Masterclass 1 Flashcards

1
Q

Welke 7 aspecten heeft abnormaal gedrag?

A
  1. Persoonlijk lijden
  2. (dis)functionaliteit van gedrag
  3. irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
  4. onvoorspelbaarheid en verlies van controle
  5. opvallend en onconventioneel gedrag
  6. gedrag dat ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt en
  7. Overtreden van morele NORMEN
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 6 belangrijkste theorieen waaruit klinische psychologen werken?

A
  1. Neurobiologische
  2. Leertheorie
  3. Cogn theorie
  4. Psychoanalytische
  5. Hymanistische
  6. Systeemgeorienteerde theorien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een theorie?

A

Onze overtuiging van de manier waarop de wereld werkt en daarop baseren we ons handelen.

Primair kunnen we daar niet bij, overtuigingen geven richtlijnen voor handelen.

Wetenschap is mensenwerk en bedoeld om de wereld op een systematische manier te leren kennen. Ervaring =/ realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke vertekeningen beinvloeden onze waarneming?

A
  1. Confirmatie bias
  2. Fundamentele attributie fout: wijten succes aan onszelf, maar fouten aan de omgeving. Bij anderen doen we dit andersom.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het nut van een theorie?

A
  1. Theorie is onvermijdelijk, want je hebt altijd overtuigingen
  2. Wetenschap probeert dit expliciet te maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen wetenschapper en (klinisch) hulpverlener?

A
  1. Beide werken obv theorieen, maar wetenschapper meer tijd om theorie te valideren. Hulpverlener moet sneller handelen
  2. Client ook eigen overtuigingen, = basis cogn benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zijn er zoveel theorieen?

A
  1. Zo veel theorieen als er mensen zijn. Gepoogd te beperken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Maakt het uit welke theorie je aanhaalt bij verklaring van een probleem?

A
  1. Geen theorie is alomvattend. Freud wel maar heb je niets aan, is niet kritisch genoeg, effectiviteit is niet te onderzoeken.
  2. Elke benadering heeft eigen toepassingsgebieden. Hoeft niet concurrerend te zijn.
  3. Neurobiologische, leertheorie en cogn sluiten op elkaar aan –> deterministisch. Mechanistisch mensbeeld.
  4. Hulpverlener moet multidisciplinair kunnen handelen en meerdere benaderingen kunnen toepassen
  5. Psycholoog moet verschillende perspectieven kennen en weten wanneer toe te passen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het gevaar van hulpverleners die een eigen benadering willen ontwikkelen en gebruiken?

A

Geen bezwaar, maar kritisch blijven. Theoretisch kader moet getoetst worden. Voorbeeld accupunctuur. Wetenschap moet in beweging zijn en moet zich aanpassen aan de tijdgeest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is verschil tussen theorie van ‘man in de straat’ vs hulpverlener?

A

Man in de straat: gebaseerd op gefilterde versie van realiteit. Conformatie bias en attributiefout.

Wetenschappers kritisch en middels empirisch onderzoek. Focus op enkel probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke theorie is volgens Jannes Eshuis het beste?

A

Niet 1 de beste. Verschillende perspectieven hebben verschillende toepassingsgebieden.

Individuele karakter samenleving + mechanistisch opvatting mens –> cogn benadering effectief bewezen, combi met neurobio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is volgens Eshuis het nut van een theorie voor iemand met een psychisch probleem? En voor hulpverlener?

A
  1. Theorie voor client geen nut want leidt tot beperkingen in het functioneren.
  2. Theorie voor hulpverlener leidend in keuze voor behandeling. Probeert theorie van client bij te schaven –> beter functioneren.

Elke theorie heeft beperkt toepassingsgebied. vb. neurobiologische theorie effecteif, maar toepassing belangrijk. Goede combi met leertheorie of cogn. benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is volgens Eshuis het nut van psychoanalyse?

A
  1. Bedenkingen bij oorspronkelijke psychoanalyse van Freud. Veel metaforen + mythologische begrippen, verklaringskracht onduidelijk. Geen handvaten.
  2. Latere ontwikkeling psychoanalyse: Vroege jeugd blijft belangrijk maar relationele inslag. Verdrongen driften –> afweermechanismen (vb hechtingstijl)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zin veelgebruikte diagnostische tests?

A
  1. Big Five
  2. BDI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn twee bekende projectieve methoden?

A
  1. Rorschachtest
  2. Thematic Apperception Test (TAT)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kenmerken van de Rorschachtest?

A
  1. 10 inktvlekken (5 zwartwit 5 kleur). Interpretatie van client gevraagd
  2. Psycholoog noteert letterlijke reactie + reactietijd
  3. Diverse scoringssystemen
  4. Weinig onderzoek in NL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn kenmerken van de Thematic Apperception Test (TAT)?

A
  1. Selectie 30 platen afbeeldingen
  2. Client moet verhaal vertellen bij de platen.
  3. Psycholoog noteert wat en hoe lang reactie duurt.
  4. Verschillende scorings- en interpretatiesystemen, maar in klinische praktijk voorkeur aan eigen interpretatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een voordeel van indirecte methoden?

A
  1. Inzicht in ‘hier en nu’, persoonlijkheidsstructuren afleiden uit concreet gedrag -
  2. verstoord denken en verstoorde realiteit opsporen en onbewuste processen
  3. Onbewuste processen die clienten niet kunnen vertellen of rapporteren kunnen opgespoord worden
    (vb antisociale of narcistische persoonlijkheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een nadeel van indirecte methoden?

A
  1. Interpretatiebias. Gebaseerd op ongefundeerde aannames zonder vaste regels.
  2. Reacties van indirecte methoden altijd combienren met andere gegevens (bv vragenlijsten of observaties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het doel van DSM?

A

Middel om de communicatie over psychische stoornissen tussen professionals te vergemakkelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke soort classificatie gebruikt de DSM?

A

Polythetische classificatie. Mensen worden geclassificeerd in een bepaalde groep met aantal kenmerken, maar hoeven niet specifieke kenmerken te delen. (vb OOS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke aspecten kunnen een omgeving autisme bestendig maken?

A
  1. Voorspelbaar
  2. Overzichtelijk
  3. Prikkelarm
23
Q

Wat zijn 2 kenmerken van mensen met autisme?

A
  1. Repetitieve gedragingen (bv moeite met veranderingen en stereotype interesses - obsessies)
  2. Afwijkende sociale communicatie
  3. Sensorische overgevoeligheid
  4. Stereotype bewegingen
  5. Afwijkende non-verbale communicatie
24
Q

Welke problemen kunnen mensen met autisme ervaren?

A
  1. Paniekerig en angstige gevoelens
  2. Niet voldoen aan (ingewikkelde) verzoeken –> ruzie
  3. Sociale interacties lastig
25
Q

Hoe verschillen mensen met autisme van mensen met een beperkte sociale vaardigheid?

A

Autisme: problemen met sociale wederkerigheid en relaties. Waarneming werkelijkheid op een andere manier en niet empathisch. Andere informatieverwerking en intepretatie gedrag. Moeilijk gepaste sociale vaardigheden aanleren.

Beperkte sociale vaardigheid: Wel empathisch en interpretatie gedrag. Minder afwijking informatieverwerking. Gemakkelijker om acties-reacties inzichtelijk te maken en dus sociale vaardigheden gemakkelijker aanleren

26
Q

Noem opvallende kenmerken ADHD

A
  1. Onoplettendheid (gebrek aan concentratie, organisatie, onvoldoende aandacht voor details).
  2. Hyperactiviteit
  3. Impulsiviteit
27
Q

Is Jesse in de TedTalk het eens met de kenmerken van ADHD?

A

Misvatting dat mensen met ADHD concentratieprobleem hebben, alleen als het gaat om niet interessante dingen. Bij interessante dingen wel focus.

28
Q

Is ADHD een stoornis? Waarom wel/niet?

A

Kamp 1: stoornis in hersenen –> medicatie
Kamp 2: Gedragsstoornis, beinvloed en aangeleerd door omgeving –> regulatie aandacht en impulsen
Kamp 3: Interactie erfelijke aandoeningen en omgeving.
Kamp 4: geen stoornis. Naamgeving. Verschil in cognitie.

29
Q

Waarom nu meer mensen diagnose ADHD?

A
  1. Nu maatschappij hogere (prestatie) verwachtingen. ADHD mensen sneller in problemen –> hulp zoeken –> diagnose.
  2. Eerdere detectie, dus niet meer of minder ADHD maar betere diagnostiek en behandeling
30
Q

Hoe kan mindfullness helpen bij ADHD?

A
  1. Beheersing impulsiviteit dmv focus ademhaling
  2. Oefeningen concentratie vergroten en hyperactiviteit beheersen.
  3. Training kinderen en ouders (erfelijke component)

Resultaten: mindfulness werkt maar grote tijdsinvestering van kind en ouders, niet altijd haalbaar.

31
Q

Wat is het verschil tussen depri/dip en depressieve stoornis?

A

Oorzaken en symptomen hetzelfde, verschil in oplossing. Bij depri verdwijnen symptomen, bij depressieve stoornis blijven symptomen aanhouden.

depressie = gebrek aan vitaliteit. Cognitieve vertekening (vooral aandacht negatieve gebeurtenissen/herinneringen/etc). Spiraal

32
Q

Mogelijke verklaring voor veel mensen antidepressiva in NL?

A
  1. Individualistishce samenleving met hoge eisen en verwachtigen. Geluk beschouwd als maakbaar.
  2. Te veel nadruk op competitie. –> eenzaamheid –> angst/depressie
  3. Mensen in NL gelukkig doordat ze antidepressiva slikken
33
Q

Is depressie gemakkelijk herkenbaar voor mensen uit de omgeving?

A

Directe omgeving herkennen sneller dan indirecte omgeving. Veranderd gedrag mogelijk niet herkenbaar als depressie. Door moeilijk over depressieve gevoelens praten, sociaal wenselijke antwoorden geven

34
Q

Op welke manieren richt huidig onderzoek zich op de neiging tot depressie?

A

Manier waarop aandacht, interpretatie en geheugen samen invloed hebben op cognitieve vertekeningen en de neiging tot depressie

35
Q

Op welke 3 aspecten heeft serotonine invloed?

A
  1. Eetlust
  2. Slaap
  3. Stemming
36
Q

Welke factoren vormen kwetsbaarheid voor depressie?

A

Negatieve vertekeningen in
1. Aandacht (cogn processen)
2. Interpretatie
3. Geheugen

37
Q

Wat blijkt uit onderzoek naar vertekening bij depressie?

A
  1. Hoe iemand aandacht richt op emotionele woorden bepaalt de interpretatie
  2. Relatie negatieve vertekening en depressie symp
  3. Emotionele vertekening speelt rol bij het bewust en gericht zoeken naar emotionele herinneringen
  4. Eerder geleerde emotionele associaties kunnen de aandacht sturen
38
Q

Welke 2 modellen kunnen depressie symptomen voorspellen?

A
  1. Additieve model
  2. Zwakste schakel model
39
Q

Wat is het additieve model?

A

Aandachtsvertekeningen hebben een cumulatieve invloed. Meer vertekeningen –> grotere kans op depressie

40
Q

Wat houdt het zwakste schakel model in?

A

De meest negatieve vertekening is de beste voorspeller van depressie

41
Q

Hoe ontstaat een vicieuze cirkel van negativiteit bij depressie?

A

Depressieve personen hebben meer aandacht voor negatieve signalen, interpreteren deze sneller negatief en herinneren ze beter.

Emotionele regulatie werkt dus anders! –> aandachttraining

42
Q

Hoe kan aandachttraining helpen bij depressie?

A

Onderzoeken of specifieke aandacht van de meest negatieve vertekening effect symptomen reduceert. Verwachting: aandacht + aandachttraining –> effectief. Onderzoek nodig

43
Q

Waarom bestaat Alzheimer niet volgens artikel?

A
  1. Valse aanname dat Alzheimer een ziekte eenheid is. Verschil preseniele en seniele dementie
  2. Geen verband aangetoond tussen bestaan eiwit plaques en vezels en Alzheimer.

Beter: Syndroom van Alzheimer

44
Q

Hoe helpt True Doors mensen met Alzheimer?

A
  1. Persoonsgerichte zorg.
  2. Stimuleert herkenning, reminiscentie, privacy, ortientatie vermogen, sociale interacite, stemming, herinnering, sfeer en thuisgevoel
45
Q

Is Alzheimer een ziekte of ouderdomskwaal?

A
  1. Dementie is complex van symptomen die veroorzaakt worden door verschillende hersenziekten, Alzheimer belangrijkste.
  2. Veranderde vorm, structuur en gewicht van hersenen –> Alz is ziekte die leidt tot dementie
  3. Ziekte van Alzheimer bestaat wel, ziekte van dementie niet
46
Q

Wat is dementie?

A

Stoornis die zich uit in:
1. Cogn achteruitgang
2. Gedragsveranderingen
3. Functionele tekorten

47
Q

Adviezen voor VWS voor ouderen met dementie

A
  1. Meer verpleeghuizen + Persoonlijke aandacht.
  2. Salaris + personeel omhoog
  3. Omgeving in verpleeghuizen vertrouwder (vb spullen, maaltijden)
  4. Mantelzorg betaald
48
Q

Zit een wetenschappelijke basis onder de DSM?

A
  1. Nee. Is door psychiaters bedacht.
  2. Geen heldere wetenschappelijke criteria. Input komt uit samenleving.
  3. DSM is normatief. vb. druk zijn en ADHD.
49
Q

Wat zijn 2 voordelen van classificatie van stoornissen?

A
  1. Classificatie als gemeenschappelijke taal die communicatie tussen hulpverleners bevordert.
  2. Behandelplannen en effectivteit onderzoeken
  3. Vergoeding zorgverzeekring mogelijk
  4. Duidelijkheid voor clienten.
50
Q

Multiculturele samenleving en definitie van stoornis of afwijking?

A
  1. Westerse/Amerikaanse wereld denkt veel in stoornissen. vb: twintigersdepressie en oppositionele opstandige stoornis.
51
Q

Wat zijn 2 nadelen van classifcitaties?

A
  1. Omgevingsfactoren (context) en psycho(bio)logische grondslag niet meegenomen. Zeggen weinig over problematiek client
  2. Variantie niet meer toegestaan. Voorbeeld homoseksualiteit en autisme.
52
Q

Waarom hebben zoveel mensen een stoornis? Volgens Trudy

A
  1. Niet toetstaan van variatie
  2. Maakbare samenleving. Succes en gezondheid als keuze. Vb: studenten. Competatieve wordt benadrukt –> eenzaamheid –> depressie + angst
53
Q

Wat zijn kenmerken van de netwerkbenadering van stoornissen?

A
  1. Comorbiditeit als essentie
  2. Homeostase
  3. Maatwerk bieden.
  4. DSM om richting te bepalen. Categorisering waardeloos.