Psychologie Flashcards
Cerebrale cortex
- 2 delen en 4 kwabben
- Naam voor hersenen bij elkaar als massa
Vier kwabben cerebrale cortex
Frontal
o Denk executieve functies zoals impulsbeheersing, doelgericht handelen en plannen.
Parietal
o Zintuigelijke en cognitieve functies zoals aandacht, ruimtelijk inzicht, lezen en rekenen. Het gaat dus echt om de somasensorische informatie.
Occipital
o Vooral kijken en deze informatie van je ogen verwerken
Temporal
o Auditieve informatie en het encoderen van het geheugen. Het gaat dus vooral om taal en het verstaan van verbale informatie.
Subcorticale structuren
- Gebieden die onder de hersenschors liggen
- 1) Thalamus
o Sensory relay - 2) Hypothalamus
o Eten, drinken en seks - 3) Cingulate cortex
o Aandacht en keuzes maken - 4) hippocampus
- Leren en geheugen
- 5) Hypofyse
o Controleert de werking van een aantal hormoonproducerende klieren. - 6) basale ganglia
o Bewegen - 7) Amygdala
- 8) Nucleus accumbens
o Verlangen, liefde en motivatie
Hoe meet je elektrische activiteit?
EEG-scan
Neuronen
Een gespecialiseerde cel die impulsen/berichten doorstuurt naar andere neuronen.
Dendrieten soort takken waar de impulsen van andere neuronen binnenkomen.
Axon is de grote tak waar allemaal dendrieten op zitten, deze verstuurd impulsen naar anderen neuronen. Aan het einde zit een kleine zwelling dat de synaptische terminal of knoppen heet. Deze knoppen hebben een kleine afstand tussen de andere neuronen, dit heet een synapsen.
Wanneer een impuls van A naar B gaat dan gaat het door de axon en maakt een chemisch stofje tussen de neuronen in dat lege stukje en stimuleert de volgende neuron, dus B. Dit heet een neurotransmitter.
Soorten neuronen
Sensory verplaatst boodschappen van receptoren naar de brein. Denk aan spieren of de huid.
Motor uitgaande signalen van de CNS naar de spieren bijv
Inter is de verbinding tussen de sensory en de motor
CNS
Het brein (deel van het zenuwstelsel in het hoofd/schedel en de spinal court)
PNS
Alles wat daar niet onder valt, dus buiten de schedel.
Bestaat uit somatisch systeem
Wat berichten van en naar spieren, receptoren en de huid stuurt.
Sensory nerves
• Versturen informatie over externe stimulatie van de huid, spieren etc. naar de CNS. Zo voelen we pijn of koud of warmte.
Motor nerves
• Impulsen van de CNS naar de spieren om actie te ondernemen.
En autonoom systeem
Wat de interne organen en automatische functies doet, dus bijv. hartslag
Motor nerves
• Zorgt voor vertering of regulatie van het hart etc.
Begrip hormonen
Gemaakt door de endocrine glands, de hormonen zijn specifieke chemische boodschappen die naar andere delen van het lichaam wordt gestuurd en die de boodschap herkennen.
Cortisol (H)
- Vooral in situaties met stress en of spanning.
- Wordt gereguleerd door de hypothalamus
- Relatie met antisociaal gedrag:
o Hoe ernstiger het probleemgedrag, des te lager is het niveau in rust. Het is alleen bij kinderen gevonden.
Testosteron (H)
- Er is een zwak maar significant verband tussen testosteron en antisociaal gedrag.
- Er zijn veel overzichtstudies die de verhoogde testosteron levels linkt met agressie en dominant gedrag. Het verband wordt steeds hoger tussen de 12-20 jaar en vooral bij jongens.
- de combinatie tussen laag cortisol en hoog testosteron geassocieerd is met een verhoogd risico op agressief/antisociaal gedrag.
Alpha-amylase
- In reactie op fysiologische en psychologische stress
- Lage waarden van dit en lage waarden van cortisol is een link naar antisociaal gedrag.
Oxytocine (H)
- Speelt belangrijke rol in sociaal gedrag, waaronder empathie.
- Hoe lager, hoe agressiever. Het is wel contextafhankelijk.
Vasopressine (H)
- Ook belangrijk bij sociaal gedrag, maar voornamelijk bij mannen in het kader van agressie, dominantie en status.
- Er is een link
DHEA (H)
Voorproduct van testosteron, dus belangrijk voor de pubertijd. Komt veel voor bij kinderen met conduct disorder. Nog geen concreet bewijs.
Begrip conformiteit
Het veranderen of aanpassen van je meningen, judgements, gedrag zo dat het matched met de andere mensen om je heen of met de situatie waar jij je in bevind.
6 factoren die conformiteit stimuleren
- 1) een groep van minimaal 4 of 5 mensen die het eens zijn met elkaar
- 2) Je moet je reactie geven voor de hele groep
- 3) Je hebt nog niet je andere mening of idee expliciet aangekaart
- 4) Je vind de opdracht moeilijk
- 5) Je begint te twijfelen over je vaardigheden en of je kennis over de situatie
- 6) Je wilt heel graag lid worden van de groep.
3 factoren die conformiteit afremmen
- 1) Een bondgenoot hebben die de invloed van de meerderheid van de groep afneemt.
- 2) onenigheid (zelfs als de persoon het fout heeft of niet heel geloofwaardig is)
- 3) ?
Experiment ASH
- Kaart met lijnen en de groep geeft het foute antwoord en dan kijken wat de respondent doet. Vaak conformeren ze.
Begrip compliance
- Door in the face extreem naar kleiner
- Foot in the door klein naar groter
- Low-balling dingen verhogen wanneer iemand al binnen is.
Begrip obedience
- Het navolgen van een bevel van iemand met autoriteit.
Milgram experiment:
- Schrokken geven, en niet stoppen omdat iemand met autoriteit dat zegt
- Redenen waarom:
o 1) Er was een mentale framework om te doen wat de persoon met autoriteit zei.
o 2) De context en de situatie.
o 3) een geleidelijke escalatie van de opdracht
o 4) Het gedraag van de onderzoeker
o 5) de fysieke en psychologische spreiding van de respondent en de acteur.
Altruisme
- Iemand helpen zonder dat we iets terug verwachten
Factoren die de kans op hulp verminderen
- 1) De aanwezigheid van andere mensen
o Bystandereffect We verwachten dat iemand anders het wel doet
o Doormiddel van verspreiding van verantwoordelijkheid, dus je draagt het niet alleen.
o De andere is normatieve sociale invloed, we willen niet buiten de randjes tekenen. - 2) In een grote stad zijn of juist in een klein dorp.
- 3) vage of onduidelijke situaties
- 4) Wanneer de persoonlijke kosten meer wegen dan de uitkomsten door iemand te helpen.
Sociale facilitatie
- De aanwezigheid van anderen verandert het optreden van de individu. Denk aan wielrennen in een groep, dan ga je sneller fietsen dan als je alleen was.
Social loafin
- Individueen in een groep en iemand maakt daar gebruik van.
- Mensen gillen minder hard in grote groepen dan in kleinere groepen
De-indivualiseren:
- Immersie van het individu in een groep, dat de individu onzichtbaar maakt. Door deze onzichtbaarheid kunnen normale mensen vreselijke dingen doen
Groep polarisatie:
- Door de hoeveelheid discussies nemen leden van een groep steeds extremere posities aan in de richting waar ze al zaten.
Assimilatie en accomodatie (piaget)
Assimilatie (piaget):
- Het toevoegen van een waargenomen handeling aan een bestaande structuur.
Accommodatie:
- Het schema wordt veranderd door middel van assimilatie
Stadia Piaget
Stadia Piaget:
- 1) Sensori-motorisch handelen (0-2 jaar)
o De zintuiglijke en motorische ervaringen staan centraal bij het leren en ontwikkelen. Baby’s worden zich heel langzaam bewust van de relatie tussen eigen handelen en het effect hiervan op de omgeving. Ze leren door zich aan te passen en nieuwe ervaringen op te nemen in bestaande denkschema’s. Piaget noemt dit accommoderen en assimileren.
- 2) Pre-operationeel denken (2-7 jaar)
o Het kind denkt in deze fase onsystematisch en onlogisch. Bovendien stelt het zichzelf als middelpunt van de wereld, hiermee is het kind egocentrisch: zoals het kind de wereld ervaart, zo is de wereld ook. In deze periode gaat het kind begrippen en strategieën gebruiken om vat te krijgen op de hem omringende wereld. Tellen, categoriseren en sorteren worden toegepast om zo ordening aan te brengen in de wereld. Het kind leert om te gaan met hoeveelheden en vormen.
- 3) Concreet-operationeel denken (7-12)
o In deze fase gaat het kind systematisch en logisch denken. Termen als hoeveelheid, lengte, gewicht en substantie worden eigen gemaakt en toegepast. Motorisch handelen, taal en symbolen worden gebruikt om te leren of ontwikkelen. Langzaam ontdekt het kind het verschil tussen levende dingen en levenloze dingen.
- 4) Formeel-operationeel denken (vanaf 12 jaar)
o Tijdens deze fase leert het kind abstract te denken en redeneren. In deze fase kunnen kinderen zichzelf vragen stellen die ze willen onderzoeken. Ze zijn nieuwsgierig naar verschillende oplossingen voor een bepaald probleem. Het kind leert zich dingen te verbeelden, kan zich een beeld vormen van een ideaal. Het kind kan redeneren door gebruik
Kritiek piaget
- Hij keek niet naar het individu en eventuele verschillen tussen individuen. Cognitieve ontwikkeling is anders bij mensen en is niet specifiek gebonden aan leeftijden.
- Hij onderschatte de capaciteiten van jongere kinderen en overschatte die van adolescenten.
Vygotsky
- Volgens hem speelt cultuur een grote rol en leer kinderen hoe te denken en waarover.
- Ook is taal belangrijk, voor zowel communicatie en problemen oplossen.
- Soort stage, want we worden begeleid door mensen met meer kennis.
- Twee levels van cognitieve develepment:
o Actuele level
o En potentiële level
o Zone van proximale ontwikkeling
Private speech jezelf uitleggen hoe je iets moet doen
Information processing:
- De cognitieve ontwikkeling is net zoals een computer, het gaat steeds sneller. Ze kunnen meer onthouden en herinneringen vormen en daarnaast ook langer opletten en sneller informatie verwerken.
Information-processing approaches:
- Specifieke skills voor het vergaren en analyseren van informatie door de omgeving.
- Ze zijn het niet eens in welke vorm het dan niet past met piaget.
Theory of mind:
- False belief task
o Met die twee meisjes en die bal. - Joint attention
o Gebeurt ietjes eerder dan TOM, het volgen van het zicht van een ander of ergens naar wijzen.
o Ook het verschil kunnen zien tussen niet levende objecten en wel levende objecten is ook belangrijk.
o Daarnaast ook het verschil zien in gewild gedrag en niet gewild gedrag. - Metacognitie:
o Denken over je eigen denkproces - Drie stappen volgens Wellman:
o Eerst hebben kinderen een basis van simpele emoties, ervaringen en wat ze willen.
o Daarna beginnen ze er over te praten
o Als laatst zien ze dat hun gedachten of geloofsovertuigingen een rol spelen in hun gedrag en dat deze geloofsovertuigingen geen zekerheid is voor realiteit.
Socioculturele approaches:
- Een kind is geen mini wetenschapper die de absolute waarheid wil, maar een nieuweling in een cultuur waar diegene een native moet worden. Dus leren kijken door de lens van de cultuur.
Kohlberg morele ontwikkeling:
3 stadia:
1) Preconventionele moraliteit Vooral gericht op keuzes die gemaakt worden door beloningen en straffen.
2) Coventionele moraliteit Regels zijn er om te volgen.
3) Postconventionele moraliteit Volgt je eigen principes
6 stappen kohlberg
6 stappen van Kohlberg:
1) Gericht op straf
2) Gericht op beloningen
3) Aan de regels houden wegens sociale conventie
4) Gericht op autoriteit
5) gericht op sociale contracten, waar principes dus een rol spelen
6) gericht op ethiek, je eigen principes.
4 Morele regels kinderen Piaget
1) kinderen beginnen met een soort dwangmatige of idiosyncratische regels.
2) Hier krijgen kinderen het gevoel om de regels te moeten volgen die ze absoluut niet mogen breken. Ze doen dit meer voor de gevolgen dan om waarom.
3) Het kind krijgt te zien dat sommige regels meer sociale conventies zijn.
4) Het begrijpen van morele regels.