Globalisering - Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Op basis van welke criteria kunnen landen binnen het wereldsysteem ingedeeld worden?

A
  1. de soort economische activiteiten en de omvang ervan
  2. de soort (economische en politieke) relaties met andere landen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de drie categorieën van landen binnen het wereldsysteem?

A

Centrum, semiperiferie en periferie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij welke categorie past een grote industrialisatiegraad?

A

Semiperiferie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij welke categorie past een productie gebaseerd op kennis en technologie?

A

Centrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij welke categorie past fragmentarische modernisering?

A

Periferie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe werd het wereldsysteem met West-Europa als kernregio gecreëerd?

A

Vanaf de vijftiende eeuw worden (overzeese) gebieden door het kolonialisme verbonden met West-Europese landen. Door de handel in landbouwproducten werden gebieden over de hele wereld aan elkaar gekoppeld: het handelskapitalisme, met West-Europa als centrum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat was het effect van de industrialisatie op exploitatiekoloniën?

A

Centrumlanden investeerden in de infrastructuur van hun koloniën om de afvoer van goederen in deze gebieden naar de kernlanden mogelijk te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn twee belangrijke factoren van het succes van West-Europa?

A
  1. een kapitalistische markeconomie
  2. een stimulerende rol van de overheid: door winsten uit de periferie kon het centrum zich ontwikkelen en investeren in infrastructuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de huidige triade van landen in het wereldsysteem?

A

Europa, de Verenigde Staten en Japan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was de oorzaak en het gevolg van uitschuiving vanaf de jaren 60?

A

In rijke landen werd de loon te hoog voor veel bedrijven. Lichte industrieën zochten nieuwe, goedkopere locaties. Het gevolg hiervan was dat de eerste Newly Industrialising Countries zich vormden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de gewoonlijke verdeling van de productieketens van multinationals?

A

Hoofdkantoren zitten meestal in de belangrijkste steden van centrumlanden. De aanlevering van grondstoffen en halffabricaten gaan meestal naar (semi)perifere gebieden. De zakelijke dienstverlening is dan weer sterk geconcentreerd in centrumlanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem een voorbeeld van een gevolg dat globalisering en vervlechting kan hebben.

A
  1. Conjuctuurschommelingen: schommelingen van de economische groei op korte termijn.
  2. Een financiële crisis: bijvoorbeeld de bankencrisis in de VS in 2008 die oversloeg naar Europa en andere gebieden.
  3. Het vestigingsgedrag van bedrijven en veranderende vestigingsklimaten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg uit hoe technologische innovaties de tijd-ruimtecompressie heeft versneld.

A

Met uitvindingen zoals de stoomtrein en later het vliegtuig is het mogelijk om veel sneller van de ene plek naar de ander te reizen. Op het gebied van communicatie hebben de telefoon, computers en mobieltjes hebben vlotte communicatie mogelijk gemaakt en men staat meer en gemakkelijker in contact met elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg uit hoe een transportnetwerk werkt.

A

Goederen worden in mainports (intercontinentale knooppunten) verzameld en naar continentale knooppunten gebracht. Vanuit daar worden ze via regionale knooppunten naar de lokale bestemming gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem drie groepen politieke factoren die de aantrekkelijkheid voor een bedrijf bepalen.

A
  1. Politieke stabiliteit. Als een land instabiel is blijven investeerders weg.
  2. Overheidsbemoeienis. Bedrijven vinden het belangrijk hoe ver de vrije markt gaat.
  3. Het vestigingsklimaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe verandert het migratiepatroon?

A

Lange tijd vormde Zuid-Noordmigratie de belangrijkste stroom. Er vindt echter steeds meer Zuid-Zuidmigratie plaats, bijvoorbeeld tussen landen in Afrika en Azië.