Tandplaque Flashcards

1
Q

Functies residente microflora (2):

A
  1. Kolonie resistentie: voorkomen hechting/groei opportunitische pathogenen
  2. Draagt bij aan de gezondheid van de gastheer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem de 5 stappen van plaquevorming

A
  1. Vorming van pellikel/pellicle
  2. Transport en hechting van bacteriën (0-24h)
  3. Groei en vorming van microkolonies (4h-7d)
  4. Coadhesie van andere soorten en microbiële successie –> toename van diverstiteit (1-7d)
  5. Climax community/volwassen plaque (>1w)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Suiker inname zorgt voor een zuurdere omgeving in de mond. Wat zijn hiervan de gevolgen? (2)

A
  1. Groei van schadelijke bacteriën en biofilm wordt gestimuleerd
  2. Glazuur wordt aangetast, cariës ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er als de relatie tussen de residente flora en de gastheer verstoord raakt?

A

Mondproblemen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat de biofilm?

A

Bacteriën en slijm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 1: Vorming van pellikel/pellicle?

A

Glycoproteïnen (macromoleculen), uit speeksel, hechten op een compleet schoon oppervlak (binnen enkele minuten). > Is na 24 uur rijp. Het laagje glycoproteïnen noemen we pellicle. Deze pellicle maakt hechting van andere eiwitten en bacteriën mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 2: Transport en hechting van bacteriën?

A

Bacteriën worden aangevoerd via speeksel hechten selectief aan het pellicle door receptoren (kan niet op schoon oppervlak). Ze moeten adhesie hebben
(selectieve adherence)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is adhesie?

A

Aantrekkingskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er met bacteriën die niet kunnen hechten aan de pellicle?

A

Deze klonteren samen door agglutines en worden weggespoeld door speeksel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit welke bacterien bestaat plaque voornamelijk?

A

uit S. Sanguinis, S. Mitis (vooral bij cariës) en S. Oralis (meest voorkomend, 95%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 3: Groei microkolonies?

A

De bacterie gaat slijm (EPS) produceren en vorm een kolonie (op plaatsen waar speekselstroom laag is: groefjes, kuiltjes, dikke plaque)

Bacteriën die gehecht zijn gaan groeien en vormen kolonies. De stroming van speeksel vormt een schuifkracht op de adherende bacteriën. Bij plekken waar bacteriën opgehoopt zijn is er een zwaardere schuifkracht op de bacteriën. Bij plekken waar bacteriën verscholen liggen (dieper in glazuur) is er een lichtere schuifkracht. Zo worden er microkolonies gevormd, vooral in kuiltjes en groeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt de geproduceerde slijm ook wel genoemd?

A

extra-cellulair polymer substances (EPS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In speeksel zitten antibacteriele stoffen. Waar zorgen deze stoffen voor?

A

Ze zorgen voor balans: remmen groei en metabolisme van pathogenen af. Ze zorgen voor verhindering van hechting en stimuleren fagocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 4: Microbiele successie en co-adhesie?

A

De bacterie bevat adhesie > nieuw bacterie kan hechten > bevat ook adhesie en hecht = coadhesie > We krijgen te maken met een population shift (pionier soorten worden langzaam vervangen). De plaque wordt steeds dikker > minder zuurstof > pH gaat omlaag waardoor plaque zuurder wordt (verschuiving aerobe > anaerobe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke invloed heeft weinig O2 (zuurstof) op de pH en wat gebeurt er? (3)

A
  1. De pH wordt lager
  2. Hoe meer (obligate) anaeroben
  3. Hoe meer productie van zuren (fermentatie): gisting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van speeksel bij plaquevorming? (3)

A
  1. Speeksel buffert zuren
  2. Bevat amylase (suikers afbreken)
  3. Wegspoelfunctie voor suikers, zuren, bacteriën
17
Q

Wat doet amylase?

A

Kan suikers afbreken zodat bacteriën er niet van kunnen profiteren

18
Q

Wat gebeurt er naar mate de plaque vordert?

A

Er vinden verschuivingen plaats van aerobe naar anaerobe

19
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 5: Community climax/volwassen plaque?

A

Samenstelling verschilt per locatie in de mond en per persoon > dominante soorten in plaque zijn: Veillonella, Actinomyces > bacteriën kunnen zich verspreiden voor verdere kolonisatie

Dit wordt ook wel volwassen plaque genoemd. Het systeem is nu in evenwicht en bevat de maximale diversiteit. De samenstelling verschilt per locatie in de mond en per persoon. Deze samenstelling is erg stabiel, maar kan wel verstoort raken. Dominante soorten: Actinomyces en Veillonella

20
Q

Welke bacteriën zijn altijd in plaque aanwezig?

A

S. Mutans en S. Oralis

21
Q

Waar is de speekselstoom het zwakst

A

o Approximaal
o Occlusaal: groeven
o Rand van de gingiva

22
Q

Samengevat: Wat gebeurt er tijdens de 5 fasen:

A
  1. Pellikelvorming: eerste hechting van Glycoproteïnen : enkele minuten
  2. Bacteriën groeien uit tot kolonies : selectief hechten door receptoren
  3. Gaan slijm produceren: vormen eigen omgeving > pionier soorten haken af, secundaire soorten : dagen
  4. Andere soorten zullen de slijm wel aantrekkelijk vinden > hierdoor ontstaat microbiele successie > population shift
  5. Uiteindelijk volwassen plaque = climax community, bacteriën kunnen zich verspreiden voor verdere kolonisatie: weken

Aerobe > anaerobe

23
Q

Welke stoffen bufferen zuren in spreeksel?

A

Fosfaat en bicarbonaat

24
Q

Een belangrijke omgevingsfactor in de mond is speeksel (!), speeksel bevat (5)

A
  1. Voedingsstoffen
  2. Optimale pH (6.75-7.25)
  3. Optimale temperatuur (35-36 graden)
  4. Wegspoelen van losse bacteriën en het wegspoelen en afbreken van etensresten
  5. Antibacteriële stoffen
25
Q

Welk pathogeen is het belangrijkst in pathologische plaque, wat is dit pathogeen en waar zorgt dit voor?

A

S. Mutans = acidogeen (zuurvormend) > kan zijn even omgeving in stand houden

26
Q

Gradiënten in de biofilm:
Zuurstof-gradient:
pH gradient:

A
  • Hoe minder zuurstof, hoe meer anaeroben en hoe groter de productie van zuren (fermentatie).
  • Wanneer de omgeving zuurder wordt, gaat de pH-gradient omlaag waardoor een pH-gradient ontstaat.
27
Q

Wat is de rol van speeksel in fase 3: Groei microkolonie?

A

Speeksel spoelt niet-gehechte bacteriën weg. Antibacteriële stoffen verhinderen hechting en stimuleren fagocytose (specifiek). En antibacteriële stoffen remmen groei en metabolisme van gehechte bacteriën, virussen en schimmels (aspecifiek)

28
Q

Wat is de rol van speeksel in fase 2: Hechting van bacteriën?

A

Pellikel vormende eiwitten in het speeksel controleren de selectieve aanhechting/bacteriële kolonisatie; zij bepalen dus wat er kan hechten. Bacteriën die zich niet kunnen hechten worden samen geklonterd door agglutinines en glycoproteïnes uit het speeksel en worden weggespoeld

29
Q

Wanneer kan cariës ontstaan?

A

Kan ontstaan wanneer pathogene bacteriën de overhand krijgen

30
Q

Wanneer ontstaat gingivitis of parodontitis?

A

Ontstekingsreactie op bacteriën

31
Q

Welke rol speelt speeksel in de plaque-vorming fasen?
Fase 1 en 2
Fase 3
Fase 4

A

▪ Fase 1 en 2:
- pellicle vormende eiwitten uit het speeksel controleren de selectieve adherence.
- Bacteriën met zwakke hechting klonteren samen door agglutinines, glycoproteines en mucines en worden weggespoeld (= bacterial clearance).
▪ Fase 3:
- Wegspoelen zwak gehechte bacteriën
- Bevat antibacteriële stoffen die de hechting verhinderen en fagocytose stimuleren dit mechanisme houd de evenwicht in balans (specifieke immunoglobulines).
- antibacteriële stoffen die in het speeksel is het afremmen van koloniegroei en metabolisme van gehechte bacteriën, virussen en schimmels (aspecifieke “innate proteins”).
▪ Fase 4:
- Bufferen van zuren (bv. de bicarbonaat buffer).
- Bevat amylase (= een enzym in het
speeksel dat voedselresten (zetmeel) afbreekt)
- Zuren en suikers wegspoelen

32
Q

Initiële flora =

Welke bacteriën zijn dit?

A

de eerste bacteriën die aan het tandglazuur gaan hechten
▪ Vooral de S. sanguinis, S. mitis, S. oralis (95%) als aller eerst
▪ Actinomyces, Haemophilus en Neisseriae volgen later

33
Q

Omgevingsfactoren speeksel:
Wat levert speeksel
Wat buffert en reguleert speeksel

A

▪ Speeksel levert O2 (zuurstof) en voedingsstoffen

▪ Speeksel buffert zuren en reguleert dus de pH

34
Q

Wat is het voordeel van tanden poetsen? (2)

A

▪ Bij tanden poetsen wordt de tandplaque-vorming verstoord waardoor er geen climax
community kan ontstaan
▪ Pathogene bacteriën kunnen zich niet vestigen in de rijpe tandplaque.