Specifieke taalbeperking (Specific Language Impairment) Flashcards

1
Q

Specifieke taalstoornis

A

kinderen wier mondelinge taalvaardigheden veel slechter zijn dan verwacht, gezien hun non-verbale vaardigheden (NVIQ) en waar andere bekende oorzaken (bijvoorbeeld doofheid) de aandoening niet kunnen verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Communicatiestoornis

A

Dit zijn kinderen die klinisch worden aangeduid als SLI, maar wier scores op individueel toegediende maten voor taalontwikkeling onder de verwachting liggen gezien ‘non-verbale intellectuele capaciteit’. En andere bekende oorzaken (doofheid bv) de aandoening niet kunnen verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Expressieve stoornis

A

deze stoornis is vooral van invloed op de taalproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gemengde expressief- receptieve aandoening

A

deze aandoening beïnvloedt het taalbegrip en de taalproductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fonologische aandoening

A

deze aandoening beïnvloedt het gebruik van spraakgeluid om betekenis te signaleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Comorbiditeit - specifieke taalstoornis

A

leesstoornissen, motorische ontwikkelingsstoornis en algemene leermoeilijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Normale ontwikkeling auditorische en fonologische vaardigheden

A

De typische taalontwikkeling vereist dat het jonge kind afstemt op de akoestische signalen die relevant zijn voor de perceptie van spraak. Auditieve lokalisatie en aandacht zijn algemene vereisten voor dit proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Normale ontwikkeling spraakproductievaardigheden

A

begint met babbelen rond de leeftijd van 6 maanden. Dit brabbelen omvat herhalingen van eenvoudige lettergrepen. In de vroege jaren van het leren praten, gebruiken kinderen vaak een vereenvoudigingsproces om de complexiteit van de spraak die ze willen produceren te verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Normale ontwikkeling van grammatica

A

Kinderen leren eerst communiceren met behulp van losse woorden, daarna combineren ze woorden in uitspraken van twee woorden voordat ze overgaan tot het gebruik van meer complexe zinsvormen. Typisch ontwikkelende kinderen van dezelfde chronologische leeftijd kunnen variëren van maar liefst 6 maanden tot 1 jaar in het niveau van grammatica dat ze gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Lexicale ontwikkeling

A

In de normale ontwikkeling zullen baby’s tussen de leeftijd van 18-24 maanden woorden in zinnen gaan combineren. Dit hangt ervan af of ze voldoende woorden hebben geleerd om productief te combineren, ook wel de lexicale ontwikkeling genoemd (woordenschatkennis). Daarom is grammatica nauw verbonden met lexicale ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Argumentstructuur

A

Dit verwijst naar de rol die verschillende woorden spelen in een zin en of ze al dan niet verplicht zijn in de context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tomasello - cognitieve visie

A

Hij stelt voor dat de vroege taal van kinderen wordt aangeleerd door het imiterend leren van woorden, zinnen en zelfs hele spraakhandelingen, en is georganiseerd rond deze individuele taalkundige eenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Late praters

A

Deze kinderen hebben na 2 jaar vertraging in de ontwikkeling van expressieve taal, hoewel hun begrip van taal normaal is. Een substantiële minderheid blijft vertraagd, waarbij problemen van grammatica en syntaxis vaker voorkomen dan problemen van lexicale ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Afwijkende ontwikkeling - SLI

A

Het belangrijkste kenmerk van kinderen met SLI is het vertraagde begin en een langzaam tempo van ontwikkeling. De gemiddelde leeftijd waarop de eerste woorden verschijnen bij mensen met een taalachterstand is ongeveer 2 jaar, waarbij woordcombinaties veel later voorkomen. Bovendien hebben de meeste kinderen met SLI problemen met de fonologie. Het basispatroon in de vroege stadia van de taalontwikkeling bij kinderen met SLI lijkt daarom een langdurige ontleding van enkele woorduitspraken te zijn en een vertraging in het leren combineren van woorden tot langere uitingen. Het is gebruikelijk dat kinderen met SLI meer moeilijkheden ondervinden bij de taalproductie dan bij het begrijpen van de taal, en er zijn aanwijzingen dat kinderen met ontvankelijke problemen bijzonder slechte resultaten kunnen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lexicale probleem - SLI

A
  • moeite met het vinden van een woord, en hun meest frequente vervangingen zijn van semantische woorden
  • verwerven van werkwoorden, omdat dit alleen zichtbaar is binnen een zinskader
  • receptieve en expressieve grammatica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meest opvallende kenmerken SLI

A
  • Een vertraagd begin
  • Langzame ontwikkeling
    Veel kinderen hebben ook last van fonologische problemen, alleen deze verdwijnen later.
17
Q

Linguistische (taakundige) theorieën van SLI

A

In deze visie wordt SLI het best opgevat als een mislukking om (deels aangeboren) grammaticale regels te ontwikkelen. Men gaat ervan uit dat de mentale representatie van taal onafhankelijk werkt van andere cognitieve functies.
Deze theorie neemt aan dat de mentale representatie van taal modulair en werkt onafhankelijk van andere cognitieve functies.

18
Q

Cognitieve theorieën van SLi

A

Volgens de cognitieve theorie weerspiegelt SLI tekortkomingen in de verwerking in plaats van een gebrek aan kennis van de regels. Ook gaan ze ervan uit dat taal dynamisch is en interactief is met andere cognitieve functies. Men gaat ervan uit dat er problemen zijn in de verwerking, waaronder: snelheid en capaciteitsproblemen, problemen in de auditieve verwerking, fonologische geheugen en een moeite om nieuwe woorden te verwerven.

19
Q

Integratieve theorieën SLI - Surface hypothesis

A

De Surface Hypothesis bouwt voort op drie belangrijke bewijsbronnen:

  • Bevindingen van typische taalverwerving met betrekking tot de perceptuele saillentie van grammaticale functies.
  • Gegevensbevindingen waaruit blijkt dat kinderen met SLI verwerkingsbeperkingen hebben.
  • Factoren als perceptuele saillantie, redundantie, relatieve frequentie, uitspraken en regelmaat zijn belangrijk om te bepalen welke aspecten van een bepaalde taal het moeilijkst zijn voor kinderen met SLI om te leren.
20
Q

Integratieve theorieën SLI - connectionisme (connectionistische computationele modellering)

A

Dit perspectief van SLI verklaart de syntactische tekorten op hoog niveau die worden gezien bij kinderen met SLI, in termen van tekorten op lager niveau in fonologische codering en weergave. Dit is op zijn beurt te wijten aan auditieve perceptuele tekorten.

Problemen in SLI vanwege een tekort aan auditieve informatieverwerking. Dit lijkt in veel opzichten een zeer plausibele theorie van SLI, aangezien het leren van gesproken taal duidelijk afhankelijk moet zijn van adequate auditieve input

21
Q

Diagnose SLI

A

Een kind moet een lage score halen op een subset van gestandaardiseerde taalmaatregelen MAAR heeft geen andere beperking (zoals doofheid of een laag non-verbaal IQ) die een verklaring kan bieden voor de taalproblemen.

  • Lage scores op verbale maten.
  • Non-verbale IQ in het normale bereik.
  • Heeft geen andere beperkingen (gehoorverlies of autisme).
22
Q

Etiologie - biologisch

A

genetische markers zijn geassocieerd met SLI en deze, in interactie met omgevingsinvloeden, resulteren vermoedelijk in atypische patronen van hersenontwikkeling in SLI

23
Q

CELF - R

A

De CELF-R wordt gebruikt voor het vaststellen van SLI, waarbij voor expressieve of ontvankelijke taal ten minste 1,5 SD onder het gemiddelde voor hun leeftijd lagen en als hun niet-verbale IQ ten minste 80 was

24
Q

Typische vereisten voor het krijgen van de diagnose SLi

A

Een kind moet een lage score halen op een subset van gestandaardiseerde taalmaatregelen MAAR heeft geen andere beperking (zoals doofheid of een laag non-verbaal IQ) die een verklaring kan bieden voor de taalproblemen

25
Q

Prevalentie SLI

A

3-6% en meer jongens dan meisjes

26
Q

Illusoire herstel

A

Scarborough en Dobrich suggereren dat, zelfs als vroege taalvertragingen lijken op te lossen, dit een ‘illusoir herstel’ kan zijn, met problemen die ontstaan zodra het kind wordt geconfronteerd met de taak om te leren lezen en schrijven

27
Q

Morfosyntax

A

Het systeem van de interne structuur van woorden (morfologie) en de manier waarop woorden worden samengesteld om zinnen en zinnen te vormen (syntaxis).
(Kinderen met morfosyntactische problemen gebruiken te weinig woorden in een zin, hanteren een foutieve woordvolgorde, gebruiken foute functiewoorden en/of passen verbuigingen en vervoegingen niet correct toe).

28
Q

Basis hypothesen bij kinderen SLI (volgens cognitieve theorieën)

A
  1. spraak- capaciteitsberperkingenhypothesen
  2. hypothese van auditieve verwerkingstekorten
  3. fonologisch geheugen gebrek hypothese
  4. hypothese van woordleertekorten
29
Q

Behandeling SLI

A

Soorten interventies:

  • Gerichte therapieën om specifieke taalvaardigheden te bevorderen.
  • Therapieën die gericht zijn op het bevorderen van taalvaardigheden in natuurlijke omgevingen (bleken effectiever te zijn dan computergebaseerde training).
  • Training in snelle auditieve verwerking
30
Q

SLI heterogeen of homogeen

A

Heterogeen door de complexiteit