Thema 1 Flashcards

1
Q

afkappen

A

iemand laten stoppen met praten (avbryta)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

alledaags

A

vardagliga

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bedanken

A

beleefd zeggen dat je iets niet wilt (tacka nej)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de daad

A

gärningen/handlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de deskundige

A

expert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de hoogleraar

A

professor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

1

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de vreemde

A

iemand die je niet kent (de onbekende)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de voorbijganger

A

iemand di ergens voorbijgat (någon som passerar någonstans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de wilskracht

A

de kracht om iets te willen en te proberen dat te bereiken = het doorzettingsvermogen (uthållighet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de woordenwisseling

A

grälet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dergelijk

A

zulk; zo’n (sådan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fatsoenlijk

A

hygglig, lämplig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gehaast

A

i en hast, skynda sig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

glimlachen

A

att le

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het fatsoen

A

Det goda uppförande/betéendet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het gebar

A

een teken dat je het goede wilt (gesten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

schouderklopje

A

Klapp på axeln

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

knikken

A

nicka

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

luchtig

A

opmerkingen die niet zijn ernstig (serious) of zwaar bedoeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

omvallen

A

att ramla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

oppervlakkig

A

ytlig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

oprapen

A

iets klein van de grond pakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

opwekken

A

veroorzaken, zorgen voor een bepaald gevoel (generera/medföra)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
schelden
att svära
26
schudden
att skaka på huvudet
27
traag
trög
28
verrichten
utföra
29
voordringen
voor je beurt gaan (att skippa kön)
30
beleven
meemaken=ondervinden, ervaren (att uppleva)
31
benauwd
hopträngd, det saknas luft
32
de akker
åkern
33
de dennenboom
tallen
34
de kreeft
kräftan
35
de rots
stenen/berget
36
de schimmel
mögel
37
de streek
regionen
38
de wond
såret
39
kippenvel (het)
gåshud
40
het voorval
(een gebeurtenis, meestal een gebeurtenis die je niet verwacht of die niet gewoon is = het incident) händelsen
41
kennelijk
tydligen/självklart/blijkbaar
42
mopperen
att klaga
43
vergeetachtig
forgetful
44
vissen
att fiska
45
aanslaan
aardig, leuk of goed gevonden worden
46
aanvaarden
zich niet verzetten (you cannot object)=acceptera
47
de blijdschap
blij zijn, vrolijkheid
48
de erkenning
de wwardering (erkännandet)
49
de geliefde
de persoon waarmee iemand een relatie heeft (den älskade)
50
de hulpverlening
de zorg voor mensen die hulp nodig hebben (assistans)
51
de kwetsbaarheid
sårbarheten
52
de lezing
föreläsningen
53
de naaste
närmaste/har att göra med
54
de opluchting
lättnaden
55
mis
verkeerd
56
ongelofelijk
otrolig
57
ongerust
orolig
58
optreden
uppträda, synas i media
59
opzien tegen
van på förhand tveka/dra sig fr att göra något
60
pleiten
rättfärdiga/uppehålla
61
terughouden
gereserveerd
62
verkondigen
Att förkunna
63
voorop
op het voorste deel van iets, först
64
wenselijk
önskvärt
65
westers
västerlänningar
66
de caissiere
kassörskan
67
de hoogleraar
högskoleläraren
68
de impuls
impulsen
69
de interactie
interaktionen
70
de verbazing
förvåningen/förundran
71
roepen
att ropa/kalla
72
schelden
att svära
73
uitproberen
att prova ut
74
bedanken
att tacka nej
75
de etiquette
etiketten
76
het album
albumet
77
de irritatie
irritationen
78
de zonnebloem
solrosen
79
het dagboek
dagboken
80
intens
intens
81
levend
levande
82
stromen
strömmen
83
uitglijden
glida ut
84
vissen
att fiska
85
behoren tot
att höra till
86
de afwijken
avvikelsen
87
de geliefde
pojkvännen/flickvännen
88
de hongersnood
hungersnöden
89
de lezing
läsningen
90
de psychiater
psykiatrikern
91
de therapeut
terapeuten
92
illustreren
att illustrera
93
materieel
materiell
94
optreden
att uppträda
95
ultiem
ultimat
96