Systeem Aarde 2.2 Flashcards
Wat is de ITCZ?
De intertropische convergentiezone. Het is een lagedrukgebied bij de tropen.
Geef bij elke breedtegraad aan of er een laag- of hogedrukgebied is.
- evenaar
- 30 NB/ZB
- 60 NB/ZB
- polen
- evenaar: laag
- 30 NB/ZB: hoog
- 60 NB/ZB: laag
- polen: hoog
Hoe ontstaat een lagedrukgebied?
Warme lucht stijgt op en laat aan het oppervlak een tekort aan luchtdeeltjes achter. (Die wordt aangevuld door wind vanuit hogedrukgebieden).
Hoe ontstaat een hogedrukgebied?
De warme lucht die vanuit lagedrukgebieden opstijgt stroomt hoog in de troposfeer naar een hogere breedte toe en koelt af. Daar zakt de lucht naar het aardoppervlak en creëert een hogedrukgebied. (Door het teveel aan lucht komt er een wind naar lagedrukgebieden).
Wat gebeurt er in de polaire cell?
Door de kou daalt de lucht en een hogedrukgebied ontstaat. De lucht gaat via de wind naar het lagedrukgebied op 60*.
Wat gebeurt er in de Ferrel cell?
De luchtstromen van de polaire cel en de Ferrel cell ontmoeten elkaar op 60* en de (warme) lucht stijgt op waardoor er een lagedrukgebied ontstaat. Op 30* daalt de afgekoelde lucht die vanaf de evenaar en subpolaire zone komen.
Wat gebeurt er in de Hadley cell?
Bij de evenaar stijgt de warme lucht op en creëert een lagedrukgebied. Op 30* is de lucht afgekoeld en daalt (hogedrukgebied). Die lucht waait weer naar de evenaar en warmt op.
Wat is het corioliseffect?
Door de draaiing van de aarde heeft de wind op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links.
Wat zijn moessons?
Winden die elk halfjaar omdraaien.
Wat zijn passaten?
Winden die het hele jaar uit dezelfde richting waaien.
Waarom zakt het water bij de diepwaterpomp naar de diepte?
- het water is kouder en dus zwaarder
- het water is daar zouter en dus zwaarder
Wat is de diepwaterpomp?
Koud zout water zinkt bij Groenland, gaat via de diepte naar de tropische streken waar het aan het oppervlak komt en weer naar het noorden wordt gezogen.
Noem vier temperatuurfactoren die invloed hebben op het klimaat.
- de breedteligging
- de hoogteligging
- ligging aan zee of landinwaarts
- zeestromen
Noem de drie soorten regens.
- stijgingsregen
- stuwingsregen
- frontale regen