stampen herkansing Flashcards

1
Q

driestapstrategie

A
  1. retentie (vasthouden van water in de bodem/planten);
  2. bergen in oppervlaktewater;
  3. afvoer bevorderen in rivieren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ruimte voor de Rivier maatregelen

A
  1. dijkverhoging;
  2. dijk verlegging;
  3. uiterwaardvergraving;
  4. krib verlaging;
  5. zomerbedverdieping;
  6. nevengeul;
  7. hoogwatergeul;
  8. dijkverbetering.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

publiek-private samenwerking

A

Overheid helpt steden met innovatie en versterking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wad

A

Kustgebied dat wordt gekenmerkt door zandplaten die bij eb droogvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bolwerkvorming

A

Proces waarbij de erosiebestendige harde kust verder in zee komt te liggen dan de omliggende zachte kust die verder geΓ«rodeerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vertragingstijd

A

De tijd tussen het vallen van neerslag en de afvoer ervan door de rivier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Debiet

A

De hoeveelheid water die een rivier op een bepaald moment per tijdseenheid afvoert (meestal gemeten in m3 per seconde).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Regiem

A

Geeft aan hoe de hoeveelheid water in een rivier verdeeld is over een jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verval

A

Het hoogteverschil tussen twee punten langs een rivier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verhang

A

De gemiddelde helling van een rivier, gemeten in meters per kilometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kanalisatie

A

Menselijke ingrepen gericht op verbetering van de waterstand en de bevaarbaarheid van rivieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stuw

A

Waterbouwkundig werk dat het water in een rivier of kanaal kan opstuwen om het waterpeil te regelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Absolute zeespiegelstijging

A

Stijging van het zeeniveau doordat gletsjers en landijs smelten en het zeewater uitzet als gevolg van hogere temperaturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Relatieve zeespiegelstijging

A

Door bodemdaling stijgt de zeespiegel ten opzichte van het land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Integraal waterbeleid

A

Samenhangend pakket maatregelen van de regering waarin naast het keren van water ook verdroging, verzilting, waterkwaliteit en natuurΒ­ en recreatiewaarden een plek hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waterschap

A

Waterbeheerder op regionale schaal in Nederland. Ook het gebied waarin een waterschap actief is, heet een waterschap (soms ook een hoogheemraadschap).

17
Q

Dynamisch handhaven

A

Het handhaven van de kustlijn door natuurlijke processen en tegelijk de natuurlijke dynamiek laten bestaan. De mens grijpt indien nodig in (met zandsuppleties).

18
Q

Slufter

A

Duinvallei waar de zee via een gat in de zeewerende duinenrij naar binnen kan stromen.

19
Q

Verdieping (van het zomerbed)

A

Het dieper maken van de vaargeul van een rivier.

20
Q

Nevengeul

A

Geul in de uiterwaard, evenwijdig aan de rivier.

21
Q

Retentiebekken

A

Gebied (open water of een stuk land) waar overtollig water tijdelijk kan worden opgeslagen.

22
Q

tijd-ruimtecompressie

A

Het verschijnsel dat in de wereld de ruimte en tijd er niet meer toe doen door afname van de relatieve afstanden.

23
Q

relatieve afstand

A

Afstand uitgedrukt in tijd, geld of moeite.

24
Q

cumulatieve causatie

A

De theorie van Myrdal die stelt dat de groei van economische activiteiten en welvaart in het centrum zichzelf versterkt en uitbreidt ten koste van de werkgelegenheid en welvaart in de periferie.

25
Q

uitschuiving

A

Het proces van ruimtelijke verplaatsing van bedrijven of bedrijfsonderdelen naar nieuwe gebieden met een aantrekkelijker vestigingsklimaat (zoals lage lonen).

26
Q

anders-globalisten

A

Tegenstanders van de huidige manier van globalisering. Anders-globalisten willen eerlijke wereldhandel (fair trade) en eerlijke spelregels (fair play). Ook stellen ze de milieuvervuiling aan de kaak die met globalisering samenhangt.

27
Q

backwash-effect

A

Negatief effect voor de (semi-) periferie als gevolg van de economische ontwikkeling in het centrum.

28
Q

kosmopolitisme

A

Het gevoel van verbondenheid met de mensheid in het algemeen in plaats van met een regio/vaderland.

29
Q

moesson

A

Een passaat waarbij sprake is van een halfjaarlijkse omkering van de windrichting. In de zomer is er een natte moesson (sterke verhitting en lage luchtdruk) en in de winter een droge moesson (afkoeling en hoge luchtdruk).

30
Q

Het Cs-klimaat (mediterraan klimaat)

A

Heeft een droge zomer en een natte winter. De droge zomer komt omdat het subtropisch hogedrukgebied (H) dan boven dit klimaatgebied ligt. In de winter is er vaak lage druk omdat het subtropische hogedrukgebied met de ITCZ naar lagere breedte is verschoven. Westenwinden zorgen dan voor de aanvoer van depressies die voor flink wat neerslag kunnen zorgen.

31
Q

mechanische/fysische verwering

A

Een gesteente dat in steeds kleinere stukken gebroken wordt zonder dat dit gesteente van samenstelling verandert.

32
Q

temperatuurverschillen tussen dag en nacht in een woestijn (verwering)

A

Gesteente krimpt bij lage temperaturen (nacht) en zet uit bij hoge temperaturen (dag).