Taak 5 Flashcards

1
Q

Wat zijn de kernkenmerken van Borderline Persoonlijkheidsstoornis (BPD)?

A

BPD wordt gekenmerkt door instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en affect, evenals impulsiviteit, die begint in de vroege volwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke gedragingen kunnen duiden op BPD?

A

Kenmerken van BPD zijn onder andere krampachtig proberen om verlatenheid te voorkomen, instabiele relaties, identiteitsproblemen, impulsiviteit, suïcidale gedragingen, affectieve instabiliteit, een chronisch gevoel van leegte, intense woede, en tijdelijke paranoïde ideeën of dissociatieve verschijnselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe ervaren mensen met BPD hun emoties?

A

Mensen met BPD hebben moeite met het beheersen van hun emoties en voelen zich vaak door hun emoties geregeerd. Dit kan leiden tot intense en ongecontroleerde woede, vaak als reactie op kleine aanleiding, wat resulteert in stemmingswisselingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe zijn de relaties van mensen met BPD gekarakteriseerd?

A

Relaties van mensen met BPD zijn vaak instabiel en intens, gekenmerkt door “splitting” (alles is goed of slecht). Ze hebben een grote behoefte aan affectie en bevestiging, maar ervaren ook angst voor afwijzing en verlatenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de kenmerken van verstoorde realiteitstoetsing bij BPD?

A

Soms ervaren mensen met BPD vluchtige psychotische belevingen of dissociatieve verschijnselen, vaak als gevolg van hoge stress, maar een echte psychose komt zelden voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de comorbide stoornissen die vaak samen voorkomen met BPD?

A

Bij mensen met BPD komt hoge comorbiditeit voor met stemmingsstoornissen (96,3%), angststoornissen (88,4%), middelenmisbruik (64,1%), eetstoornissen (53%), en PTSS (55,9%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt verstaan onder “affectieve reactiviteit”?

A

Affectieve reactiviteit verwijst naar de neiging om snel distress te ervaren door discrete emotionele gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een belangrijke bevinding met betrekking tot emotionele respons bij BPD?

A

Er is geen consistente ondersteuning voor verhoogde fysiologische reacties op emotie-uitlokkende stimuli, ondanks theoretische modellen die verhoogde affect intensiteit/reactiviteit suggereren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de bevindingen met betrekking tot emotionele dysfunctie in BPD volgens neuroimaging studies?

A

Er is bewijs voor emotionele dysfunctie in BPD, met een focus op verminderde volumes in de prefrontale cortex, hippocampus en orbitofrontale gebieden, en verhoogde activiteit in de amygdala als reactie op emotionele cues.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de risicofactoren in de kindertijd voor het ontwikkelen van BPD?

A

Kindertijd Trauma:

Fysieke, verbale en seksuele mishandeling
Verwaarlozing en afwijzing
Inconsistent/liefdeloos ouderschap
Ongepast opvoedgedrag (bijv. middelenmisbruik)

Ontwikkelingsproblemen:

Mishandeling en verwaarlozing
Omgevingsinstabiliteit
Psychopathologie bij ouders
Academisch laag presteren en beperkte sociale vaardigheden

Opmerking: 20% van mensen met BPD rapporteert geen kindertijdverwaarlozing of mishandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de belangrijkste biologische theorieën die de etiologie van BPD verklaren?

A

Tweelingstudies:

Genetisch component aanwezig bij BPD.
Link tussen BPD en bipolaire stoornis (44% van BPD-patiënten heeft ook bipolaire symptomen).

Neurotransmitters:

Laag serotonineniveau → impulsiviteit en depressieve episodes.
Dysfunctie in dopamineactiviteit → emotionele verwerking en impulscontrole.

Neuroimaging:

Abnormaliteiten in frontale kwab en limbisch systeem.
Onzeker of deze abnormaliteiten oorzaak of gevolg van BPD zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verklaren psychologische theorieën de gedragingen en emotionele problemen bij BPD? (Object relation theory)

A

Psychodynamische Theorieën:

Object Relations Theory:
Kinderen ontwikkelen hun zelfbeeld op basis van de steun en liefde van belangrijke anderen.
Onzeker ego door gebrek aan steun kan leiden tot laag zelfvertrouwen en angst voor afwijzing.
Splitting als beschermmechanisme: zwart-wit denken over mensen en situaties.

Comorbiditeit met
Antisociale PD:

Hoge overlap in etiologie tussen BPD en antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Young: Mensen met BPD ontwikkelen dysfunctionele schema-modes, vergelijkbaar met antisociale PD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de neurochemische basis van BPD?

A

De neurochemische basis van BPD omvat een aangepaste werking van belangrijke neurotransmitter systemen, zoals serotonine, glutamaat en GABA. Deze stoffen spelen een cruciale rol in het reguleren van emoties en gedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke structurele afwijkingen zijn er bij BPD? (in de hersenen)

A

Bij BPD zijn er zowel structurele als functionele afwijkingen te zien in fronto-limbische netwerken. Belangrijke hersengebieden zoals de amygdala, insula, anterior cingulate cortex (ACC) en mediale frontale cortex vertonen veranderingen die van invloed zijn op emotieverwerking en regulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe beïnvloeden structurele afwijkingen in het brein de emotionele processen bij BPD?

A

De combinatie van limbische hyperactiviteit en verminderde betrokkenheid van frontale regio’s zorgt voor een verstoring in emotionele processen. Dit kan bijdragen aan impulsiviteit en problemen in interpersoonlijke relaties, wat kenmerkend is voor mensen met BPD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de functionele kenmerken van BPD in rusttoestand?

A

Onderzoekers hebben ontdekt dat er in rusttoestand veranderde functionele connectiviteit bestaat binnen netwerken die verantwoordelijk zijn voor de verwerking van negatieve emoties, het coderen van opvallende gebeurtenissen en zelfreferentiële verwerking. De limbische systemen blijven hyperactief, terwijl de frontale systemen hypoactief zijn, wat bijdraagt aan emotionele dysregulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de rol van emotieverwerking en emotieregulatie bij BPD?

A

De emotieverwerking en emotieregulatie bij BPD worden gekenmerkt door een dysfunctioneel netwerk van fronto-limbische regio’s. De falende activatie van prefrontale controlegebieden, gecombineerd met de hyperactiviteit van limbische systemen, leidt tot een gebrek aan effectieve emotieregulatie, wat de symptomen van BPD verergert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe beïnvloedt zelfmutilatie de emotieregulatie bij BPD?

A

Non-suïcidaal zelfmutilatie (NSSI) wordt gezien als een dysfunctioneel mechanisme van emotieregulatie bij BPD. Dit gedrag kan leiden tot een verminderde activiteit van limbische systemen in reactie op pijn, waardoor de focus op pijn tijdelijk afleidt van emoties, wat een maladaptieve copingstrategie vormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er neurologisch tijdens dissociatie bij BPD?

A

Bij BPD zijn er verhoogde frontale activatie en gedempte limbische activatie tijdens dissociatie. Dit wijst op een subjectieve loslating van de eigen emotionele ervaringen, waardoor de persoon zich afgezonderd kan voelen van zijn of haar emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de gedragsdysregulaties en impulsiviteit bij BPD?

A

Studies tonen aan dat er hypoactivatie is in de frontale gebieden die betrokken zijn bij impulscontrole, terwijl er een verhoogde activatie is in corticostriatale wegen. Deze veranderingen leiden tot een verstoorde inhibitie, waardoor de limbische gebieden overactief blijven, wat impulsiviteit verder aanwakkert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe beïnvloeden interpersoonlijke verstoringen BPD?

A

Mensen met BPD vertonen aanpassingen in het verwerken van sociale informatie, wat gepaard gaat met verhoogde limbische activatie. Dit leidt tot problemen met empathie en samenwerking, waardoor ze moeite hebben met sociale interacties en een gevoel van buiten sluiten ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Conclusie over kindermishandeling en PS?

A

70-80% van mensen met PS heeft trauma ervaren.

Bewijs dat verschillende mishandelingseffecten hebben op PS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Seksuele mishandeling en PS?

A

Geassocieerd met:

Paranoïde PS
Schizoïde PS
Borderline PS
Vermijdende PS

Roept gevoelens van schaamte, stigmatisering en wantrouwen op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Fysieke mishandeling en PS?

A

Geassocieerd met:

Antisociale PS

Roept vaak agressief en asociaal gedrag op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Emotionele mishandeling en PS?

A

Geassocieerd met:

Paranoïde PS
Schizotypische PS
Borderline PS
Cluster C PS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Emotionele verwaarlozing en PS?

A

Geassocieerd met:

Histrionische PS
Borderline PS

Onderliggend: aandacht zoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Fysieke verwaarlozing en PS?

A

Had geen onafhankelijke relatie met PD.
Mogelijk gerelateerd aan:

Cluster A en B, niet specifieke PD.
Of weerspiegelt afwezigheid van fysieke verwaarlozing in Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is DBT?

A

Dialectical Behavior Therapy (DBT) is een cognitieve gedragstherapie (CGT) behandeling voor borderline persoonlijkheidsstoornis (BPD), gericht op emotiedisregulatie, een kernkenmerk van BPD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waarom is BPD moeilijk te behandelen?

A

BPD-criteria zijn complex en ernstig.

Hoge zelfbeschadiging en suïcidaliteit: 69-80%
Suïcidecijfers rond 10%, verdubbeld bij zelfbeschadiging.
Hoge comorbiditeit met andere stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de kernprincipes van DBT?

A

DBT is principe-gedreven en niet protocol-gedreven. Het is gebaseerd op:

  1. Dialectische theorie: het balanceren van tegenstrijdige perspectieven.
  2. Biosociale theorie: BPD ontstaat door emotionele kwetsbaarheid en een invaliderende omgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat houdt de dialectische theorie in?

A

Dialectiek is het begrijpen van beweging en verandering door het samenbrengen van tegenovergestelde perspectieven.

  • Acceptatie van emoties (these) vs. noodzaak om te veranderen (antithese)
  • Doel: leren omgaan met de spanning tussen deze perspectieven (synthese).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de biosociale theorie van BPD?

A

BPD ontstaat door de combinatie van:

  • Emotionele kwetsbaarheid (biologisch)
  • Invaliderende omgeving (psychologisch)
  • Geen enkele component is voldoende op zichzelf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de kenmerken van emotionele kwetsbaarheid bij BPD?

A
  • Hogere emotionele gevoeligheid: lagere drempel voor emotionele stimuli.
  • Hogere emotionele reactiviteit: sterkere emotionele responsen.
  • Tragere terugkeer naar baseline: langere duur van emotionele reacties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de gevolgen van een invaliderende omgeving?

A

Een invaliderende omgeving ontkracht de interne ervaringen van een persoon, wat leidt tot:

  • Onderdrukking van emoties.
  • Extreme emotionele reacties.
  • Moeite met het labelen en moduleren van emoties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de belangrijkste doelen van DBT?

A

DBT richt zich op:

  • Effectieve emotie-regulatie
  • Acceptatie en bewustzijn van emoties
  • Compleet ervaren van emoties
  • Vermijden van extreme reacties op emoties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de emotionele reacties van BPD-patiënten op negatieve stimuli?

A

BPD-patiënten hebben een overgevoeligheid voor negatieve emotionele stimuli, zoals blijkt uit neuroimagingstudies. De amygdala activeert sterker bij negatieve stimuli in vergelijking met gezonde controles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de rol van de hippocampus en amygdala bij BPD?

A

Bij BPD-patiënten is er een verminderd volume van de hippocampus en amygdala. De amygdala toont verhoogde activiteit bij het waarnemen van negatieve emoties, wat wijst op een overgevoeligheid voor aversieve stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe verschilt emotionele respons tussen BPD-patiënten en controles?

A

BPD-patiënten zijn minder accuraat in het herkennen van statische gezichtsexpressies (zoals boosheid en angst) in vergelijking met gezonde controles, wat wijst op een verstoord emotioneel herkenningsvermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is het dialectisch dilemma in DBT?

A

Het dilemma betreft de acceptatie van emoties als valide versus de noodzaak om deze te veranderen om de levenskwaliteit te verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het verschil tussen BPD en Borderline Personality Organization (BPO)?

A

BPD is categorisch en betreft specifieke symptomen, terwijl BPO multidimensionaal is en meerdere persoonlijkheidsstoornissen kan omvatten.

41
Q

Wat zijn de voordelen en nadelen van objectrelatie-ideeën over BPD?

A

Voordeel: Ze zijn dicht bij de ervaringen van patiënten.
Nadeel: Er is een gebrek aan objectieve, kwantitatieve metingen van pathologie; experimentele data is nodig

Een belangrijk concept bij objectrelatie theorieën is de dominante rol gespeeld door het internaliseren (perceptie en geheugenopslag) van dyadische objectrelaties in de kindertijd en hoe dit persoonlijkheid ontwikkeld

42
Q

Wat houdt de formele structuur van het objectrelatiemodel in?

A

Het model stelt dat subjectieve ervaringen en gedrag worden georganiseerd door een interne psychische structuur, bestaande uit objectrelation dyaden. Deze dyaden koppelen representaties van het zelf en anderen aan affectieve ervaringen.

43
Q

Wat zijn de drie persoonlijkheidsorganisaties volgens Kernberg?

A
  1. Normale persoonlijkheidsorganisatie (neurotisch)
  2. Borderline persoonlijkheidsorganisatie
  3. Psychotische persoonlijkheidsorganisatie
44
Q

Welke criteria hanteert Kernberg voor het beoordelen van persoonlijkheidsorganisaties?

A

Kernberg beoordeelt persoonlijkheidsorganisaties op basis van:

  • Identiteit
  • Primitieve afweermechanismen
  • Realiteitstoetsing
45
Q

Wat zijn de drie belangrijkste eigenschappen van een normale persoonlijkheidsorganisatie (neurotisch)?

A

1 Geïntegreerd concept van het zelf en de ander
2 Breeds spectrum van affectieve ervaringen
3 Aanwezigheid van intern waardesysteem
4 Realiteitstoetsing

46
Q

Wat houdt een geïntegreerd concept van het zelf in?

A

Een geïntegreerde representatie van het zelf omvat zowel interne cognitieve en affectieve samenhangende representaties als bijpassend gedrag. Dit is essentieel voor zelfvertrouwen en het genieten van relaties, en helpt bij het realiseren van eigen capaciteiten, wensen en lange termijn doelen.

47
Q

Waarom is een geïntegreerde representatie van de ander belangrijk?

A

Het is noodzakelijk om anderen realistisch te evalueren en waarderen, met empathie en sociale maat. Dit draagt bij aan een geïntegreerde identiteit en een samenhangend gevoel van zelf en anderen, wat essentieel is voor interafhankelijkheid.

48
Q

Wat betekent “interafhankelijkheid” in de context van een normale persoonlijkheidsorganisatie?

A

Interafhankelijkheid verwijst naar een diepe emotionele toewijding aan anderen, terwijl een gevoel van autonomie behouden blijft. Dit ontstaat uit een geïntegreerd en genuanceerd concept van het zelf en de ander.

49
Q

Wat houdt het “brede spectrum van affectieve ervaringen” in?

A

Het vermogen om verschillende, complexe en goed gemoduleerde affecten te ervaren met volledig bewustzijn, zonder verlies van impulscontrole.

50
Q

Wat is de rol van een intern waardesysteem in een normale persoonlijkheidsorganisatie?

A

Het intern waardesysteem bestaat onafhankelijk van externe relaties en is gebaseerd op opvoeding, maar wordt stabiel en individueel. Het manifesteert zich in persoonlijke verantwoordelijkheid, realistische zelfkritiek en flexibele keuzes gebaseerd op standaarden en idealen.

51
Q

Wat is “realiteitstoetsing” en waarom is het belangrijk?

A

Realiteitstoetsing is het vermogen om de werkelijkheid accuraat waar te nemen. Het is essentieel voor het functioneren van een normale persoonlijkheidsorganisatie en helpt bij het navigeren van sociale en emotionele interacties.

52
Q

Hoe beïnvloeden cognitieve affectieve representaties gedrag?

A

Cognitieve affectieve representaties zijn patronen die samenhangen met gedragsuitingen en motiveren de selectie van bepaalde omgevingen waar iemand als persoon de voorkeur aan geeft.

53
Q

Wat zijn de kernideeën over de oorsprong van Borderline Persoonlijkheidsstoornis (BPD)?

A

BPD ontstaat uit moeilijkheden met het zelf of identiteit en constant interpersoonlijk disfunctioneren. Belangrijke perspectieven zijn cognitieve, interpersoonlijke, hechting en objectrelaties.

54
Q

Wat is “identity diffusion” in de context van BPD?

A

Identity diffusion is het gebrek aan integratie van identiteit, met tegenstrijdige beelden over zichzelf en inconsistent gedrag. Dit leidt tot een instabiel zelfconcept en gefragmenteerde zelfidentiteit.

55
Q

Wat zijn de symptomen van borderline persoonlijkheidsorganisatie (BPO)?

A

Emotionele labiliteit
Woede
Interpersoonlijke chaos
Impulsieve zelfbeschadiging
Moeite met het begrijpen van het gedrag van anderen
Snel en niet doordacht wisselen van cognitieve affectieve staten

56
Q

Wat is de rol van primitieve verdedigingsmechanismen bij BPD?

A

Primitieve verdedigingsmechanismen helpen bij het onderhandelen tussen interne affectieve staten, drives (id), en de externe realiteit. Bij BPD zijn deze mechanismen vaak rigide, wat leidt tot symptomen zoals splitting en een beperkt vermogen om aan te passen aan de realiteit.

57
Q

Wat houdt “splitting” in bij mensen met een borderline persoonlijkheidsorganisatie?

A

Splitting is een primitieve verdedigingsmechanisme waarbij mensen de wereld in zwart-wit categorieën verdelen. Dit helpt hen om angst te verminderen, maar belemmert ook hun vermogen om om te gaan met de complexiteit van relaties en situaties.

58
Q

Wat zijn de twee levels van borderline organisatie?

A

Er zijn hoge en lage levels van borderline organisatie. Deze kunnen worden gecategoriseerd aan de hand van vier dimensionele variabelen.

59
Q

Wat houdt de dimensie “introversie-extraversie” in?

A

Dit betreft temperamentvariabelen die zich uiten in de oriëntatie naar anderen of in het vermijden van anderen. Veel mensen met BPD neigen naar de extraverte kant, wat de uiting van de stoornis beïnvloedt.

60
Q

Hoe beïnvloeden objectrelaties de borderline organisatie?

A

De relaties met anderen zijn verstoord door een gebrek aan empathie en inconsistent begrip van anderen. Dit leidt tot fluctuaties in perceptie, zoals idealiseren of devalueren van anderen, en maakt intieme relaties erg uitdagend.

61
Q

Wat is de rol van morele waarden in borderline organisatie?

A

Het superego bestaat uit de integratie van geïnternaliseerde zelf- en objectrepresentaties. Mensen met een hoog niveau van borderline hebben een intern waardesysteem, terwijl mensen met een laag niveau weinig morele waarden hebben, wat kan leiden tot antisociaal gedrag zonder angst of schuldgevoel.

62
Q

Wat zijn de verschillen in functioneren tussen hoog en laag borderline?

A

Mensen met een hoog niveau van borderline hebben een betere rem op impulsiviteit, meer interne waarden, en kunnen negatief affect beter afblokken. Ze functioneren beter en gaan effectiever om met hun omgeving in vergelijking met mensen met een laag niveau van borderline.

63
Q

Wat zijn de kenmerken van identiteit in psychotische persoonlijkheidsorganisatie?

A

Ernstige identiteitsdiffusie leidt tot een zeer gedesorganiseerd zelfconcept. Er is moeite met het differentiëren tussen zelf en externe realiteit, en het behouden van een coherente zelfidentiteit is lastig. Hierdoor is er geen vermogen tot inleven in anderen en ernstige moeilijkheden bij het vormen van stabiele relaties.

64
Q

Wat is de impact van identiteitsdiffusie op metallisatie?

A

Psychotische individuen ervaren ernstige verstoringen in metallisatie, met een zeer beperkt vermogen om mentale toestanden van zichzelf en anderen accuraat te interpreteren en begrijpen. Dit wordt verergerd door wanen en hallucinaties.

65
Q

Welke primitieve verdedigingsmechanismen komen voor bij psychotische persoonlijkheidsorganisatie?

A

Veelgebruikte primitieve verdedigingsmechanismen zijn onder andere:

Ontkenning van realiteit
Hallucinatoire processen
Wanen
Regresie naar meer primitieve manieren van denken
Projectieve identificatie
Primitive idealisatie en devaluatie (goed-slecht)
Dissociatie

66
Q

Hoe verloopt de realiteitstoetsing bij psychotische persoonlijkheidsorganisatie?

A

Realiteitstoetsing is niet mogelijk, met veel verstoringen in denken, perceptie en realiteitstoetsing. Hallucinaties en wanen beïnvloeden het vermogen om te differentiëren tussen interne en externe realiteit.

67
Q

Wat zijn de drie persoonlijkheidsorganisaties volgens Kernberg?

A
  1. Neurotisch (gezond): Geen identiteitsdiffusie, goed metalliserend vermogen, geen primitieve verdediging en mogelijkheid tot realiteitstoetsing.
  2. Borderline (tussen neurotisch en psychotisch): Moeite met inleven in anderen, identiteitsdiffusie, primitieve verdediging (splitting/zwart-wit denken), maar mogelijkheid tot realiteitstoetsing.
  3. Psychotisch (minst gezond): Geen inlevingsvermogen, geen inzicht in zelf of ander, veel primitieve verdediging, en geen mogelijkheid tot realiteitstoetsing.
68
Q

Wat zijn de gevolgen van een gedesorganiseerd zelfconcept in psychotische persoonlijkheidsorganisatie?

A

Een gedesorganiseerd zelfconcept leidt tot ernstige moeilijkheden in sociale interacties, een gebrek aan stabiliteit in relaties, en een gevoel van isolatie. De verstoringen in het zelfbeeld beïnvloeden de algehele functionaliteit van het individu.

69
Q

Wat zijn de verschillen in realiteitstoetsing tussen neurotische, borderline en psychotische persoonlijkheidsorganisaties?

A
  • Neurotisch: Goede realiteitstoetsing, onderscheid tussen echt en nep.
  • Borderline: Mogelijkheid tot realiteitstoetsing, maar moeite met empathie en identiteitsintegratie.
  • Psychotisch: Geen realiteitstoetsing mogelijk, met ernstige verstoringen in denken en perceptie.
70
Q

Wat is het borderline schema volgens Beck?

A

Het borderline schema kan worden samengevat als: “Ik verdien het om gestraft te worden.”

71
Q

Wat zijn enkele belangrijke dysfunctionele beliefs van BPD-patiënten?

A

Afhankelijkheid
Wantrouwen
Afwijzing/verlatingsangst
Angst om emotionele controle te verliezen

72
Q

Welke specifieke assumptie over de wereld is kenmerkend voor BPD?

A

De assumptie dat “de wereld gevaarlijk en kwaadaardig is” is specifiek voor BPD-patiënten.

73
Q

Wat is een belangrijk kenmerk van borderline beliefs?

A

Ze zijn zeer stabiel en veranderen niet significant na emotionele ervaringen, wat wijst op hun resistentie tegen therapeutische verandering.

74
Q

Wat is de relatie tussen kindermishandeling en borderline trekken?

A

De ernst van borderline trekken wordt meer beïnvloed door hoe het trauma wordt verwerkt en de bijbehorende beliefs, dan door de ernst van de kindermishandeling zelf.

75
Q

Wat zijn enkele belangrijke maladaptieve schema’s (EMS) geassocieerd met BPD?

A

Abandonment
Mistrust/abuse
Emotional deprivation
Defectiveness
Social isolation
Dependence
Vulnerability to harm
Enmeshment
Failure
Insufficient self-control
Subjugation
Emotional inhibition

76
Q

Waarom kan het aantal EMS bij BPD hoog zijn?

A

De diversiteit aan symptomen die de BPD-criteria vormen kan bijdragen aan het hoge aantal EMS. Studies over PD-specifieke EMS zijn niet altijd conclusief door variaties in deelnemende groepen.

77
Q

Welke domeinen medieerden de relatie tussen kindermishandeling en BPD-symptomen?

A

De domeinen ‘disconnection/rejection’ en ‘impaired limits’ medieerden deze relatie.

78
Q

Wat is aandachtsbias en hoe komt dit voor bij BPD-patiënten?

A

Aandachtsbias verwijst naar de neiging om meer aandacht te geven aan negatieve stimuli. Studies tonen aan dat BPD-patiënten veel aandacht hebben voor negatieve woorden, wat zowel stoornisspecifiek als schemaspecifiek kan zijn.

79
Q

Wat zeggen studies over de hypervigilantie van BPD-patiënten?

A

BPD-patiënten hebben verhoogde hypervigilantie voor positieve woorden, mogelijk om positieve ervaringen te benaderen. Deze hypervigilantie voor negatieve woorden neemt af bij genezen BPD-patiënten na drie jaar behandeling.

80
Q

Hoe reageren BPD-patiënten op gezichtsuitdrukkingen in de dot-probe test?

A

In de dot-probe test vertonen BPD-patiënten aandachtsbias afhankelijk van hun stemming. Bij een positieve stemming vermijden ze negatieve gezichten, terwijl ze in een neutrale of negatieve stemming juist meer aandacht voor negatieve gezichten hebben.

81
Q

Wat is interpretatiebias bij BPD-patiënten?

A

BPD-patiënten interpreteren neutrale gezichten sneller als negatief, vooral onder tijdsdruk. Er zijn geen verschillen in interpretatie bij een test zonder tijdslimiet, wat wijst op een negatieve interpretatiebias die afhankelijk is van de snelheid van classificatie.

82
Q

Wat zijn de bevindingen met betrekking tot geheugenbias bij BPD-patiënten?

A

BPD-patiënten hebben meer moeite met het vergeten van negatieve woorden en vertonen een verhoogde recall van deze woorden. Dit geldt ook voor borderline-gerelateerde woorden, die moeilijk te onderdrukken zijn

83
Q

Wat blijkt uit het onderzoek naar borderline-gerelateerde woorden?

A

BPD-patiënten tonen een verhoogde recall van specifieke borderline-gerelateerde woorden, vooral wanneer ze geïnstrueerd worden om deze woorden te onthouden, in tegenstelling tot wanneer ze moeten vergeten.

84
Q

Welke schema modes worden geassocieerd met BPD?

A

De volgende schema modes zijn geassocieerd met BPD:

Abandoned/abused child
Angry child
Impulsive child
Undisciplined child
Enraged child
Vulnerable child
Detached protector
Detached self-soother
Suspicious overcontroller
Punitive parent
Compliant surrender
Kritische straffende ouder

85
Q

Hoe verhouden BPD en vermijdende PD zich tot schema modes?

A

BPD en vermijdende persoonlijkheidsstoornis (PD) zijn specifiek geassocieerd met een hoog aantal schema modes, terwijl schizotypische en schizoïde PD’s geassocieerd zijn met weinig modes. Antisociale PD-patiënten rapporteren een groter aantal gezonde schema modes vergeleken met BPD- of cluster-C-patiënten.

86
Q

Wat toonde de studie aan over de ‘Detached Protector Mode’ bij BPD-patiënten?

A

BPD-patiënten ervoeren een unieke verhoging in de ‘Detached Protector Mode’ na het bekijken van een filmfragment over mishandeling. Deze mode stelt patiënten in staat zichzelf te beschermen door zich emotioneel te distantiëren.

87
Q

Wat is dichotoom denken in de context van BPD?

A

Dichotoom denken is de neiging om zichzelf, anderen en de wereld in zwart-wit termen te evalueren in plaats van in grijstinten. Dit wordt gezien als een stagnatie in de cognitieve en emotionele ontwikkeling en kenmerkt BPD-patiënten.

88
Q

Wat onthulde het onderzoek naar dichotoom denken bij depressieve patiënten met BPD?

A

Onderzoek toonde aan dat depressieve patiënten met een comorbide BPD-diagnose een veel grotere discrepantie in de omschrijving van anderen vertoonden, wat wijst op other-related dichotoom denken.

89
Q

Wat zijn de bevindingen over dichotoom denken in verschillende filmstudies?

A

B1. ij borderline-specifieke clips vertoonden BPD-patiënten multidimensionaal dichotoom denken.

  1. Bij alle soorten clips toonden BPD-patiënten dichotoom denken, inclusief positieve clips.
  2. BPD-patiënten waren negatiever in hun evaluaties van neutrale en positieve karakters vergeleken met controlegroepen.
90
Q

Hoe verschilt het beoordelingspatroon van BPD-patiënten in ongestructureerde situaties?

A

In ongestructureerde situaties, zoals spontane impressies van filmkarakters, vertoonden BPD-patiënten en cluster-C-patiënten unidimensionaal denken, wat resulteert in een ‘helemaal goed of helemaal slecht’-mentaliteit.

91
Q

Wat is het verschil tussen dichotoom denken en splitting?

A

Dichotoom denken is de neiging om ervaringen in zwart-wit termen te evalueren (unidimensionaal of multidimensionaal), terwijl splitting een unidimensionaal denkpatroon is, dat specifiek de neiging beschrijft om zowel de goede als de slechte kanten van iemand niet te kunnen integreren.

92
Q

Welke drie schemata spelen een centrale rol in BPD?

A

De wereld is gevaarlijk en kwaadaardig.
Ik ben machteloos en kwetsbaar.
Ik ben inherent slecht en onacceptabel

93
Q

Wat zijn de twee soorten dichotoom denken?

A

Unidimensionaal: Extreme evaluaties met dezelfde valentie op een positief-negatief dimensie (bijv. iemand is helemaal goed of helemaal slecht).

Multidimensionaal: Extreme evaluaties met verschillende valenties op positief-negatief dimensies (bijv. iemand is zowel heel grappig als heel dom).

94
Q

Is dichotoom denken een specifiek mechanisme voor BPD?

A

Ja, het onderzoek concludeert dat dichotoom denken specifiek is voor BPD, omdat patiënten wel genuanceerd kunnen evalueren in neutrale en niet-specifieke negatieve situaties.

95
Q

Hoe beïnvloedden emotionele reacties het dichotoom denken bij BPD-patiënten?

A

BPD-patiënten rapporteerden sterkere emotionele reacties op specifieke clips, maar dichotoom denken werd alleen gevonden in hun evaluaties. Dit suggereert dat sterke emotionele reacties niet per se verbonden zijn met dichotoom denken.

96
Q

Hoe reageren BPD-patiënten op het moment van misbruik (abuse exposure) in vergelijking met neutrale fragmenten?

A

BPD-patiënten reageren sneller op het moment van misbruik dan op neutrale fragmenten.

97
Q

Op welke gebieden vertonen BPD-patiënten duidelijke verschillen ten opzichte van controlegroepen?

A

BPD-patiënten vertonen duidelijke verschillen in emoties, schema modi, psychofysiologische reacties en impliciete cognities.

98
Q

Wat voor soort emoties vertoonden BPD-patiënten na het zien van BPD-specifieke misbruikfragmenten?

A

BPD-patiënten reageerden emotioneel negatiever na BPD-specifieke misbruikfragmenten.

99
Q

Wat is een kenmerk van de emotionele reacties van BPD-patiënten op BPD-specifieke stimuli?

A

BPD-patiënten reageren vooral hyperreactief op emoties die worden gestimuleerd door BPD-specifieke stimuli.