
Q

Welke 4 fasen onderscheidt de seperatie-individualisatietheorie (Margaret Mahler)?

A
  1. Differentiatiefase 5-10 mnd, stranger anxiety
  2. Practicing fase 10-15 mnd, love affair with the world
  3. Rapprochment 16-24 mnd, separatie angst + neiging moeder
  4. Objectconstantie > 3 jr, beeld moeder vasthouden
26
Q

Wat zijn 3 kenmerken van het goed-genoeg ouderschap (Donald Winnicott)?

A
  1. HOLDING ENVIRONMENT: when i look I am seen, so I exist. Holding in behandelingscontext: veilig en vastgehouden
  2. TRUE SELF: betekenisvol ervaren in primaire relatie –> persoon ervaart zichzelf als betekenisvol
  3. FALSE SELF: te vroeg aanpassen aan wensen buitenwereld, mist passie en originaliteit –> depressie, twijfel, angst
27
Q

Wat houdt projectieve identiricatie in? Melanie Klein

A

Wat in de ander is geprojecteerd wordt bij die ander nauwlettend in de gaten gehouden, gecontroleerd of zelf bestreden; betrokkene identificeert zich met wat hij heeft weggeprojecteerd

bv. eigen verlangen om vreemd te gaan, wordt afgesplitst en in de partner geprojecteerd; partner wordt gecontroleerd

28
Q

Wat is containment? (Wilfred Bion)

A
  • Proces waarin de moeder de prikkeltoestanden van haar kind verdraagt en in een verwerkte vorm aan hem teruggeeft; kind kan de sensatie die het eerder niet aankon dan wel integreren
  • Therapeut voorziet in containment voor de projecties van de patient
29
Q

Wat zijn 3 vormen van persoonlijkheidsorganisaties (PO)? Otto Kernberg

A
  1. NEUROTISCH: ambivalenties. Intimiteit verdragen en afstand nemen, assertief zijn, minder positieve strevingen en gevoelens van zichzelf en anderen onder ogen zien
  2. BORDERLINE: Geintegreerd beeld van zelf en anderen ontbreekt; identiteitsdiffusie; of/of verhouding tussen verlangen naar toenadering/nabijheid en afstand/autonomie
  3. PSYCHOTISCH: Gedesorganiseerde voorstelling van zichzelf en anderen; gebrek aan afgrenzing zelf-anderen, binnen-buiten, fantasie-werkelijkheid; soms creert waan een illusionaire innerlijke samenhang
30
Q

Noem 3 aspecten van de persoonlijkheidsorganisaties (PO)

A
  1. Kwaliteit van IDENTITEIT; Geintegreerd - onsamenhangend
  2. Kwaliteit van dominante AFWEERSTIJL. Rijp - primitief
  3. Kwaliteit van REALITEITSTOETSING. Intact - gestoord

Schema!

31
Q

Wat zijn 5 aspecten van afweerstijlen in persoonlijkheidsorganisaties (PO)?

A
  1. Splijting
  2. Loochening
  3. Projectieve identificatie
  4. Primitieve idealisering
  5. Devaluering
32
Q

Benoem 3 kenmerken van transference-focused psychotherapy (Otto Kernberg)

A
  1. Doel: integratie van gesplitste zelf- en objectrepresentaties bij borderlinge PO
  2. Hier en nu van overdracht en tegenoverdracht, want hierin komt tot leven hoe de patient een relatie waarneemt en vormgeeft
  3. Therapeut laat beschikbaarheid als overdrachtspersoon merken; blijft helpen moeilijke tegevens te verwoorden; door deze empathie kan therapeut niet tegelijk een vijand zijn
33
Q

Beschrijf narcisme

A

Alle bewuste en onbewuste psychische activiteiten gericht op het ontwikkelen en HANDHAVEN van de ZELFCOHESIE, ZELFCONTINUITEIT en ZELFWAARDERING

Centraal thema in moderne Westerse leven

34
Q

Beschrijf 3 aspecten van de zelfpsychologie (Heinz Kohut)

A

Richt zich op hoe externe relaties nodig zijn voor het ontwikkelen en in stand houden van:
1. Zelfcohesie: samenhang van het zelf
2. Zelfcontinuiteit: stabiliteit van het zelf in de tijd
3. Zelfwaardering: affectieve kleur van het zelfgevoel

35
Q

Welke 2 soorten narcisme onderscheidt Freud?

A
  1. Primair: in een vroegere toestand van het kind waarin alle libido nog op zichzelf is gericht
  2. Secundair: Libineuze bezitting is van anderen losgeraakt en massaal teruggetrokken op het Ich; ontoegankelijk voor psychoanalytische behandeling
36
Q

Welke 2 aspecten omvat narcistische overdracht (Kohut)

A
  1. SPIEGELOVERDRACHT: Client wil bevestigd worden door therapeut en bewondert; therapeut als spiegel voor ‘vroegkinderlijke grandioze exhibitionistische zelf’
  2. IDEALISERENDE OVERDRACHT: Therapeut als sterke, almachtige (ouder)figuur waarvan troost en kalmering uitgaat; client laaft zich aan de glorie van de therapeut
37
Q

Wat zijn 2 kenmerken van het zelfobject?

A
  1. Therapeut als verlengstuk van de client waarover deze (illusionair) beschikt voor zijn narcistisch evenwicht
  2. (Onvermijdelijk en liefst geleidelijk) desillusies in de narcistische overdrachtsfantasieën –> realistischer beeld van therapeut en het zelf, en rijpere persoonlijkheid
38
Q

Welke 5 eigenschappen van gehechtheidssysteem ken je? (Mary Ainsworth)

A
  1. Pasgeborene: Fysieke veiligheid, gerealiseerd door activiteiten van primaire verzorger
  2. Early life: emotionele nabijheid doel

1+2 bepalend voor
3. Interne werkmodellen: in het (impliciete) geheugensysteem opgenomen verwachtingen over doen en laten van gehechtheidspersonen en de eigen reactie daarop
4. Ontstaan in kindertijd, stabiel, grote invloed op psychisch welbevinden

  1. Therapeut kan veilige gehechtheidsrelatie bieden, zodat innerlijke werkmodel alsnog ontwikkeld kan worden
39
Q

Welke 4 gehechtheidsstrategieën ken je?

A
  1. VEILIG gehecht: Post betekenis relaties. Alleen zijn zonder de ander te verliezen en met de ander zijn zonder zichzelf te verliezen
  2. ONVEILIG-GERESERVEEERD: Devalueert of idealiseert relaties. Vermijdt identiteit en minimaliseert gevoel.
  3. ONVEILIG-GEPREOCCUPEERD: aanklampend. Emotioneel verwrad of overspoeld.
  4. ONVERWERKT-GEDESORIENTEERD: vroege traumatisering
40
Q

Noem 2 kenmerken van mentaliseren (Peter Fonagy)

A
  1. Theory of mind. Beseffen dat gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke toestanden zoals gedachten, gevoelens en verlangens.
  2. In early life (<4-6jr) als primaire verzorgers zelf over mentaliserend vermogen beschikken; stelt moeder in staat innerlijke toestanden van haar kind adequaat te ‘lezen’
41
Q

Wat zijn 4 kenmerken van marked mirroring?

A
  1. Moeder spiegelt gevoelstoestand van haar kind in interactie
  2. Kind gaat eigen gevoelstoestand herkennen
  3. Spiegelende reactie moet accuraat maar niet letterlijke weergave zijn van wat het kind tot uitdrukking brengt
  4. Door klein verschil gemarkeerde spiegelen (market mirroring) onderscheidt kind dat de emotie niet van de ouder is maar van zichzelf
42
Q

Welke 3 niet-mentaliserende modussen zijn er?

A

Innerlijke ervaringswereld van kind (<3jr), voor mentaliseren en geen voorstelling van innerlijke wereld.

  1. TELEOGISCHE modus: Waarneembare fysieke feiten –> ervaringswereld
  2. EQUIVALENT mode (LETTERLIJKE modus): Innerlijke wereld = externe wereld. Gevoelens = realiteit –> escaleren, overweldigen
  3. PRETEND mode (ALSOF modus): Alles is onecht. Gedachten, gevoelens, fantasie, spel geen relatie met externe realiteit, geen consequenties.
43
Q

Noem 3 kenmerken van Mentalisation-based treatment (MBT)

A
  1. Doel: mentaliseren expliciet bevorderen
  2. Focus op actief samen begrijpen wat in de client (en therapeutische relatie) omgaat
  3. Als niet-mentaliserende modi op voorgrond, uitzoeken wanneer dit gebeurde, bevordert mentaliseren
44
Q

Welke 2 vormen van persoonlijkheidspathologie ken je?

A
  1. CONFLICT-pathologie. Onbewuste conflicten en motieven, kindertijd, inzichtgevende en duidende interventies. Emotioneel inzicht geven.
  2. ONTWIKKELINGSPATHOLOGIE. Tekorten in persoonlijkheidsontwikkeling, gebrek aan emotionele afstemming tussen primaire omgeving en kind. Steunende interventies, ontwikkeling psychische functies.
45
Q

Welke problematiek en therapie zijn geschikt voor kort-durende behandeling?

A
  1. Levensfaseproblemen, gestagneerde rouw.
  2. Stepped-care model.
  3. Behandelt alleen strikt noodzakelijke
46
Q

Welke problematiek en therapie zijn lang-durig?

A
  1. Persoonlijkheidsstoornissen, comorbide symptoom-stoornissen (angststoornissen, depressie).
  2. Inzichtgevende (conflictpathologie) of steungevende (ontwikkelingspathologie) therapie.
  3. Behandeleffecten groot en stabiel, nemen toe in jaren na therapie.
47
Q

Hoe ziet Freud de scheiding tussen het bewuste en onbewuste, en welke plaats hebben onze driften daarin?

A

Gedrag wordt mede gestuurd door bewuste overwegingen, vooral door motieven buiten ons bewustzijn: dynamische duistere draaikolk van instincten en onderdrukte verlangens (en niet impliciete varianten van onze bewuste overwegingen zoals bij de cogn benadering)

Driften centrale rol. Onderdrukt in onderbewuste –> intrapsychische conflicten die zich uiten in neurosen.

48
Q

Welke paradoxale veronderstelling bevat de oorspronkelijke driftpsychologie van Freud?

A

We onderdrukken ongepaste impulsen in ons onbewuste, maar moeten wel weten dat ze ongepast zijn en daar is bewustzijn voor nodig. = paradox. Weten en tegelijkertijd niet weten.

49
Q

Hoe nuanceerde Freud de paradox in de driftpsychologie?

A

Egopsychologie to the rescue! Afweer van verboden impulsen verplaatst naar het Ego. Deels bewust deels onbewust –> Ego kan onderhandelen zonder dat we daar erg in hebben en afweermechanismen inzetten om impulsen te onderdrukken voordat ze doordringen in het bewustzijn

Ego = onderhandelaar die bemiddelt tussen ongestructureerde driften van het Id, geinternaliseerde waarden en idealen van het Superego, en de buitenwereld.

50
Q

Welke recentere perspectieven op de oorspronkelijke psychoanalyse ken je?

A
  1. Objectrelatiepsychologie
  2. Zelfpsychologie
  3. Gehechtheidspsychologie
51
Q

Hoe komen de recente perspectieven van de psychoanalyse overeen met de klassieke drift- en egopsychologie van Freud?

A

Recente benaderingen gaan over het formeren van GEINTEGREERDE IDENTITEIT en van daaruit aangaan van relaties met de wereld. Meer over SOCIALE ontwikkeling dan seksuele en intrapsychische conflicten.

52
Q

Voor welke persoonlijkheidsstructuren is zelfpsychologie geschikt?

A

Behandeling van narcistische persoonlijkheidsstructuren, met een sterke focus op ontwikkeling en handhaving van de eigen identiteit

53
Q

Wat is het doel van de psychoanalytische behandelvorm?

A

Vermindering klachten en symptomen en verbetering van kwaliteit van leven. Indirecte benadering door VERSTERKING van de PERSOONLIJKHEIDSSTRUCTUUR. Focus op conflictpathologie en ontwikkelingspathologie.

54
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen conflictpathologie en ontwikkelingspathologie?

A

Conflictpathologie: Stoornissen als gevolg van onbewuste conflicten tussen motieven en geinternaliseerde waarden. Kindertijd ontstaan. Behandeld dmv inzichtgevende interventies (in persoonlijkheidsstructuur)

Ontwikkelingspathologie: Stoornissen als gevolg van tekorten in de persoonlijkheidsontwikkeling, gebrekkige emotionele afstemming met sociale omgeving (kindertijd). Behandeld dmv steungevende interventies, inter werkmodel verbeteren

55
Q

Is de ontwikkeling van een focus op intrapsychische conflicten naar een focus op relationele ontwikkeling, ook te herkennen in de manier waarop naar overdracht wordt gekeken?

A

Eerst: Overdracht vooral over het tot uiting komen en duiden van conflictpathologie.

Tegenwoordig: Ondersteuning bij het oplossen van ontwikkelingspathologie.
Therapeut niet enkel object waarop verdrongen emoties overgedragen worden. Interactie draagt bij aan creeren van nieuwe moties/vormen van contact leggen/interne werkmodellen.