Taak 3 Flashcards

1
Q

Wat is een gemeenschappelijke eigenschap van mensen met paranoïde, schizotypische en schizoïde persoonlijkheidsstoornissen (PD)?

A

Mensen met paranoïde, schizotypische en schizoïde PD’s hebben een gemeenschappelijke afkerigheid om met anderen te interacteren en een verminderde capaciteit voor empathisch begrip van emoties. Ze worden vaak als vreemd en excentriek beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe verschilt vermijdende persoonlijkheidsstoornis (avoidant PD) van paranoïde, schizotypische en schizoïde PD’s in termen van empathie?

A

In tegenstelling tot cluster A PD’s (paranoïde, schizotypische, schizoïde), zijn mensen met vermijdende persoonlijkheidsstoornis vaak empathisch, ondanks hun verlegenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom zijn mensen met paranoïde, schizotypische en schizoïde PD’s minder vatbaar voor psychodynamische therapieën?

A

Mensen met deze PD’s zijn vaak bewaakt, niet zelfonthullend en moeilijker te behandelen met psychodynamische therapieën door hun gesloten houding en gebrek aan zelfonthulling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een prototypische eigenschap van de drie cluster A persoonlijkheidsstoornissen?

A

Paranoïde PD: Achterdocht
Schizotypische PD: Excentriciteit
Schizoïde PD: Emotionele afstandelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke verdedigingsmechanismen worden vaak geassocieerd met paranoïde, schizoïde en schizotypische PD? (Per stoornis)

A

Paranoïde PD: Externalisatie en schuld bij anderen leggen
Schizoïde PD: Afwijzing (dismissiveness)
Schizotypische PD: Mix van paranoïde en schizoïde verdedigingsmechanismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe beïnvloedt de mix van persoonlijkheidstrekken de vatbaarheid voor behandeling?

A

De mix van cluster A persoonlijkheidstrekken beïnvloedt de vatbaarheid voor behandeling. Iemand met schizotypische of schizoïde trekken en antisociale kenmerken is bijvoorbeeld minder vatbaar voor therapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een kenmerk van het paranoïde spectrum aan de psychotische kant?

A

Aan het psychotische eind van het paranoïde spectrum komen vastgeroeste wanen voor, zoals pathologische jaloezie of onverzettelijke overtuigingen. Deze wanen fungeren vaak als verdediging tegen gevoelens van zwakte of onzekerheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn belangrijke therapeutische strategieën voor het werken met paranoïde persoonlijkheidsstoornis (PPD)?

A

Therapeuten moeten tactvol zijn en confrontaties vermijden, omdat deze protest en afwijzing opwekken. De beste strategie is om de wereld van de patiënt te betreden zonder de verstoorde aannames volledig te onderschrijven, maar met acceptatie van mogelijke kernwaarheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke behandeling is nuttig voor schizotypische persoonlijkheidsstoornis (STPD)?

A

Dynamische psychotherapie, cognitieve gedragstherapie (CGT) en ondersteunende therapie worden toegepast, maar geen enkele is bewezen effectief door RCT’s.

Behandeling wordt bemoeilijkt door de diversiteit in symptomen en de neiging tot drugsgebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan farmacotherapie worden ingezet bij schizotypische persoonlijkheidsstoornis (STPD)?

A

Antipsychotica kunnen nuttig zijn bij patiënten met schizofrenieachtige trekken.
Anxiolytica helpen bij patiënten met angst.
Een lage dosis risperidon is nuttig bij sommige patiënten.
Bij paranoïde trekken is medicatie vaak niet effectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zeggen sommige onderzoekers over schizoïde en paranoïde persoonlijkheidsstoornissen in de DSM-5?

A

Sommige onderzoekers betogen dat schizoïde en paranoïde persoonlijkheidsstoornissen uit de DSM-5 moeten worden verwijderd, vanwege het gebrek aan onderzoek en bewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de twee benaderingen van schizotypische persoonlijkheidsstoornis (STPD)?

A

STPD als een minder ernstige variant van schizofrenie binnen het schizofrenie spectrum, genetisch gerelateerd aan schizofrenie.

STPD als een variatie van normale persoonlijkheidstrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt schizotypische persoonlijkheidsstoornis (STPD) vaak geconceptualiseerd in relatie tot schizofrenie?

A

STPD wordt gezien als een schizofrenie spectrumstoornis, waarbij ‘schizotypisch’ betekent ‘zoals schizofrenie’. Het wordt beschouwd als een mildere vorm van schizofrenie, genetisch gerelateerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat suggereert de genetische link tussen schizotypische persoonlijkheidsstoornis (STPD) en schizofrenie volgens onderzoek?

A

Onderzoek, zoals dat van Kendler et al. (1995), toont aan dat familieleden van mensen met schizofrenie een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van STPD, in vergelijking met familieleden van mensen met stemmingsstoornissen of controlepersonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat heeft Kendler & Walsh (1995) ontdekt over de relatie tussen schizofrenie en schizotypische PD bij familieleden?

A

Kendler & Walsh (1995) ontdekten dat broers en zussen van mensen met schizofrenie én een ouder met schizotypische PD een verhoogd risico hadden op schizofrenie, maar niet op stemmings- of angststoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het bewijs voor schizotypische persoonlijkheidsstoornis (STPD) als voorloper van schizofrenie?

A

Studies bevestigen dat 20-50% van mensen met schizotypische persoonlijkheidsstoornis uiteindelijk schizofrenie ontwikkelt, wat STPD ondersteunt als een voorloper van schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen schizotypy en schizotypische persoonlijkheidsstoornis (STPD)?

A

Schizotypy: Een latente persoonlijkheidsorganisatie die de vatbaarheid voor schizofrenie weerspiegelt.

STPD: Een stoornis op het schizofrenie-spectrum, met symptomen die vaak ernstiger zijn dan schizotypy, maar minder ernstig dan schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat betekent de heterogeniteit van schizotypische persoonlijkheidsstoornis (STPD)?

A

Net als schizofrenie is STPD heterogeen, wat betekent dat het zich bij verschillende mensen anders kan uiten in termen van symptomen, cognitieve functies en uitkomsten. De symptomen kunnen variëren van positief (bijv. magisch denken) tot negatief (bijv. gebrek aan vrienden) en gedesorganiseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke drie factoren identificeerde Bergman et al. (2000) bij schizotypische persoonlijkheidsstoornis (STPD)?

A
  1. Cognitieve/perceptuele symptomen (positief, zoals wanen en hallucinaties).
  2. Desorganisatie (gedesorganiseerd gedrag en spraak).
  3. Interpersoonlijke symptomen (negatief, zoals sociale terugtrekking).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de vijf factoren die Cmielewski & Watson (2008) identificeerden bij schizotypy?

A
  1. Vreemde overtuigingen en ervaringen.
  2. Wantrouwen.
  3. Excentriciteit (desorganisatie).
  4. Sociale anhedonie.
  5. Sociale angst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke zes factoren vond Kendler et al. (1995) in schizotypy-onderzoek?

A
  1. Positieve schizotypy.
  2. Achterdochtig gedrag.
  3. Vreemde spraak.
  4. Negatieve schizotypy (afstandelijkheid).
  5. Sociale dysfunctie (amotivatie en slecht functioneren).
  6. Vermijdende symptomen (sociale isolatie en angst).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe dekken de STPD-criteria de negatieve symptomen van schizofrenie?

A

STPD-criteria dekken de negatieve symptomen van schizofrenie beperkt, met een focus op afgezwakt affect en sociale terugtrekking. Echter, verminderde spraak en motivatie, belangrijke negatieve symptomen bij schizofrenie, worden niet goed gerepresenteerd in de STPD-criteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het verschil tussen schizotypische PD en schizoïde PD in relatie tot negatieve symptomen van schizofrenie?

A

Schizoïde PD omvat meer negatieve symptomen van schizofrenie, zoals verminderde motivatie en sociale terugtrekking, maar mist criteria voor verminderde verbale expressie en doelgerichte activiteit, die wel in schizofrenie voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het verband tussen schizotypische PD en cognitieve beperkingen?

A

Mensen met schizotypische PD vertonen vaak cognitieve beperkingen, vooral in domeinen zoals cognitieve controle, werkgeheugen en verwerkingssnelheid. Deze beperkingen zijn minder ernstig dan bij schizofrenie, maar significant vergeleken met gezonde controles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat hebben onderzoeken ontdekt over functionele beperkingen bij schizotypische PD?

A

Studies tonen aan dat schizotypische PD geassocieerd is met functionele beperkingen, zoals minder werken, beroepen met minder cognitieve complexiteit, slechter beroepsmatig functioneren en minder sociaal contact. Cognitieve en interpersoonlijke beperkingen dragen hieraan bij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe worden neurale beperkingen in schizotypische PD geassocieerd met schizofrenie?

A

Zowel schizotypische PD als schizofrenie vertonen bewijs van verminderde grijze massa in de superieure frontaalkwab en verminderde witte massa, wat suggereert dat ze vergelijkbare neurale beperkingen delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat toont onderzoek aan over de associatie tussen cluster A stoornissen en middelenmisbruik?

A

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis is geassocieerd met een verhoogd risico op middelenmisbruik, vooral alcohol en cannabis, wat kan bijdragen aan verdere functionele beperkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de zorgen met betrekking tot de positieve symptomen van Schizotypische PD (STPD)?

A

Er ligt te veel gewicht op de positieve symptomen van STPD, die overeenkomen met de positieve symptomen van schizofrenie (zoals magisch denken). Dit leidt tot twijfels over de relevantie van deze symptomen voor genetisch risico op schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat benadrukte Raine (2006) over de relatie tussen positieve symptomen en familieleden van mensen met schizofrenie?

A

Raine betoogde dat de beschrijvingen van negatieve symptomen vaak de overhand hebben bij familieleden van mensen met schizofrenie, in tegenstelling tot de nadruk op positieve symptomen in de STPD-criteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke bevindingen noemde Kendler et al. (1995) over negatieve schizotypy en familiaire risico’s?

A

Kendler et al. stelden dat negatieve schizotypy, sociale dysfunctie en vreemde spraak sterk gerelateerd zijn aan familiaire risico’s op schizofrenie, terwijl positieve schizotypy en vermijdende symptomen zwak gerelateerd waren aan familiaire risico’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat ontdekten Tarbox & Pogue Geile (2011) over positieve schizotypische symptomen en familiaire risico’s?

A

Ze vonden een kleine effecttoename in positieve schizotypische symptomen bij eerstegraads familieleden van mensen met schizofrenie en zelfs een negatieve associatie tussen deze symptomen en genetisch risico op schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de bevindingen over de relatie tussen positieve schizotypy en dissociatie?

A

Positieve schizotypy is sterk gerelateerd aan dissociatie, maar mensen met schizofrenie vertonen vaak lage niveaus van zowel positieve schizotypy als dissociatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe zijn SPRS-studies gerelateerd aan positieve schizotypy en genetisch risico?

A

SPRS-studies tonen aan dat positieve schizotypy mogelijk niet sterk gerelateerd is aan genetisch risico op schizofrenie, terwijl er meer bewijs is voor een positieve associatie tussen SPRS en negatieve schizotypische symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat vonden Kendler et al. (1995) over gedesorganiseerde symptomen en familiair risico op schizofrenie?

A

Gedesorganiseerde schizotypische symptomen zijn sterk geassocieerd met familiair risico op schizofrenie. Zelfgerapporteerde desorganisatie is minder sterk gerelateerd aan familierisico dan geobserveerde desorganisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe zijn cognitieve beperkingen gerelateerd aan gedesorganiseerde symptomen in STPD en schizofrenie?

A

Gedesorganiseerde spraak in schizofrenie is geassocieerd met slechte cognitieve controle. Dit suggereert dat zowel schizotypische PD als schizofrenie cognitieve beperkingen vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de rol van striatale dopamine bij psychotische stoornissen?

A

Psychotische stoornissen zijn sterk geassocieerd met verhoogde striatale dopamine, wat gerelateerd is aan positieve en gedesorganiseerde symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de bevindingen van Siever & Davis (2004) over schizotypische PD en striatale dopamine?

A

Hun studie bevestigde dat schizotypische PD geassocieerd is met verhoogde striatale dopamine, hoewel deze verhoging minder uitgesproken is dan bij psychotische stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe fluctueren dopaminelevels en wat zijn de implicaties voor positieve schizotypische symptomen?

A

Dopaminelevels fluctueren episodisch in psychotische stoornissen, wat samenhangt met veranderingen in psychotische symptomen. Dit roept vragen op over de stabiliteit van positieve schizotypische symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat stelde Spitzer et al. (1979) over de stabiliteit van de originele STPD-criteria?

A

Ze merkten op dat de STPD-criteria stabiel zijn en niet episodisch fluctueren, wat vragen oproept over de mechanismen achter positieve schizotypische symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het concept van pseudoschizotypy volgens Raine (2006)?

A

Raine suggereert dat positieve schizotypische symptomen mogelijk een ander mechanisme hebben dan de episodische psychotische symptomen van schizofrenie, wat het idee van pseudoschizotypy ondersteunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe ziet het spectrum van schizotypy eruit?

A

Schizotypy: Aan de milde kant van het spectrum als persoonlijkheidskenmerk met vatbaarheid.

STPD: In het midden van het spectrum.

Schizofrenie: Aan de extreme kant met volledige psychotische symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat ontdekten Chapman et al. (1994) over de relatie tussen positieve schizotypy en psychotische stoornissen?

A

Ze vonden dat alleen mensen met verhoogde positieve schizotypy en bewijs van verzwakte psychotische symptomen een verhoogd risico op psychotische stoornissen hadden; zonder dit bewijs was er geen verhoogd risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de fases van schizofrenie in relatie tot STPD?

A

Premorbide fase: Van geboorte tot begin van de prodromale fase (bijv. tot 20 jaar).
Kenmerken: Slechte cognitie en sociale problemen.

Prodromale fase: Toename van symptomen en functionele beperkingen, eindigend in de onset van schizofrenie (bijv. 20-22 jaar).
Kenmerken: Toename van positieve symptomen van schizotypy en verslechtering van negatieve symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Kan STPD zowel de premorbide als de prodromale fase van schizofrenie zijn?

A

Ja, STPD kan worden gezien als een mogelijke premorbide fase, een prodromale fase van schizofrenie, of als beide. Iemand kan voldoen aan de STPD-criteria in beide fasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de periode met het grootste risico op schizofrenie?

A

De periode met het grootste risico op schizofrenie eindigt in de midden volwassenheid. Hierdoor wordt verwacht dat minder mensen met STPD op dat moment schizofrenie ontwikkelen.

45
Q

Wat zijn cognitieve biases in relatie tot STPD?

A

Cognitieve biases, zoals “jumping to conclusions,” beïnvloeden de besluitvorming en kunnen leiden tot het ontstaan en behoud van wanen. Deze biases zijn mogelijk niet gerelateerd aan striatale dopamine.

46
Q

Wat is de relatie tussen psychotisch-achtige beliefs en schizotypische symptomen?

A

Psychotisch-achtige beliefs zijn positief gecorreleerd met positieve schizotypische symptomen en de “jumping to conclusions” bias, hoewel de effectgrootte klein is.

47
Q

Hoe speelt magisch denken een rol in STPD?

A

Magisch denken is gerelateerd aan cognitieve biases, zoals het vertrouwen op heuristieken. Dit suggereert dat mensen met schizotypal PD vreemde/magische beliefs aannemen door vertekende cognitieve processen.

48
Q

Hoe zijn schizotypale symptomen geassocieerd met trauma?

A

Er is bewijs dat schizotypale symptomen sterk geassocieerd zijn met kindermishandeling en trauma, met een odds ratio (OR) van 2-4.15. Dit geldt vooral voor positieve schizotypische symptomen.

49
Q

Wat is de rol van stress en trauma
in relatie tot psychotische symptomen en STPD?

A

Trauma en stress zijn geassocieerd met een verhoogd risico op psychotische symptomen. Stress beïnvloedt de striatale dopamine, wat bijdraagt aan het risico op psychoses.

50
Q

Wat zijn de neurobiologische links tussen trauma en psychotische stoornissen?

A

Trauma en stress verhogen het risico op psychotische stoornissen en zijn gerelateerd aan een verhoogde striatale dopamine. Er is ook bewijs dat genetisch risico op schizofrenie samenhangt met interpersoonlijk trauma.

51
Q

Welke psychotische symptomen zijn het meest met trauma geassocieerd?

A

Hallucinaties zijn het meest geassocieerd met trauma, zelfs bij mensen zonder klinische hulpbehoeften. Ook mensen met PTSS zonder psychotische stoornis ervaren vaak hallucinaties.

52
Q

Wat is de relatie tussen dissociatie, trauma en hallucinaties?

A

Dissociatie en trauma zijn sterk geassocieerd met hallucinaties in psychotische stoornissen. Dissociatie is ook gerelateerd aan positieve schizotypie.

53
Q

Hoe zijn traumatische ervaringen gerelateerd aan de ontwikkeling van STPD?

A

Traumatische ervaringen in de kindertijd zijn sterk geassocieerd met schizotypische symptomen, wat suggereert dat ze bijdragen aan de ontwikkeling van STPD.

54
Q

Wat zijn mogelijke redenen voor de zwakke correlatie tussen openheid en positieve schizotypal symptomen?

A

Openheid en positieve schizotypal symptomen zijn onderscheiden, waarbij psychotisme als een zesde persoonlijkheidsfactor wordt beschouwd. Sommige metingen van openheid vangen mogelijk niet effectief de maladaptieve aspecten van deze trek.

55
Q

Wat is de relatie tussen excentriciteit en positieve schizotypal symptomen?

A

Excentriciteit, als facet van openheid, vertoont sterkere associaties met positieve schizotypal symptomen.

56
Q

Hoe zijn schizotypal PD en intellect met elkaar verbonden?

A

Schizotypal PD is mogelijk geassocieerd met een verminderd intellect, wat kan verklaren waarom magisch denken voorkomt, aangezien dit reflecteert op intuïtief denken en een gebrek aan systematische cognitie.

57
Q

Zijn schizotypal symptomen sterk geassocieerd met het brede concept “openheid”?

A

Nee, schizotypal symptomen zijn niet sterk geassocieerd met het brede concept van openheid, maar wel met bepaalde facetten van openheid.

58
Q

Hoe zijn openheid en creativiteit gerelateerd aan positieve schizotypal symptomen?

A

Openheid is geassocieerd met creativiteit, en positieve schizotypal symptomen zijn ook geassocieerd met creativiteit, maar met een kleine effectgrootte.

59
Q

Wat suggereert onderzoek over artistieke opleidingen en schizofrenie?

A

Mensen die artistieke opleidingen volgen hebben een groter risico op schizofrenie. Eerstegraads familieleden van mensen met schizofrenie hebben vaak beroepen die artistieke creativiteit vereisen.

60
Q

Wat is het effect van verhoogde openheid op het risico op schizofrenie?

A

Vergrote openheid is geassocieerd met een verhoogd risico op schizofrenie op basis van polygenetische risicoscores.

61
Q

Wat zegt onderzoek over de relatie tussen schizofrenie polygenetische risico’s en creativiteit?

A

Er is bewijs dat een verhoogde schizofrenie polygenetische risico score (SPRS) samenhangt met verhoogde creativiteit, ook in mensen zonder familiegeschiedenis van schizofrenie.

62
Q

Wat is collider bias en hoe beïnvloedt het onderzoek naar schizofrenie?

A

Collider bias kan ervoor zorgen dat mensen met een verhoogd risico op schizofrenie minder vaak deelnemen aan onderzoek, wat de associatie tussen polygenetisch risico en openheid beïnvloedt. Mensen met zowel een hoog schizofrenie-risico als lage openheid zijn mogelijk ondervertegenwoordigd in studies.

63
Q

Wat is een sleutelkenmerk van schizofrenie?

A

Heterogeniteit; twee mensen met schizofrenie kunnen zich heel anders uiten in symptomen, cognitieve functies en uitkomsten.

64
Q

Welke drie symptoomfactoren komen vaak voor bij schizofrenie?

A
  1. Positieve symptomen (bijv. wanen en hallucinaties)
  2. Gedesorganiseerde symptomen (bijv. gedesorganiseerde spraak en gedrag, ongepast affect)
  3. Negatieve symptomen (bijv. verminderde verbale en emotionele expressie, verminderde motivatie en plezier, verhoogde sociale teruggetrokkenhei
65
Q

Wat zijn voorbeelden van positieve symptomen in STPD?

A

Ideas of reference, vreemde overtuigingen, en magisch denken.

66
Q

Welke symptomen in STPD zijn vergelijkbaar met negatieve symptomen?

A

Gebrek aan goede vrienden en verminderd affect.

67
Q

Welke drie factoren werden gevonden door Bergman et al. (2000) in hun factoranalyse van STPD?

A
  1. Cognitieve/perceptueel (positief)
  2. Desorganisatie
  3. Interpersoonlijk (negatief)
68
Q

Wat omvatte de vierde factor die in de studie van Bergman et al. (2000) werd gevonden?

A

Ideas of reference, paranoia en excessieve sociale angst.

69
Q

Hoeveel factoren vonden Cmielewski & Watson (2008) in hun onderzoek naar STPD?

A

Ze vonden vijf factoren: vreemde overtuigingen en ervaringen, wantrouwen, excentriciteit (desorganisatie), sociale anhedonie en sociale angst.

70
Q

Wat vonden Kendler et al. (1995) in hun structurerende interviews voor schizotypy?

A

Zes factoren die meer aanwezig waren in eerstegraads familieleden van mensen met schizofrenie: positieve schizotypy, achterdochtig gedrag, vreemde spraak, negatieve schizotypy (afstandelijkheid), sociale dysfunctie (amotivatie en slecht beroeps functioneren), en vermijdende symptomen (sociale isolatie en sociale angst).

71
Q

Hoe goed dekken de DSM-5 criteria voor schizotypische PD de negatieve symptomen van schizofrenie?

A

De negatieve symptomen komen weinig aanbod in de STPD-criteria, maar zijn goed vertegenwoordigd in de schizofrenie-criteria. Het wordt betoogd dat STPD niet het brede spectrum van negatieve symptomen van schizofrenie dekt.

72
Q

In hoeveel dimensies vallen de negatieve symptomen van schizofrenie?

A

Negatieve symptomen van schizofrenie vallen in minstens twee dimensies:

  1. Verminderde expressie (afgezwakt affect en slecht aantal spraak)
  2. Verminderde motivatie en plezier (verhoogde sociale terugtrekking)
73
Q

Wat is een belangrijke voorspeller van schizofrenie-spectrum stoornissen in de midden-kindertijd?

A

Slechte spraak is een voorspellend risico voor schizofrenie-spectrum stoornissen in de midden-kindertijd.

74
Q

Hoe verschilt de verminderde emotionele expressie bij STPD van die bij schizofrenie?

A

Bij schizofrenie is er verminderde emotionele expressie als reactie op standaard stimuli, terwijl het bij STPD vaak gaat om interpersoonlijke contexten.

75
Q

Hoe komt sociale terugtrekking tot uiting in STPD?

A

De schizotypische criteria van het gebrek aan goede vrienden komen overeen met de sociale terugtrekking die ook wordt waargenomen in schizofrenie.

76
Q

Wat zijn de verschillen tussen STPD en Schizoïde PD in termen van negatieve symptomen?

A

Schizoïde PD dekt meer van de symptomen zoals verminderde motivatie, plezier en sociale terugtrekking, maar bevat geen criteria voor verminderde verbale expressie.

77
Q

Wat reflecteert Paranoïde PD in relatie tot schizofrenie?

A

Paranoïde PD reflecteert waanachtige vervolging beliefs. In schizofrenie zijn beschuldigende of vervolgende wanen het meest voorkomend.

78
Q

Wat zijn de cognitieve beperkingen die vaak worden geassocieerd met schizofrenie?

A

Cognitieve beperkingen zijn gegeneraliseerd over diverse domeinen en zijn gerelateerd aan slechter ‘real world’ functioneren.

79
Q

Welke cognitieve tekortkomingen zijn specifiek gevonden bij mensen met schizotypische PD?

A

Cognitieve tekortkomingen zijn gevonden in domeinen zoals cognitieve controle, werkgeheugen en verwerkingssnelheid.

80
Q

Hoe verhouden de cognitieve beperkingen in STPD zich tot die in schizofrenie?

A

De cognitieve beperkingen in STPD zijn minder ernstig dan die in schizofrenie, mogelijk omdat mensen met STPD minder ernstige cognitieve beperkingen hebben en daardoor minder snel schizofrenie ontwikkelen.

81
Q

Wat is de relatie tussen neurale beperkingen en STPD?

A

In zowel schizofrenie als schizotypische PD zijn er neurale beperkingen aangetoond, zoals een afgenomen grijze massa in de cortex en afgenomen witte massa.

82
Q

Welke hersengebieden zijn voornamelijk betrokken bij de neurale beperkingen in STPD?

A

De afgenomen grijze massa en die bevindt zich vooral in de superieure frontaalkwab.

83
Q

Wat wordt verstaan onder ‘schizotypy’?

A

Schizotypy wordt gekenmerkt door afwijkende en unsystematische denkprocessen en een verhoogde gevoeligheid voor psychotische stoornissen. Het wordt vaak gezien als een minder ernstige vorm van schizofrenie.

84
Q

Welke dimensie van schizotypy is het meest consistent gelinkt aan hoge levels van creativiteit?

A

Positieve schizotypy (ongewone ervaringen) is het meest consistent gelinkt aan hoge levels van creativiteit, zoals aangetoond in psychometrische testen en bij creatievelingen zoals artiesten en dichters.

85
Q

Hoe wordt de overlap tussen positieve schizotypy en creativiteit verklaard?

A

De overlap wordt verklaard door cognitieve stijlen die spontane en losse associaties en zinspelend denken omvatten, waarbij de noodzakelijke cognitieve controle om gedrag te sturen behouden blijft.

86
Q

Wat is ‘kwaadaardige creativiteit’?

A

Kwaadaardige creativiteit is het gebruik van creatief denken om opzettelijk anderen mentaal, fysiek of materieel te schaden. Het betreft schade veroorzaakt door creatieve ideeën, niet slechts een bijproduct van creatieve ideevorming.

87
Q

Welke relatie bestaat er tussen kwaadaardige creativiteit en ‘disagreeableness’?

A

Kwaadaardige creativiteit wordt sterk gelinkt met ‘disagreeableness’, wat zich uit in antisociaal en agressief gedrag, waarbij antagonistische strafneigingen prominent zijn.

88
Q

Welke rol speelt impulsieve non-conformiteit in kwaadaardige creativiteit?

A

Impulsieve non-conformiteit is geassocieerd met ongeremd, antisociaal en agressief gedrag, en deze kenmerken kunnen overlappen met kwaadaardige creativiteit.

89
Q

Wat rapporteerden Papousek et al. (2014) over individuen met hoge schizotypy?

A

Zij rapporteerden dat deze individuen een hogere gevoeligheid voor bedreigende stimuli vertoonden, wat werd aangetoond met EEG-veranderingen bij confrontatie met boosheid.

90
Q

Wat was de correlatie tussen kwaadaardige creativiteit en psychoticisme volgens Perchtold Stegan et al. (2020)?

A

Er was een kleine positieve correlatie tussen kwaadaardige creativiteit en psychoticisme

91
Q

Welke sub dimensie van schizotypy verklaarde de variatie in kwaadaardige creativiteit?

A

Alleen de sub schaal ‘impulsieve non-conformiteit’ verklaarde de variantie in de MCT-presentatie, onafhankelijk van gender en andere schizotypal trekken.

92
Q

Hoe is de relatie tussen zelf-gerapporteerde kwaadaardige creativiteit en schizotypy?

A

De link tussen zelf-gerapporteerde kwaadaardige creativiteit was het meest prominent met sub dimensies als ‘anderen pijn doen’ en ‘spelletjes spelen met anderen’, wat suggereert dat hoge scores op deze dimensies ook in het dagelijks leven worden geïmplementeerd.

93
Q

Wat was de verrassende bevinding over cognitieve desorganisatie in relatie tot kwaadaardige creativiteit?

A

Tegen de verwachtingen in droeg cognitieve desorganisatie positief bij aan zelf-gerapporteerde kwaadaardige creativiteit.

94
Q

Welke factoren worden in onderzoek geassocieerd met suïcidaliteit?

A

Emotionele afstand, interpersoonlijke problemen en gedrags- of affectieve problemen.

95
Q

Hoe beïnvloedt emotionele onthechting het risico op suïcide?

A

Emotionele onthechting verdubbelt het risico op ernstige suïcidepogingen.

96
Q

Wat is de relatie tussen sociale interesse en suïcideplanning?

A

Minder interesse in sociale relaties correleert met minder actieve planningen voor suïcide.

97
Q

Wat zijn belangrijke risicofactoren voor ernstige suïcidepogingen?

A

Een solitaire levensstijl en emotionele onthechting.

98
Q

Hoe beïnvloedt kindermishandeling de ontwikkeling van PPD-symptomen?

A

Kindermishandeling verhoogt de kans op PPD-symptomen door het ontwikkelen van algemeen wantrouwen en achterdocht.

99
Q

Wat zijn enkele gedragingen van mishandelde kinderen in sociale situaties?

A

Ze vertonen hyperarousal, overmatige waakzaamheid en zijn sneller geneigd om kwaadaardigheid in anderen te zien.

100
Q

Wat suggereert de hechtingstheorie over PPD-ontwikkeling?

A

Afwijzing door gewelddadige ouders kan leiden tot onveilige hechting en een negatief beeld van interpersoonlijke relaties.

101
Q

Hoe verschillen adolescenten met hoge PPD-symptomen van die met lage PPD-symptomen?

A

Adolescenten met hoge symptomen vertonen vaker gedragsproblemen zoals pesten en externaliserend gedrag.

102
Q

Wat toont onderzoek aan over interpersoonlijke relaties bij adolescenten met PPD?

A

Adolescenten met hoge PPD-symptomen worden vaak als minder coöperatief en ruziezoekend gezien in peer-nominaties.

103
Q

Is er een verband gevonden tussen kindertijdspeer-victimisatie en latere PPD-symptomen?

A

Nee, er was geen significante associatie gevonden tussen kindertijdspeer-victimisatie en latere PPD-symptomen.

104
Q

Wat is de belangrijkste conclusie van de studie over adolescenten met PPD?

A

Adolescenten met hoge PPD-symptomen hebben vaak een kindertijd gekenmerkt door kindermishandeling en verhoogde gedragsstoornissen.

105
Q

Welke EMS’s zijn relevant voor de paranoïde persoonlijkheidsstoornis?

A

Wantrouwen/Misbruik, Verlating, Sociale Isolatie en Emotionele Verwaarlozing.

106
Q

Hoe beïnvloeden deze EMS’s het gedrag van mensen met een paranoïde persoonlijkheidsstoornis?

A

Ze verwachten vaak dat anderen hen kwaad willen doen, wat veilige relaties bemoeilijkt.

107
Q

Wat is het belangrijkste EMS voor de schizoïde persoonlijkheidsstoornis?

A

Sociale Isolatie.

108
Q

Welke EMS’s zijn relevant voor de schizotypische persoonlijkheidsstoornis?

A

Sociale Isolatie en Emotionele Inhibitie.

109
Q

Hoe ervaren mensen met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis de wereld?

A

Ze onderdrukken vaak hun emoties en kunnen de wereld op een vreemde of afstandelijke manier ervaren.