Orale-microflora Flashcards

1
Q

Wat is orale microflora?

A

Verzameling van micro-organismen die in mondholte verblijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn commensalen?

A

Organismen die afhankelijk zijn van- en een harmonieuze relatie hebben met hun omgeving
(leven in evenwicht met elkaar samen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt een verzameling van micro-organismen die in mondholte verblijven ook wel genoemd?
De zittende flora

A

Lokale residente microflora

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Opportunistische pathogenen zijn

Wanneer kunnen deze pathogenen voorkomen?

A

Bacteriën/commensalen die niet meer in balans zijn met de omgeving (gaan woekeren)
Bij verminderde weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem de ontwikkeling van de orale microflora (5) (baby - tot later)

A
  1. Babymond is steriel.
  2. In eerste maanden: pioniersoorten; vooral gram+ streptokokken, salivarius, mitis, oralis, later ook gram- soorten.
  3. Doorbreken van tanden –> nieuw habitat voor o.a. S. mutans, S. sanguinis.
  4. Vorming van biofilms –> nieuw habitat voor anaerobe bacteriën.
  5. Doorontwikkeling tot een stabiele microflora = dynamische evenwicht met omgeving: climax community.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke manieren beschermt de microflora, de gastheer? (2)

A
  1. Voorkomen van groei van opportunistische pathogenen

2. Kolonisatie resistentie: voorkomen hechting/groei van pathogene/exogene micro-organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is kolonisatie resistentie?

A

Het voorkomen van hechting/groei van pathogene/exogene micro-organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar leidt kolonisatie resistentie toe? (4)

A
  1. Competitie voor hechtingsplaatsen (zittende bacteriën in mond gebruiken alle hechtingsplaatsen al)
  2. Competitie voor endogene nutriënten (opgebruikt door zittende bacteriën in mond)
  3. Creëren van micro-omgeving die niet ideaal is voor pathogene micro-organismen
  4. Productie van groei remmende substanties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat kan er gebeuren als de harmonieuze relatie tussen microflora en gastheer verstoord?

A

Cariës, gingivitis, parodontitis kunnen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem de belangrijkste gram+ kok en gram+ staafje

A

Kok: streptokokken
Staafje: actinomyces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem de belangrijkste gram- kokken (2) en gram- staafjes (2)

A

Kokken: neisseria, veillonella
Staafjes: simonsiella, treponema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de belangrijkste omgevingsfactor voor de orale microflora?
En wat is de voornaamste bron van bacteriën?:

A

Speeksel,

De tong is voornaamste bron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Speeksel bevat geen residente, maar TRANSIENTE microflora. Wat houdt dit in?

A

Tijdelijke flora, spoelt weg en slik je door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De omgevingsfactoren van speeksel dat een gezonde microflora (= bacteriën in de mond) in stand houdt en zich aanpast aan omstandigheden als (waarom is speeksel een goed groei-medium?) Licht toe (4):

A
  1. Voedingsstoffen
  2. Optimale pH waarde: 6,75 - 7.25
  3. Optimale temperatuur: 35 - 36 graden
  4. Antibacteriële stoffen en spoelt losse bacteriën weg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voedingstoffen in speeksel.
Endogeen:
Exogeen:

A
  • Endogeen; dmv speeksel, eiwitten, aminozuren en glycoproteïnen, maar ook door sulcusvloeistof.
  • Exogeen; dmv voeding > snelle suikers kunnen microflora ernstig verstoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een belangrijke buffer in speeksel en wat doet het?

A

Bicarbonaat: pH op niveau houden, kan zuren binden

17
Q

Wanneer je veel suikers eet wordt de concentratie zuren in de mondholte hoger. Wat is het gevolg van deze zuren? Wat wordt er geremd en bevorderd? (3)

A
  1. Remmen de groei van commensalen
  2. Bevorderen de groei van pathogenen
  3. Bevorderen de groei van biofilms
18
Q

Wat zijn mucinen (mucins)?

A

Stoffen in speeksel die zorgen dat bacteriën gaan klonteren: geen kans om te hechten

19
Q

Waarvoor zorgen speekselstromen?

A

Dat zwak gehechte bacteriën verwijderd kunnen worden

20
Q

Wat doen antimicrobiële stoffen in speekel? (2)

niet-specifiek en specifiek

A
  1. niet-specifieke factoren die celwanden aantasten of hechting verminderen
  2. specifieke antilichamen/immuuncellen die bacteriën doden, neutraliseren of hechting verhinderen
21
Q

Wat is een habitat?

A

Plaats/omgeving waar micro-organismen kunnen groeien en waar een populatie van micro-organismen een microbiële gemeenschap en/of ecosysteem kunnen vormen

22
Q

Welke verschillende habitats zijn er in de mond? (3)

A
  1. Lippen, gehemelte, wangen (zacht, glad, vervellen/desquamation)
  2. Tong (zacht, ruw, papillen)
  3. Tanden (hard, glad, tandplaque, non-shedding/niet-vervellend)
23
Q

Waarom kan tandplaque wel op tanden hechten en niet op tandvlees?

A

Tandvlees vervelt (desquamatie) en tanden niet (non-shedding)

24
Q

Wat is het gevolg van minder zuurstof als omgevingsfactor?

Waar is de zuurstof beperkt en waar overvloed?

A

Er zijn meer schadelijke obligate anaerobe bacteriën

Zuurstof is beperkt in de papillaire-structuur van de tong en in overvloed op gladde en vervellende oppervlakken

25
Q

Benoem kenmerken van de microflora op de tong (5):

A
  1. Vele papillen –> groot oppervlak –> grote bacteriële dichtheid
  2. 40% Streptokokken (S. salivarius en S. mitis)
  3. Actinomyces, Veillonella, Simonsiella
  4. Reservoir voor gram- obligaat anaerobe paropathogenen (zuurstofarme omgeving)
  5. Via speeksel komen deze bacteriën in tandplaque terecht
26
Q

Wat is tandplaque?

Waar wordt de plaque sneller dik?

A

Orale biofilm = laag micro-organismen omgeven door slijm dat vastgehecht zit aan tandoppervlak. Kan op allerlei plekken van de tand ontstaan.

Op sommige plekken wordt dit sneller dik (gingivale rand).

27
Q

Op welke plaatsen ontstaat tandplaque gemakkelijk? (4)

A
  1. Gladde oppervlakken
  2. Approximale plakken
  3. Fissuren
  4. Bij de gingivale rand
28
Q

Waar ontstaat sneller tandsteen en waarom is dit zo?

A

Bij de 17/27 en 31/41 omdat hier de uitgangen zitten van speekselklieren

29
Q

Door welke stoffen ontstaat tandsteen, wat gebeurt er?

A

Door calcium en fosfaat uit het speeksel > komt in de tandplaque terecht > Tandplaque mineraliseert = tandsteen

30
Q

Waartoe leidt frequente suikerinname, waarvoor is dit bevorderend?

Wat is het verloopt van suiker naar caries?

A

Een zuurdere omgeven.
Het bevorderd de vorming van biofilms en de groei van schadelijkebacterien

Suikerinname > zuur > demineralisatie > caries

31
Q

Waarvoor zorgt de pH buffer in speeksel. Wat gebeurt er al je teveel suiker eet?

A

zorgt ervoor dat de zuurgraad van het speeksel in evenwicht wordt gehouden, wanneer je veel suiker eet wordt de concentratie zuren in de mondholte verhoogt. pH gaat omlaag

32
Q

Wat is het gevolg van minder zuurstof in de mondholte?

A

Hoe minder zuurstof, hoe meer schadelijke obligate (dood wanneer in aanraking met O2) anaerobe bacteriën er aanwezig zijn.

33
Q

Desquamation =

Non-shedding =

A

vervellen

niet vervellen

34
Q

Waar is zuurstof in overvloed?

A

op de gladde, vervellende oppervlakken

35
Q

Waar is zuurstof (zeer) beperkt?

A

in de papillen van de tong

36
Q

Waarom is het voor zuurstof lastig om door te dringen in plaque?

A

Omdat er te maken is met een zuurstofgradiënt