Sociologie Flashcards

1
Q

Definitie ras

A

Biologisch gezien is er maar 1 ras, namelijk homo sapiens. Ras is dus een sociale constructie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie racisme

A

Betekent het toeschrijven van inferioriteit aan een bepaalde raciaal/etnische groep en het gebruik maken van dit minderwaardigheidsprincipe om de ongelijkwaardige behandeling van die groep te propageren en te rechtvaardigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Soorten Racisme

A

Cultureel racisme: Via kanalen zoals tv, kranten of via generaties doorgegeven. Hoort bij institutioneel racisme.

Institutioneel racisme: Racisme is ingebed in structuren van onze instituties.

Impliciete racisme: Niet hardop en niet direct

Colorblind racisme: Ik zie geen kleur, en dus ik ben niet onderdeel van het probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat vond Latour?

A

De natuur en de mens zijn geen aparte entiteiten. Er is geen natuur zonder mensen en al hun technologie en er is geen mens zonder natuur. We moeten wel leren hoe we omgaan met elkaar in het nieuwe klimaat regime van de moderne tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Actanten

A

Mensen en niet mensen. Deze actanten vormen een netwerk en proberen elkaar over te halen om elkaars netwerk te betreden, het heeft dus een politieke dimensie. Volgens Latour gaat het om samenwerkingen en wedstrijden van macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Translatie

A

het proces wanneer een actant een andere actant veranderd of transformeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mediatie

A

De capaciteit om te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Globalisatie Minus

A

Het verkleinen van de manier hoe wij over de planeet denken en hoe we hier op leven.

Het kijkt naar het ontsnappen van de een aantal mensen en hoe sommige mensen kunnen ontsnappen van de natuur. Rijke mensen bouwen raketten of bouwen hun gebouwen hoger zo dat het water ze niet kan raken. Sociale ongelijkheid bestaat dus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Globalisatie Plus

A

Zoekt het perspectief van zoveel mogelijk partijen en gemeenschappen, zowel lokaal als globaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Parlement van dingen

A

Vanuit de politiek meer kijken uit het perspectief van niet mensen. Tuurlijk kan de oceaan niet in de tweede kamer zitten, maar wetenschappers kan als mediators of translators werken volgens het ANT model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Perfomity (Butler)

A

Een woord, zin of actie dat iets creëert. Wij maken onze eigen hokjes door naar die hokjes te gedragen. Ik ben dus een man omdat ik mij als man gedraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat vond Goffman?

A

Volgens Goffman is het leven een toneelspel. Je speelt rollen. Het gaat er dus om hoe anderen je zien en hoe jij jezelf ziet. Gaat doormiddel van impressie management.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Impressie management

A

Wanneer er interactie is, dan wil de acteur dat zijn gevoel van zelf wordt geaccepteerd door anderen. Ook weet de acteur dat het publiek verstoringen kunnen veroorzaken. Daarom wil de acteur de controle over het publiek en specifiek de onderdelen die de verstoringen kunnen veroorzaken. Ze hopen dat hun “masker” goed genoeg is en dat het publiek de acteur zien zoals de acteur dat wil.

Doormiddel van technieken die acteurs gebruiken om hun gemaakte impressies te houden in moeilijke situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Samenleving Macro

A
  1. De samenleving als verzameling sociale structuren (extern, dwingende invloed) met
    functies die samen een stabiel, onderlijk geheel vormen
  2. De samenleving als strijdtoneel: arena van conflict en strijd tussen groepen om macht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Samenleving micro

A
  1. De samenleving als de optelsom van individuele (inter)actie en betekenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cultuur of sociale identiteiten

A

Essentialistisch: cultuur als een stabiel ‘ding’. 1 door iedereen gedeelde cultuur en of een soort collectief ‘one true self’

Non-essentialistisch: cultuur als stabiel EN veranderlijk proces: Breed gedeelde representaties: ideeën/beelden over geschiedenis en culturele codes) geleerd via socialisatie
- Helpt ons (zoals taal) te interacteren: gezamenlijk stabiele betekenissen aan dingen
te geven
-Maar: individuen zijn reflexief en hebben agency: heterogeniteit,
verschillende dominante en niet-dominante representaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De sociologische verbeelding

A

Het individu kan zijn eigen ervaring begrijpen en zijn lot alleen peilen door zichzelf binnen zijn periode te situeren, dat hij zijn eigen kansen in het leven alleen kan kennen door zich bewust te worden van die van alle individuen in zijn omstandigheden.

Dus personal trouble = public issue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat vond Foucault

A

Geschiedenis laat zien: Andere denklagen (epistemes) en veranderen discoursen (manieren van denken en spreken over dingen). Kennis is dus niet objectief of neutraal en nu niet beter dan vroeger.

Daarnaast door scientisme (idee dat wetenschappelijke kennis absoluut is) disciplineren wij onszelf en elkaar bijna onzichtbaar (microregimes of power)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Discours

A

Discours maakt en definieert de objectiviteit van kennis op een begrijpelijke manier en definieert alle andere vormen van redenering als onbegrijpelijk. Dus een soort referentiekader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Epistemes

A

De manier hoe gedachten zichzelf organiseert in elk historisch moment. Dus de stap voor een gedachte. Een soort denklaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Archeologie van Kennis

A

Je moet graven naar de kennis om erachter te komen hoe het vroeger was. Je gaat per laag kijken (dus lagen van een ui). Zorgt voor contra geschiedenis

22
Q

Genealogie van macht

A

Het onderzoeken van de oorsprong van macht en kennis. Je moet dus graven om de oorsprong te kunnen vinden.

23
Q

Contra-geschiedenis

A

Kijken vanuit een ander gezichtspunt naar de geschiedenis. Je komt er dan achter dat er vroeger andere dingen als waarheid werden beschouwd

24
Q

Regimes van macht

A

Op kleine schaal kijken naar hoe de invloed van macht op iets werkt.

25
Q

Macht en kennis (Foucault)

A

kennis en macht zijn onlosmakelijk van elkaar. Wat wordt gezien als waarheid wordt ook gezien als macht. Hierdoor heeft de wetenschap veel macht gekregen omdat wij het zien als waarheid.

26
Q

Wat vond bourdieu?

A

Bourdieu keek vooral naar de verhouding van agency en structure. Door deze “samenwerking” ontstaat er een “practice”. Deze zijn niet objectief of subjectief. Volgens hem hebben mensen een habitus, dit zijn mentale structuren van hoe mensen reageren op de sociale wereld.

27
Q

Agency

A

Het vermogen van individuen om onafhankelijk te handelen en om hun eigen vrije keuzes te maken

28
Q

Structure

A

De mogelijkheden van agency worden beperkt door structure of structuren zoals hiërarchie en klassen. Dus sociale systemen die beperkend werken.

29
Q

Field

A

Een bepaald netwerk van relaties (dus degene met macht bepaald het veld)

Je habitus verteld hoe je je moet gedragen in een bepaald veld

Je positie binnen het veld wordt bepaald door je kapitaal

30
Q

Habitus

A

Een onbewust manier van waarnemen, denken en handelen. Het omvat specifieke gewoonten, eigen culturele smaak en lifestule

Mensen krijgen vanuit hun omgeving (ouders, vrienden, kennissen etc.) bepaalde houdingen, waarden en normen, gewoonten en smaak mee.

Hoe langer je binnen een bepaalde habitus leeft hoe meer je deze eigen maakt.

31
Q

Vormen van kapitaal

A
  1. Economisch: Denk aan inkomen of hoeveel je hebt. Heeft grote invloed en effecten op het andere kapitaal
  2. Sociaal: Wie je kent en hoe groot je netwerk is. Ligt grotendeels aan klasse, maar is niet exclusief.
  3. Symbolisch: Wat is je status en waar heb je die status
  4. Cultureel: Die soorten:
  5. Objectieve: materiele goederen, denk aan computers, schilderijen etc.
  6. Institutionaliseerde: diploma’s en certificaten
  7. embodied: Gaat door het lichaam, zoals smaak.
32
Q

Symbolic violence

A

Een indirecte en door culturele mechanisme vorm van sociale controle door mensen met macht op mensen met minder.

33
Q

Wat vond Durkheim?

A

Hield zich vooral bezig met de vragen over hoe onze maatschappij in stand blijft. Hij vroeg zich af hoe een samenleving zoveel diversiteit kan hebben en toch kan functioneren. De sociologie (de samenleving) kan wetenschappelijk bestudeerd worden.

Dus niks is persoonlijk alles is de oorzaak van de samenleving Voorbeeld: schuldgevoel, dit komt voort uit het moraal van de samenleving.

34
Q

Sociaal feit

A

een ding dat invloed op jou heeft van buitenaf, je voelt de sociale feiten en je voelt hoe je je zou moeten gedragen

Voorbeeld: Cadeautjes met kerst, jij hebt het niet bedacht. Het is iets wat buiten jou bestaat, en jou dwingt.

Sociale feiten staan op zichzelf, het komt dus uit de samenleving en niet vanuit het individu

35
Q

Mechanische en organische solidariteit

A

Mechanische: Mensen voelen een band omdat ze dezelfde activiteiten en verantwoordelijkheden hebben.

Organische: Mensen voelen een band omdat ze juist verschillende taken en verantwoordelijkheden hebben

36
Q

Division of labour

A

Mensen waren niet meer zelfvoorzienend, daardoor zijn de taken en rollen in de samenleving meer verdeeld. Nu ben je meer afhankelijk van elkaar.

Mensen gingen zich specialiseren, vroeger was iedereen boer. Nu ga je naar een bakker voor je brood en naar de supermarkt voor je vlees. Dus we zijn wel afhankelijk van elkaar.

37
Q

Collectief bewustzijn

A

Het geheel van geloven en overtuigingen van burgers van dezelfde samenleving.

Het was voor Durkheim een belangrijke voorwaarde voor onderlinge solidariteit waarmee sociale cohesie bereikt kon worden.

38
Q

Sociale pathologie

A

Wanneer iets extreem afwijkt van wat normaal gevonden wordt in de samenleving is het pathologisch.

39
Q

Anomie

A

Letterlijk: zonder normen of wetten.

Omdat de mens niet instinctmatig gedreven is, heeft hij gedragsregulering nodig. Zonder normen die het gedrag sturen, wordt het leven zinloos

Dit zorgt voor meer kans op criminaliteit en zelfmoord

Durkheim over zelfmoord
o Zelfmoord heeft een collectieve oorzaak, het komt voort uit de samenleving

40
Q

Wat vond Marx

A

• Marx’ belangstelling ging vooral uit naar de historische basis van ongelijkheid, met name het kapitalisme

De theorie is dus een analyse van de ongelijkheid onder het kapitalisme en hoe die veranderd moet worden.

41
Q

Species being

A

De mogelijkheden en krachten die uniek menselijk zijn en die de mensen onderscheiden van andere soorten.
We zijn sociaal, creatief, we creëren en we zijn bewust!

Dit verdwijnt dus door het kapitalisme. We volgen andere en we denken niet meer voor onszelf

42
Q

Alienation

A

We vervreemde ons van onze ware aard.

Het kwijtraken van de species-being
- De relatie is verwoest door het kapitalisme

Voorbeeld: arbeid

Arbeid is nu een middel om geld te verdienen, en niet om een doel te bereiken.

Mensen die in een fabriek werken kunnen vaak niet eens de producten kopen die ze zelf maken. Namelijk exploitation

43
Q

Historisch materialisme

A

Marx keek bij de vraag over vrijheid vooral naar arbeid. Hoe is het georganiseerd, wie ervaart voordelen, hoe veranderd organisatie door de jaren heen
- Dit gaf een nieuw perspectief op arbeid  historisch- materialisme genoemd

Dus de strijd om productiemiddelen bepaalt de ideeën in de samenleving.

44
Q

Wat vond Weber?

A

Hij gebruikte sociologie om concepten te ontwikkelen, en om die toe te passen als causale analyse op de gebeurtenissen van de geschiedenis.

Keek vooral op het niveau van het individu, hij keek hoe grote maatschappelijke veranderingen invloed hadden op het individu.

45
Q

Sociale actie

A

Het is een denkproces over hoe jij gaat reageren op het handelen van andere. Er zijn 4 soorten:

Traditioneel sociaal handelen
o De actie die wordt bepaald of gemotiveerd door gewoonte of aloude overtuigingen en betekenissen

Affectief sociaal handelen
o Wordt bepaald door de emoties van mensen in een bepaalde situatie

Waarde-rationeel handelen
o Is gedrag gebaseerd op normen en waarden

Doel-rationeel handelen
o Is gedrag waarbij het middel en het doel van actie rationeel met elkaar in verband staan

46
Q

Autoriteit

A

De legitieme vorm van overheersing, gebaseerd op drie grondslagen: Rationeel, traditioneel en charismatisch.

47
Q

Rationalisering

A

• Een externe revolutionaire kracht die eerst de structuren van de samenleving verandert en dan uiteindelijk de gedachten en handelingen van individuen

De emoties en affecties worden vervangen door rationele berekeningen en controle

48
Q

Irrationaliteit van rationaliteit

A

Denk lange rijen bij efficiente McDonalds.

49
Q

Structureel functionalisme (ook hoofddenkers)

A

Structureel functionalisme beschouwt de sociale structuur als het product van menselijke afspraken, waarden en gedragingen.

Sociale verschijnselen kunnen het best worden verklaard in termen van de functies die zij vervullen voor de continuïteit en stabiliteit van de gehele samenleving (de sociale structuur)

We hebben dus allemaal een plek en een functie, door zo samen te werken hebben we op een hoger niveau stabiliteit, eenheid en continuïteit.

Durkheim en Merton

macro

50
Q

Conflictparadigma

A

De maatschappelijke verhoudingen zijn de resultante van een voortdurende strijd (zichtbaar en onzichtbaar) tussen partijen. Er vindt voortdurend strijd plaats tussen sociale groepen

Marx

51
Q

Symbolisch interactionisme

A

Legt het accent op de rol van symbolen die de omgang tussen mensen (interacties) betekenis geven en die leiden tot gestructureerd gedrag

Weber en Goffman

Micro