College 1 & 7 Flashcards

1
Q

Leerprobleem

A

gerelateerd aan vertraging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leertekortkoming

A

gerelateerd aan een tekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Specifieke leerstoornis DSM- 5

A

Moeite met het aanleren en gebruiken van schoolse vaardigheden. Dit blijkt uit aanhoudende aanwezigheid van ten minste één van deze symptomen gedurende minimaal een half jaar, ondanks dat het kind hulp krijgt bij deze moeilijkheden

De leerproblemen beginnen terwijl het kind naar school gaat, maar uiten zich soms pas echt op het moment dat de betreffende vaardigheden meer belast worden dan het kind aan kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pad analyses

A
  • In statistieken wordt padanalyse gebruikt om de gerichte afhankelijkheden tussen een set variabelen te beschrijven. Dit omvat modellen die gelijkwaardig zijn aan elke vorm van meervoudige regressieanalyse, factoranalyse, canonieke correlatieanalyse, discriminantanalyse, en meer algemene modellen van modellen in de multivariate analyse van variantie- en covariantieanalyses
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mediation

A

Een mediation variabele verklaart de relatie tussen de onafhankelijke (voorspeller) en de afhankelijke (criterium) variabele. Het verklaart hoe of waarom er een verband is tussen twee variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Moderation

A

Een moderation is een variabele die de sterkte van de relatie tussen de voorspeller en de criteriumvariabele beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Origineel empirisch onderzoek

A

moet voldoen aan de volgende 2 criteria; het is iets wat nog niet onderzocht is (nieuw), dat je de observaties in het veld doet (=empirisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Power van het onderzoek - experimenteel onderzoek

A

bij veel verschillen kan je alsnog bij kleine groepen besluiten dat het geldig is, ook al heb je kleine groepen. Bij meer deelnemers heb je meer power. Als je een groot effect verwacht, dan kan een kleine groep oké zijn. Je moet dus kijken naar de effectgrootte van het onderzoek om te bepalen of er genoeg deelnemers waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

General learning disorder

A

IQ onder de 70. Moeilijkheden bij het verwerven van een breed scala aan vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Specifiek learning disorder

A

als je een probleem hebt in een specifiek gebied, met normale intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Epigenetica

A

Genen luisteren naar de omgeving en schakelen in en uit net als de verbindingen in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cognitief niveau

A

het niveau tussen onze hersenen en gedrag. Ons cognitieve niveau staat voor denken (het mentale proces).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Populatie genetische studies

A

onderzoekt de patronen van overerving van een aandoening bij individuen. Deze studies relateren variaties in genetische associatie aan graden van overeenkomst in het fenotype (kenmerken die u kunt waarnemen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Moleculair genetisch onderzoek

A

gaat verder en identificeert bepaalde genen (DNA-sequenties) of genmarkers die geassocieerd zijn met de ontwikkeling van een aandoening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Concordante

A

De aanwezigheid van een zelfde aandoening, dan zijn bijvoorbeeld tweelingen concordant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ontwikkeling definitie

A

een uiterst complex proces dat wordt gekenmerkt door verandering en interactie.

17
Q

Leren definitie

A

is het opzetten van gespecialiseerde hersencircuits waarmee de vaardigheid efficiënt en moeiteloos kan worden uitgevoerd, en met minder behoefte aan centrale controle.

18
Q

Ontwikkeling hangt af van 3 invloedsklassen

A

genen (G), omgeving (E) en Genen x Omgeving (G x E).

19
Q

Taalstoornis

A

Taalstoornis is een subtype van SLI dat wordt gekenmerkt door semantische tekorten en communicatiebeperkingen.

20
Q

NLD

A

Non verbale leermoeilijkheden die wordt gedefinieerd in termen van gelijktijdig voorkomen van 2 of meer verschillende aandoeningen

21
Q

DAMP

A

Tekorten in aandacht, motorische controle en perceptie (DAMP). DAMP is een paraplu term die wordt gebruikt om kinderen te beschrijven die eerder het label van minimale hersendysfunctie aantrokken.

22
Q

Homotypische comorbiditeit

A

Verwijzen naar het gelijktijdig voorkomen van aandoeningen uit dezelfde diagnostische groep, aandoeningen die vergelijkbaar lijken. (bijvoorbeeld de comorbiditeit tussen zowel taalstoornissen als dyslexie, beide taalstoornissen).

23
Q

Wat is een overeenkomst tussen het Asperger-syndroom en pragmatische taalstoornissen?

A

Problemen met zinvolle verbale communicatie

24
Q

Wat is een verschil tussen het Asperger-syndroom en pragmatische taalstoornissen?

A

Sociale relaties en interactie