Taak 7 Flashcards

1
Q

Wat zijn enkele kenmerken van een geïntegreerde psychotherapie?

A

Kenmerken zijn het combineren van cognitieve, emotionele, gedragsmatige en interpersoonlijke technieken, met een focus op de therapeutische relatie en verwerking van negatieve ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn enkele belangrijke aspecten van een cliënt-gecentreerde benadering in psychotherapie?

A

Belangrijke aspecten zijn het bieden van inzicht in disfunctionele gedragingen en het helpen van cliënten om functionele manieren te vinden om hun behoeften te vervullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de onderliggende ideeën van bepaalde psychotherapeutische modellen?

A

In sommige modellen ontstaan problemen uit schema’s die zijn gevormd door vroegere ervaringen.

Andere modellen benadrukken dat problemen voortkomen uit disfunctionele strategieën in interpersoonlijke relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke therapie bleek effectiever te zijn in het bevorderen van herstel bij patiënten?

A

Schematherapie bleek effectiever te zijn dan de gebruikelijke behandeling (TAU), met een significant grotere proportie patiënten die genas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat was een opvallend verschil tussen de therapeuten in schematherapie in het onderzoek?

A

Genezing was relatief hoger bij cohort 2 therapeuten die actieve educatie gaven in vergelijking met cohort 1 therapeuten die alleen lezingen gaven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe verhoudt de effectiviteit van verklarings-georiënteerde psychotherapie zich tot TAU?

A

Verklarings-georiënteerde psychotherapie leidde tot meer genezing dan TAU, maar het verschil was niet significant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat onthulden de primaire analyses over schematherapie in vergelijking met TAU?

A

De primaire analyses en sensitiviteitsanalyses onthulden consistent dat schematherapie superieur was aan TAU in het bevorderen van genezing van persoonlijkheidsstoornissen, zelfs na controle voor het assessentinstrument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de belangrijkste technieken die in schematherapie worden gebruikt?

A

Schematherapie combineert cognitieve, ervaringsgerichte, gedragsmatige en interpersoonlijke technieken, met specifieke therapieën voor verschillende modi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de nadruk van schematherapie in de therapeutische relatie?

A

De nadruk ligt op het vervullen van behoeften van de patiënt, waarbij de relatie persoonlijker en leidender is dan in veel andere benaderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe gaat schematherapie om met negatieve kindertijd ervaringen?

A

Schematherapie verwerkt negatieve kindertijd ervaringen door specifieke technieken zoals rescripting en ervaringswerk om emoties te uit te lokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verschilt verklarend georiënteerde psychotherapie van schematherapie?

A

Verklarend georiënteerde psychotherapie legt de nadruk op het ontdekken van disfunctionele patronen en biedt inzicht in deze patronen, terwijl schematherapie zich richt op het veranderen van schema’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het doel van de therapeut in verklarend georiënteerde psychotherapie?

A

De therapeut helpt de patiënt op een niet leidende manier om disfunctionele interactiepatronen te ontdekken en functionele manieren te vinden om hun behoeften te vervullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe worden problemen bekeken in verklarend georiënteerde psychotherapie?

A

Problemen worden gezien als het resultaat van disfunctionele interpersoonlijke strategieën die zijn ontwikkeld om basisbehoeften te vervullen, volgens de psychodynamische theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe verschilt de focus van schematherapie en verklarend georiënteerde therapie met betrekking tot de tijdlijn?

A

Schematherapie richt zich op het identificeren en veranderen van disfunctionele schema’s, inclusief kindertrauma, terwijl verklarend georiënteerde therapie zich meer richt op inzicht in huidige problemen en relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de resultaten van schematherapie in vergelijking met normale behandeling?

A

Schematherapie toonde betere resultaten op herstel, verbeterde scores op algemeen functioneren, sociaal en beroepsmatig functioneren, en lagere depressieve scores tijdens de follow-up.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe verhouden de drop-out rates van schematherapie zich tot andere behandelingen?

A

Schematherapie had lagere drop-out rates, wat suggereert dat patiënten deze behandeling beter accepteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe presteert schematherapie ten opzichte van verklarend georiënteerde psychotherapie?

A

Schematherapie had betere resultaten op herstel en betere scores op sociaal en beroepsmatig functioneren tijdens de follow-up, maar er waren geen verschillen in drop-out en algemeen functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verschil in resultaten tussen verklarend georiënteerde psychotherapie en normale therapie?

A

Er was geen verschil op elke meting, wat de aanname verwerpt dat elke experimentele behandeling betere resultaten oplevert dan normale behandeling (TAU).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe verhouden de percentages patiënten in therapie na drie jaar tussen de verschillende behandelingen?

A

Na drie jaar was het percentage patiënten dat nog in therapie was het laagst bij schematherapie (13%), gevolgd door TAU (26%) en verklarend georiënteerde psychotherapie (36,6%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat was het effect van verschillende trainingsmethoden op schematherapie?

A

De tweede cohort schematherapie, die met oefeningen leerde, had betere resultaten op herstel, drop-out, algemeen functioneren en zelf-ideaal afwijkingen dan de eerste cohort, die middels lezingen was getraind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom wordt schematherapie als superieur beschouwd?

A

Schematherapie wordt als superieur beschouwd omdat het gebruik maakt van het mode-model, verschillende technieken combineert (ervaring, gedrag, cognitie, interpersoonlijk) en ook traumaverwerking en aversieve kindertijd ervaringen aanpakt, wat vaak centraal staat in de ontwikkeling van persoonlijkheidsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke conclusies kunnen worden getrokken over psychotherapie voor PPD?

A

De studie suggereert dat psychotherapie voor PPD een cognitieve component moet bevatten, met een begrensde en relationele therapie die reflecteert op paranoïde uitingen in de therapeutische relatie. Mindfulness als cognitieve interventie bleek ook nuttig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Is cognitieve Analytic Therapie nuttig voor mensen met PDD?

A

Ja, 5 van de 6 symptomen waren weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat suggereren de resultaten over compleet herstel voor BPD-patiënten, zelfs na lange tijd?

A

Compleet herstel is moeilijk voor BPD-patiënten, zelfs na een lange periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de beste voorspeller voor belangrijke uitkomsten bij BPD-patiënten in therapie?

A

Bekwaamheid in zowel kindertijd als volwassenheid is de beste voorspeller voor belangrijke uitkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat was het percentage van BPD-patiënten dat ‘goed herstel’ bereikte na 20 jaar follow-up?

A

Ongeveer 60% van de BPD-patiënten bereikte ‘goed herstel’ na 20 jaar follow-up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat was het percentage van BPD-patiënten dat ‘excellent herstel’ bereikte na 20 jaar follow-up?

A

Slechts 39% van de BPD-patiënten bereikte ‘excellent herstel’ na 20 jaar follow-up.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de beste voorspellers voor het bereiken van ‘excellent herstel’?

A

Competenties in zowel kindertijd als volwassenheid, hoog IQ, goede werkgeschiedenis, en factoren zoals laag neuroticisme en hoge agreeableness.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat suggereert een studie over de invloed van psychopathologie en nare kindertijd ervaringen op herstel bij BPD-patiënten?

A

Het suggereert dat het herstel meer te maken heeft met iemands capaciteiten dan met psychopathologie of nare kindertijd ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke behandelmodules worden aanbevolen op basis van de voorspellende resultaten voor BPD-patiënten?

A

Behandelmodules gericht op het verbeteren van weerstand en competentie zijn belangrijk om temperamentmoeilijkheden te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zou een mogelijk effect kunnen zijn van training in het verbeteren van weerstand bij BPD-patiënten?

A

Het kan competentie verbeteren en mogelijk de schaamte verlichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de algemene conclusie van de studie over herstel bij BPD-patiënten?

A

Volledig herstel is moeilijk voor BPD-patiënten, zelfs na lange periodes, en competentie in kindertijd en volwassenheid zijn de beste voorspellers voor belangrijke uitkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is mentalisatie?

A

Mentalisatie is het proces waarbij we actie van onszelf en anderen interpreteren in termen van onderliggende intentionele staten zoals persoonlijke behoeften, gevoelens, beliefs en redenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

In welke context (tijd) ontwikkelt mentalisatie zich?

A

Mentalisatie ontwikkelt zich in de context van hechting tijdens de babytijd en kindertijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe wordt BPD gezien in relatie tot mentalisatie?

A

BPD wordt gezien als een stoornis in mentalisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat beïnvloedt volgens mentalizing ons gedrag?

A

Gedrag wordt beïnvloed door mentale staten zoals beliefs, wensen, gevoelens en gedachten, zowel bewust als onbewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waarom is mentalisatie vaak onbewust en imaginair?

A

Mentalisatie is vaak onbewust en imaginair omdat we moeten bedenken wat andere mensen mogelijk denken of voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is impliciet mentaliseren?

A

Impliciet mentaliseren gebeurt automatisch en onbewust, het is intuïtief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is expliciet mentaliseren?

A

Expliciet mentaliseren is bewust en betreft het denken en praten over emotionele toestanden en gedachten in het heden of over meerdere tijdspannes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waar baseren we onze meningen van anderen op tijdens mentalisatie?

A

We baseren onze meningen van anderen op onze subjectieve ervaringen en rationele deducties, waarbij we hun mentale staten vanuit hun standpunt monitoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een belangrijke factor die de normale ontwikkeling van mentalisatie kan verstoren?

A

Psychologisch trauma tijdens de kindertijd is een belangrijke factor die de normale ontwikkeling van mentalisatie kan verstoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat kan een gevolg zijn van kindertijd trauma voor mentalisatie?

A

Kindertijd trauma kan leiden tot moeilijkheden in het identificeren van emotionele gezichtsuitdrukkingen en defensieve inhibitie van het nadenken over andermans gedachten en gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat inhibeert arousal-mechanismen bij mensen met trauma?

A

Verstoring van arousal-mechanismen inhibeert orbito-frontale corticale activiteit, wat mentalisatie beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat gebeurt er als mentaliserend vermogen verdwijnt bij BPD-patiënten?

A

In deze toestand ontstaan pre-mentaliserende manieren om subjectiviteit te organiseren, die relaties en zelfbeleving kunnen ontregelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

De fenomenologie van BPD is de consequentie van?

A
  1. hechting gerelateerde inhibitie van mentalisatie
  2. De her-verschijning van modes van het ervaren van een interne realiteit die voorafgaan op ontwikkelen van mentaliseren
  3. de constante druk voor projectieve identificatie, her-externaliseren van zelf destructieve vreemde zelf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is MBT?

A

MBT (Mentalization-Based Therapy) is een gestructureerde psychotherapie die zich richt op het verbeteren van mentalisatie, en helpt bij het ontwikkelen van accuratere en genuanceerde inzichten in eigen en andermans mentale toestanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke principes worden gevolgd in MBT als hechtingsrelaties worden gestimuleerd?

A

Niet-mentalistische modes worden “on hold” gezet als de hechtingsrelatie wordt gestimuleerd. Dit gebeurt in drie modes: psychisch equivalence, teleologische mode, en dissociated state/pretend mode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de “psychisch equivalence mode” in MBT?

A

In de psychisch equivalence mode ervaart de patiënt alleen zijn/haar eigen perspectief. Alternatieve perspectieven zijn onacceptabel en iedere poging om er een te bieden leidt tot discussie of klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat kenmerkt de teleologische mode in MBT?

A

In de teleologische mode krijgt fysieke ervaring de voorrang als het enige aspect van interactie. Woorden zijn niet genoeg; fysieke acties zijn nodig om de patiënt gerust te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de “dissociated state” of “pretend mode” in MBT?

A

In de dissociated state/pretend mode lijkt de patiënt kalm en in staat goed over zichzelf te praten, maar in werkelijkheid is er geen echte verbetering. De patiënt doet alsof afwijzing hen niets doet, terwijl dit wel veel pijn veroorzaakt.

51
Q

Wat is het gevaar van de dissociated state/pretend mode in therapie?

A

De therapeut kan ten onrechte denken dat er verbetering is, terwijl de uitingen van de patiënt niet overeenkomen met zijn/haar interne wereld en het daadwerkelijke gedrag.

52
Q

Hoe houdt MBT rekening met de gevaren van overstimulatie in therapie?

A

MBT houdt rekening met de gevaren van overstimulatie door een duidelijke structuur en therapeutenhouding, en door balans te houden tussen overstimulatie en onderstimulatie.

53
Q

Wat is het algemene doel van MBT?

A

Het doel van MBT is om een therapeutisch proces te ontwikkelen waarin de gedachten van de patiënt centraal staan, zodat ze beter begrijpen hoe hun denken en gevoelens hun reacties op anderen beïnvloeden.

54
Q

Wat onderzoekt MBT in de patiënt?

A

MBT onderzoekt hoe ‘errors’ in het begrijpen van zichzelf en anderen leiden tot acties om stabiliteit te bewaren en logica te vinden in onbegrijpelijke gevoelens.

55
Q

Wat is de eerste fase van MBT-behandeling?

A

De eerste fase richt zich op het beoordelen van het mentalisatievermogen en persoonlijkheid functioneren van de patiënt, inclusief diagnostiek, psycho-educatie, stabilisatie van sociale en gedragsproblemen, en het opstellen van een crisisplan.

56
Q

Wat is het doel van de middelste fase in MBT?

A

Het doel van de middelste fase is om een toenemend vermogen tot mentaliseren te stimuleren.

56
Q

Wat zijn enkele specifieke processen in de eerste fase van MBT?

A

Diagnostiek, psycho-educatie, hiërarchie van therapeutische doelen stellen, stabiliseren van sociale en gedragsproblemen, medicatie herzien, en crisisplan opstellen.

57
Q

Wat is het doel van de eindfase in MBT?

A

De eindfase richt zich op het omgaan met gevoelens van verlies geassocieerd met het einde van de behandeling, het behouden van de behaalde winsten, en het ontwikkelen van een follow-up programma passend bij de behoeften van de patiënt.

58
Q

Wat moet de therapeut vermijden tijdens de behandeling van een patiënt?

A

De therapeut moet waken tegen over-stimulatie van het hechtingssysteem en balanceren tussen onder-stimulatie (veiligheid zonder aanpak van problemen) en over-stimulatie van affect (wat kan leiden tot paniek, afbraak van behandeling, of zelfdestructief gedrag).

59
Q

Wat is de “not-knowing stance” van de therapeut?

A

De “not-knowing” houding houdt in dat de therapeut de mentale toestanden van de patiënt als ondoorzichtig beschouwt, en niet meer weet over de gedachten en gevoelens van de patiënt dan de patiënt zelf.

60
Q

Hoe moet de therapeut omgaan met het verschil in perspectief tussen hemzelf en de patiënt?

A

De therapeut moet openlijk het verschil in perspectief bespreken en onderzoeken, zonder aannames te maken over welk perspectief correct of meer valide is.

61
Q

Welke houding neemt de therapeut aan in de “not-knowing stance”?

A

De therapeut neemt een onderzoekende houding aan, stelt actief vragen, observeert en probeert te begrijpen hoe interpersoonlijke processen samenhangen met de mentale toestanden van de patiënt.

62
Q

Hoe worden interventies gerangschikt in dynamische en andere therapieën?

A

Interventies worden gerangschikt op basis van complexiteit, diepgang en emotionele intensiteit, waarbij empathie en steun de eenvoudigste interventies zijn, en het mentaliseren van de overdracht de meest complexe.

63
Q

Waarom is het mentaliseren van de overdracht de meest complexe interventie bij BPD?

A

Bij mensen met borderline persoonlijkheidsstoornis (BPD) is het mentaliserend vermogen sterk verminderd wanneer hun hechtingssysteem geactiveerd wordt, waardoor het mentaliseren van de overdracht complex en intens is.

64
Q

Wat is de grootste uitdaging voor de therapeut in MBT?

A

De uitdaging voor de therapeut is het vinden van een balans tussen de emotionele betrokkenheid van de patiënt en hun vermogen om te reflecteren op zichzelf en de gedachten en gevoelens van anderen (mentalisatie).

65
Q

Waarom is de balans tussen emotie en reflectie belangrijk in MBT?

A
66
Q

Waarom werken oppervlakkige interventies goed in de beginfase van MBT?

A

Ze zorgen ervoor dat BPD-patiënten zich veilig genoeg voelen om hun gevoelens en perspectieven te delen, zonder dat deze interventies complexe mentale toestanden of intense emoties oproepen.

67
Q

Welke interventies zijn geschikt in de beginfase van therapie?

A

In de beginfase zijn oppervlakkige interventies zoals emotionele steun, empathie, motiverende gespreksvoering, probleemoplossing, en psycho-educatie nuttig, omdat ze de patiënt een veilig gevoel geven om hun emoties en perspectieven te delen.

68
Q

Wat is DBT?

A

Dialectische gedragstherapie (DBT) is een cognitieve gedragstherapie (CGT) voor BPD, gebaseerd op de theorie dat emotiedisregulatie een kernkenmerk is van de stoornis.

69
Q

Wat is het verschil tussen DBT en andere therapieën wat betreft emoties?

A

DBT focust niet alleen op het reguleren van emoties, maar ook op het accepteren en volledig ervaren van emoties door cliënten.

69
Q

Wat is het belangrijkste kenmerk van DBT?

A

Het focust op emoties, inclusief het formuleren van problemen als emotie-gerelateerd, het observeren en beschrijven van emoties, en het helpen van cliënten om emoties volledig te ervaren en te accepteren, naast regulatie.

70
Q

Wat is dialectische theorie?

A

Dialectische theorie gaat over het begrijpen van dingen in hun tegenovergestelde kanten (these en antithese) en het streven naar een synthese die beide perspectieven verenigt.

70
Q

Wat is een voorbeeld van een dialectisch dilemma bij BPD?

A

Het dilemma tussen het accepteren van emoties als valide (these) en de noodzaak om ze te veranderen (antithese) om de levenskwaliteit te verbeteren (synthese).

70
Q

Wat zijn de twee basisprincipes waarop DBT is gebaseerd?

A

DBT is gebaseerd op de dialectische theorie en de biosociale theorie van gedrag.

71
Q

Wat is de biosociale theorie van BPD?

A

Volgens de biosociale theorie van Linehan ontstaat BPD door een combinatie van emotionele kwetsbaarheid en een invaliderende omgeving, die samen bijdragen aan de ontwikkeling van de stoornis.

72
Q

Wat stelt de biosociale theorie over de ontwikkeling van BPD?

A

BPD ontstaat niet door één enkele component, maar door de gecombineerde invloed van emotionele kwetsbaarheid en een invaliderende omgeving

73
Q

Wat stelde Linehan (1993) over emotionele kwetsbaarheid en BPD?

A

Linehan stelde dat emotionele kwetsbaarheid bij BPD deels biologisch is, met als kenmerk een hogere emotionele gevoeligheid, hogere emotionele reactiviteit en tragere terugkeer naar baseline arousal

74
Q

Wat betekent “hogere emotionele gevoeligheid” bij mensen met BPD?

A

Dit verwijst naar een lagere drempel voor het herkennen van emotionele stimuli, waarbij mensen met BPD sneller emotionele signalen waarnemen.

75
Q

Welke resultaten lieten neuroimaging studies bij mensen met BPD zien met betrekking tot de hippocampus en amygdala?

A

Neuroimaging studies toonden aan dat mensen met BPD een verminderd hippocampus- en amygdalavolume hebben, en dat de amygdala sterker reageert op negatieve emotionele stimuli dan bij mensen zonder BPD.

76
Q

Wat suggereert verhoogde amygdala-activatie bij mensen met BPD?

A

Het suggereert dat mensen met BPD mogelijk overgevoelig zijn voor aversieve emotionele stimuli, of dat er verstoringen zijn in de verbinding van de amygdala.

77
Q

Wat betekent “tragere terugkeer naar baseline arousal” en is hier onderzoek naar gedaan bij BPD?

A

Dit betekent dat de emotionele respons langer aanhoudt voordat het terugkeert naar normaal. Er is nog geen onderzoek naar gedaan bij mensen met BPD.

78
Q

Wat rapporteerde Levine et al. (1997) over BPD-patiënten en het herkennen van gezichtsuitdrukkingen?

A

Levine et al. (1997) rapporteerden dat BPD-patiënten minder accuraat waren in het herkennen van statische gezichtsuitdrukkingen zoals boosheid, angst en walging, vergeleken met mensen zonder BPD.

79
Q

Wat ontdekten Wagner en Linehan (1999) over BPD-vrouwen zonder geschiedenis van seksuele mishandeling?

A

Wagner en Linehan (1999) ontdekten dat BPD-vrouwen zonder een geschiedenis van seksuele mishandeling accurater waren in het labelen van gezichtsuitdrukkingen van angst, vergeleken met vrouwen met een geschiedenis van mishandeling en zonder BPD.

80
Q

Wat is een invaliderende omgeving volgens Linehan?

A

Een invaliderende omgeving is een omgeving waarin de interne ervaringen en zelfgevormd gedrag van een persoon constant worden ontkracht.

81
Q

Wat zijn de twee eigenschappen van een invaliderende omgeving volgens Linehan?

A
  1. Het laten weten aan de persoon dat zijn/haar percepties en ervaringen fout zijn.
  2. De ervaringen van de persoon worden toegeschreven aan sociaal onacceptabele kenmerken, zoals overgevoeligheid of manipulatie.
82
Q

Hoe kan een invaliderende omgeving zich uiten bij een emotioneel kwetsbaar kind?

A

Het kan zich uiten door het negeren, straffen of tegenwerken van de frequente en intense emotionele reacties van het kind

83
Q

Wat zijn de gevolgen voor een emotioneel kwetsbaar kind in een invaliderende omgeving?

A

Het kind leert emotionele reacties te onderdrukken, faalt in het leren labelen van emoties, en heeft moeite met het moduleren van emotionele arousal en het tolereren van distress.

84
Q

Hoe kan een kind in een invaliderende omgeving worden beloond voor extreme emotionele reacties?

A

Het kind kan een extreme emotionele reactie nodig hebben om een reactie van de omgeving te krijgen, waardoor het indirect wordt beloond voor intense uitingen van emotie.

85
Q

Wat houdt emotieontregeling in volgens de biosociale theorie van BPD?

A

Emotieontregeling omvat zowel emotionele kwetsbaarheid als problemen met het reguleren van emoties, wat kan leiden tot agressief, impulsief en risicovol gedrag om emotionele distress te verminderen.

86
Q

Welke behandeldoelen horen bij Stadium 1 van DBT?

A
  • Behandeling van levensgevaarlijk gedrag.
  • Aanpakken van therapiebelemmerend gedrag (bijvoorbeeld slechte aanwezigheid).
  • Aanpakken van gedrag dat de kwaliteit van leven belemmert (zoals middelenmisbruik).
86
Q

Wat is het doel van Stadium 1 in DBT?

A

Het stabiliseren van de patiënt en het behalen van gedragscontrole door disfunctioneel gedrag te vervangen met nieuw, effectiever gedrag.

87
Q

Wat is de focus van Stadium 2 in DBT?

A

De focus ligt op het verminderen van stille wanhoop door emotionele moeilijkheden te behandelen, zodat het vermogen om emoties normatief te ervaren wordt vergroot.

88
Q

Wat wordt bedoeld met “stille wanhoop” in Stadium 2 van DBT?

A

Stille wanhoop verwijst naar extreme emotionele pijn terwijl de patiënt controle heeft over zijn of haar acties, zoals bij emotie-gerelateerde acties.

89
Q

Wat is het doel van Stadium 3 in DBT?

A

Het verminderen van andere stoornissen en levensproblemen die de patiënt nog ondervindt.

90
Q

Wat is het doel van Stadium 4 in DBT?

A

Het oplossen van gevoelens van incompleetheid en het bereiken van blijheid en vrijheid.

91
Q

Wat is de hiërarchie van behandeldoelen in DBT?

A

De hiërarchie begint met gedragscontrole in Stadium 1, gevolgd door het aanpakken van emotionele moeilijkheden in Stadium 2, problemen in het dagelijks leven in Stadium 3, en het bereiken van innerlijke vrijheid en blijheid in Stadium 4.

92
Q

Wat is de eerste stap voordat DBT emotionele disregulatie kan aanpakken?

A

De eerste stap is het uitvoeren van een ketenanalyse om de precieze aard van het probleem te achterhalen.

92
Q

Wat gebeurt er eerst in DBT, het onder controle krijgen van acties of het behandelen van emotionele ervaringen?

A

Eerst worden acties onder controle gebracht (Stadium 1), daarna wordt de patiënt geholpen om moeilijke emotionele ervaringen aan te pakken (Stadium 2).

93
Q

Wat is een ketenanalyse in DBT?

A

Een ketenanalyse is een stap-voor-stap beschrijving van de keten van gebeurtenissen voorafgaand en volgend op het probleemgedrag, met als doel de specifieke oorzaak van het probleem te vinden.

93
Q

Wat is het doel van een ketenanalyse in DBT?

A

Het doel is om een juist patroon van disfunctioneel gedrag te identificeren, de kwetsbaarheidsfactoren en gevolgen in kaart te brengen en zo de juiste interventies te selecteren.

94
Q

Hoe wordt disfunctioneel gedrag gemonitord tijdens een ketenanalyse?

A

Cliënten houden dagelijks een dagboekkaart bij waarin ze hun gedragingen en emoties vastleggen, wat helpt om het unieke patroon van hun gedrag te identificeren.

94
Q

Hoe helpt een ketenanalyse bij het identificeren van emoties in relatie tot disfunctioneel gedrag?

A

De ketenanalyse richt zich op hoe intense emoties voorafgaan aan het disfunctionele gedrag en hoe emoties worden gereguleerd door dat gedrag.

95
Q

Wat is het doel van de ketenanalyse bij het toepassen van probleemoplossende interventies?

A

Het doel is om disfunctioneel gedrag en emotionele disregulatie te begrijpen en vervolgens juiste probleemoplossende interventies te selecteren en toe te passen.

96
Q

Wat is mindfulness in de context van DBT?

A

Mindfulness is een basisvaardigheid van DBT die zich richt op het ontwikkelen van een levensstijl van bewust deelnemen en het beïnvloeden van emoties.

97
Q

Wat is de rol van metacognitief bewustzijn in mindfulness?

A

Metacognitief bewustzijn helpt cliënten gedachten te zien als gedachten en niet als letterlijk waar, wat een belangrijk veranderingsmechanisme in cognitieve therapie is.

98
Q

Hoe beïnvloedt mindfulness emotie-regulatie?

A

Mindfulness fungeert als een emotieregulatiestrategie door blootstelling aan eerder vermeden emoties, gedachten en sensaties mogelijk te maken zonder oordeel, wat leidt tot non-reinforced blootstelling.

99
Q

Wat is ‘opposite action’ in DBT?

A

Opposite action is het beoordelen of een emotie gerechtvaardigd is en het blokkeren van gedrag dat voortkomt uit emotionele drang door dat gedrag te vervangen door het tegenovergestelde.

100
Q

Hoe werkt opposite action als emotieregulatiestrategie?

A

Het biedt blootstelling aan emotionele prikkels en voorkomt dat men handelt op basis van emoties, wat de link tussen emotie en gedrag verzwakt.

101
Q

Wat houdt validatie in binnen de DBT-therapie?

A

Validatie is het bewust reflecteren op en accepteren van het gedrag, de gevoelens of gedachten van de patiënt, wat helpt bij emotieregulatie en het verbeteren van het zelfbeeld.

102
Q

Wat zijn enkele veranderingsmechanismen die worden geassocieerd met DBT-interventies?

A

Enkele mechanismen zijn exposure, responspreventie, extinctie, aandachtcontrole, aanpassing van cognitieve betekenissen en het aanleren van nieuwe vaardige gedragingen.

103
Q

Hoe is DBT verschillend van andere therapieën zoals schematherapie?

A

DBT is meer symptoomgericht en richt zich op het aanpakken van ernstige problemen met emotieregulatie, waardoor het geschikter is voor acute crisissituaties.

104
Q

Wat zijn de vier specifieke BPD-schema-modi in SFT?

A

De vier modi zijn: 1) Detached Protector, 2) Punitive Parent, 3) Abandoned/Abused Child, en 4) Angry/Impulsive Child.

105
Q

Hoe wordt verandering bereikt in SFT?

A

Verandering wordt bereikt door gedragsmatige, cognitieve en ervaringsgerichte technieken, gericht op de therapeutische relatie, het dagelijks leven buiten therapie, en traumatische ervaringen uit het verleden.

106
Q

Wat is het doel van SFT?

A

Het doel van SFT is dat disfunctionele schema’s niet langer het leven van de patiënt beheersen, wat leidt tot herstel.

107
Q

Wat is de rol van overdracht in TFP?

A

In TFP ligt de nadruk op de behandelrelatie tussen patiënt en therapeut, waarbij de overdracht centraal staat: gedachten, gevoelens en verwachtingen die de patiënt aan de therapeut toeschrijft, gebaseerd op eerdere relaties.

108
Q

Hoe wordt verandering bereikt in TFP?

A

Verandering wordt bereikt door het analyseren en interpreteren van de overdracht binnen een hier-en-nu context met technieken zoals exploratie, confrontatie en interpretatie.

109
Q

Wat is het doel van TFP?

A

Het doel van TFP is om de extreme opvattingen van ‘goed’ en ‘slecht’ samen te brengen, zodat het dagelijks leven begrijpelijker en draaglijker wordt.

110
Q

Wat zijn de resultaten na drie jaar behandeling met SFT of TFP?

A

Patiënten vertoonden significante verbeteringen in persoonlijkheid, een vermindering van BPD-symptomen, afname van psychopathologisch disfunctioneren, betere kwaliteit van leven en positieve veranderingen in gerelateerde persoonlijkheidseigenschappen.

111
Q

Hoe verhouden SFT en TFP zich tot elkaar in termen van effectiviteit?

A

SFT bleek effectiever dan TFP in het verminderen van BPD-symptomen en had een lagere uitval, maar beide therapieën tonen aan dat BPD-patiënten gemotiveerd kunnen worden voor langdurige behandeling.

112
Q

Wat is de impact van psychotrope medicatie op behandelresultaten?

A

Het gebruik van psychotrope medicatie werd in verband gebracht met slechtere behandelresultaten, onafhankelijk van de ernst van BPD bij aanvang van de studie.

113
Q

Wat zijn de effectieve elementen van SFT?

A

De effectieve elementen zijn: 1) transparantie van het behandelmodel, 2) reparenting-houding van de therapeut, 3) praktische technieken die structuur bieden, en 4) mogelijkheid tot contact tussen sessies door.

114
Q

Hoe verschilt SFT van DBT?

A

SFT richt zich op de kernsymptomen van BPD en is op lange termijn effectief, terwijl DBT meer gericht is op zelfdestructief gedrag en acute crises, maar niet noodzakelijk effectiever is op lange termijn.

115
Q

Wat blijkt uit de review over psychopaten met hoge PCL-R-scores en hun reactie op behandeling?

A

Er is geen sluitend bewijs dat psychopaten met hoge PCL-R-scores negatief reageren op behandeling.