Materieel strafrecht Flashcards

1
Q

Strafbaar feit

A

Strafbaar feit
1. Een persoonlijke gedraging.
2. De gedraging moet een wettelijke delictsomschrijving vervullen (legaliteitsbeginsel).
3. De gedraging moet wederrechtelijk zijn: de delictsomschrijving impliceert vaak al een schending van
een onderliggende rechtsnorm.
4. De gedraging moet aan schuld te wijten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wederrechtelijkheid begrip

A

Wederrechtelijk gedrag is gedrag dat strijdig is met normen van behoren, van maatschappelijke
betamelijkheid, van gebruik en gewoonte en dus met zowel geschreven als ongeschreven verplichtingen.
- Diffuus begrip: Wederrechtelijkheid is meer een algemeen normatief dan een specifiek juridisch
begrip. Het brengt tot uitdrukking wat in de maatschappij als geheel wordt afgekeurd.
- Ultimum remedium-gedachte: In beginsel worden enkel gedragingen met een hoog
wederrechtelijkheidsgehalte door de wetgever als strafbare feiten bestempeld.

De wederrechtelijkheid is in ieder geval een stilzwijgend element van het strafbare feit. Het uitgangspunt is
dat bij het vervullen van de delictsomschrijving een vermoeden van wederrechtelijkheid bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wederrechtelijkheid als wettelijk bestandsdeel

A

De wederrechtelijkheid wordt als bestanddeel opgenomen in de delictsomschrijving indien het strafbaar
gestelde gedrag ook veelvuldig voorkomt als niet wederrechtelijk gedrag. Dat gebeurt om voldoende
onderscheid te maken tussen strafbaar en niet strafbaar gedrag.

Eng wederrechtelijkheidsbegrip
In iedere strafbepaling welke het begrip ‘wederrechtelijk’ bevat krijgt dit begrip een eigen, specifieke
betekenis in overeenstemming met het doel en de strekking van de desbetreffende bepaling.
- Facetwederrechtelijkheid: Het enge begrip vertegenwoordigt van het ruime scala wederrechtelijkheid
in het algemeen slechts één bepaald facet.
- In die specifieke betekenis die het begrip toekomt, zal de wederrechtelijkheid moeten worden
bewezen.

Ruim wederrechtelijkheidsbegrip
Dit begrip interpreteert wederrechtelijkheid als ‘strijd met het objectieve recht’. De betekenis van
wederrechtelijkheid als bestanddeel wordt hier min of meer gelijkgesteld aan de betekenis van het element
wederrechtelijkheid.
Wederrechtelijkheid kan worden bewezen, zodra kan worden vastgesteld dat de gedraging van de verdachte
in strijd is met normen van behoren, van maatschappelijke betamelijkheid en dus met het objectieve recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wederrechtelijkheid ruime opvatting bij vermogensdelicten

A

De ruime opvatting wordt toegepast in gevallen waarin de daders van een vermogensdelict, ook indien zij
eventueel wel degelijk over een zeker eigen recht beschikken, gebruik maken van een methode die op
zichzelf onbehoorlijk is, zodat van de gehele gang van zaken rond het feitelijk gebeurde niet kan worden
gezegd dat deze toets van het recht in de ruimste zin van het woord kan doorstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het Medemblikse Schoolhoofd-arrest

A

Een schoolhoofd had geld dat bestemd was voor subsidie in eigen zak gestoken. Vervolgd wegens oplichting
stelde hij ter zitting dat bij hem het ‘oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling’ had ontbroken aangezien
het geld een voorschot was op achterstallig salaris.
HR stelde dat de verdachte, door zich op listige en bedrieglijke wijze geld voor een bepaald doel te doen
geven, zich opzettelijk wederrechtelijk had bevoordeeld, nu hij dat geld niet voor dat doel, maar te eigen
bate had aangewend. De verdachte had wellicht recht op geld van het bestuur, maar niet op dít geld dat op
déze wijze was verkregen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hohner muziekinstrumenten-arrest

A

S. beweerde dat concurrent K. een verbod had geschonden van Hohnerfabriek om de instrumenten aan
particulieren te leveren. S. wilde inzicht in de papieren van K. en heeft dit stiekem gedaan. Zijn primaire doel
was dus het aan de kaak stellen van K’s gedrag, niet per se bevoordeling.
De HR stelde dat er wel sprake was van wederrechtelijke bevoordeling (zijn concurrentiepositie verbeteren)
waar hij geen recht op had.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dreigbrief-arrest

A

Er was sprake van poging tot afpersing met brieven, waarbij de schrijver verklaarde recht te hebben op het
geld. De HR stelt dat dit ver buiten de grenzen van het maatschappelijke betamelijke ligt, omdat hij dreigde
met wraakacties. De verdachte heeft gehandeld met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gestolen auto-arrest

A

Verzekeringsmaatschappij ‘steelt’ door middel van leugens een gestolen auto terug van de garage. HR stelt
dat er sprake is van wederrechtelijkheid, namelijk handelen zonder recht op beoogde bevoordeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ruime opvatting andere delicten wederrechtelijkheid

A

Situaties waarin hooguit enig subjectief belang in het spel is dat door de verdachte op een andere, niet
strafbaar gestelde wijze, had moeten worden behartigd. Een voorbeeld hiervan is belaging (stalking, art.
285b Sr). In het verband van deze bepaling heeft wederrechtelijkheid een eigen betekenis. De dader moet
zonder eigen subjectief recht hebben gehandeld (zoals een deurwaarder dat bijvoorbeeld doet).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Enge opvatting andere delicten wederrechtelijkheid

A

De Hoge Raad gaat dus veelal uit van een ruime opvatting binnen delictsomschrijvingen. Dit is niet bij ieder
delict zo. Bij bepaalde delicten wordt wel degelijk de opvatting van facetwederrechtelijkheid gehanteerd. Dit
gebeurt bijvoorbeeld waar de wetgever zelf met een andere term dan ‘wederrechtelijk’ een bepaald facet
van de wederrechtelijkheid in ruime zin in de delictsomschrijving tot uitdrukking brengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uitzonderingsgebieden van wederrechtelijkheid

A

In de gevallen waarin de wederrechtelijkheid niet expliciet als bestanddeel in de delictsomschrijving is
opgenomen, kan toch de wederrechtelijkheid ontbreken, ondanks de vervulling van de delictsomschrijving.
Hierover bestaan twee hoofdopvattingen:

  • Leer van de formele wederrechtelijk:
    Degene die de strafwet overtreedt handelt ipso facto wederrechtelijk, tenzij de wet zélf de
    wederrechtelijkheid met zoveel woorden opheft. Dit zijn de wettelijke rechtvaardigingsgronden of
    rechtvaardigende strafuitsluitingsgronden.
  • Leer van de materiële wederrechtelijkheid:
    Als geen van de rechtvaardigingsgronden zich voordoet, kan de materiële wederrechtelijkheid alsnog
    afwezig zijn. Hiervan is sprake wanneer de wederrechtelijkheid van een daad ontbreekt op gronden
    die niet rechtsreeks door de wetgever zijn voorzien. Er zijn een viertal beproefde manieren om tot het
    oordeel te geraken dat de wederrechtelijkheid in materiële zin ontbreekt, zonder dat de formele wet
    voorziet in een grond waarop de gedraging als gerechtvaardigd kan worden aangemerkt:
    o De leer van de afwezigheid van de materiële wederrechtelijkheid, de leer van de sociale
    adequatie, de leer van de subsocialiteit en de zogenoemde creatieve interpretatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De leer van de afwezigheid van de materiële wederrechtelijkheid

A

Het komt erop neer dat onder uitzonderlijke omstandigheden beroep kan worden gedaan op de
buitenwettelijke rechtvaardigingsgrond ‘afwezigheid van de materiële wederrechtelijkheid’.
- Voor de toepasselijkheid van deze leer minstens sprake zijn van een redelijk middel tot een redelijk
doel, waarbij het doel een evident voordeel voor de rechtsorde moet betekenen, of zelfs kans heeft
door de wetgever te worden erkend, waarbij zoveel mogelijk een belang wordt beschermd dat in het
verlengde van het door de wet beschermde belang ligt en waarbij het middel onmisbaar en niet
vervangbaar door een ander middel is (subsidiariteit).
o Het is dus niet genoeg als het slechts geen schade of geen nadeel voor door de wet
beschermde belangen oplevert.
o Veearts-arrest  Door de wet te overtreden, wordt de aan de wet ten grondslag liggende norm
juist vervuld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De leer van sociale adequatie

A

De leer van de sociale adequatie is primair rechtssociologisch van aard en neemt als vertrekpunt de
menselijke handeling in de sociale context waartoe deze behoort en waaraan deze zijn betekenis ontleent.
- Een bepaalde maatschappelijke functie brengt een zekere vrijheid van handelen met zich mee, mits
dit handelen functioneel bijdraagt aan, of past in het maatschappelijke patroon.
o Dit kan een functie zijn die beroepshalve wordt uitgeoefend, maar kan ook op grond van een
bepaalde sociale positie bij het verrichten van een speciale maatschappelijke taak.
 Bijvoorbeeld een tandarts die in je mond boort, handelt niet wederrechtelijk.
o Wederrechtelijkheid in deze zin betreft het aannemen van een rol die niet wordt waargemaakt
in de formele structuur oftewel het inadequaat handelen binnen de sociale context.
 Gedragingen die een bepaalde rol of functie op een specifiek terrein volkomen
waarmaken, dienen niet onder het bereik van de strafwet te vallen.
- Het sociaal adequate karakter van een bepaalde gedraging is in veel gevallen niet voldoende grond
om deze gedraging te rechtvaardigen en daarmee de strafbaarheid van het feit op te heffen.
o Wel kan het een reden zijn om te komen tot een lagere of minimale bestraffing.
o Het zijn de bijzondere bedoelingen van de wetsovertreder in het kader van diens sociale
verantwoordelijkheid die daartoe de doorslag geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De leer van de subsocialiteit

A

Naast wederrechtelijkheid en schuld wordt een derde algemene voorwaarde voor strafbaarheid onderkend.
- Het element subsocialiteit van een delict is het gevaar dat door de verwerkelijking ervan door de
samenleving in het leven is geroepen. Het is samengesteld uit verschillende ‘lagen’:
o Het gevaar voor herhaling door de dader zelf
o Het gevaar voor onvoldaanheid van het slachtoffer
o Het gevaar voor navolgingsdrang bij derden
o Het gevaar voor ontdaanheid bij vierden (maatschappelijke reactie)
- Waarom wordt in sommige gevallen wederrechtelijk gedrag niet vervolgd en in andere gevallen juist
zeer zwaar?
- “Als er geen gevaar is, zouden we niet moeten veroordelen”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wederrechtelijkheid creatieve interpretatie

A

De vorige drie benaderingen zijn juridisch te vrijblijvend en te bevorderlijk voor rechterlijke willekeur.
Een betere oplossing om wederrechtelijkheid te betwisten, is dat de rechter in een delictsomschrijving één
of meer aspecten ‘inleest’, alsof het wettelijke bestanddelen zijn, op grond van normen die worden
ontleend aan andere rechtsgebieden, algemene rechtsbeginselen of rechtsgewoonten.
- Deze normen kunnen aan strafbaarstelling ten grondslag liggende normen aanvullen, inkrimpen of
vervangen.
o Terzijdestelling strafrechtelijk beschermde norm: Contrariërende norm (zoals het dienst nemen
bij de vijand tijdens de oorlog, om vaderlandslievende belangen te dienen).
o Inlezing van extra aspect van wederrechtelijkheid in delictsomschrijving: Interveniërende norm.
De herkomst hiervan kan uit:
1. De strafwet zelf
. Uit andere wetten
3. Ongeschreven maatschappelijke normen (bijvoorbeeld burgerlijk recht)
- Voordeel van deze benadering:
o De rechter blijft dichter bij de wettekst; minder risico op maatschappelijke discussies.
o De methode leidt tot een strikte wettoepassing
o De wet wordt niet zonder meer terzijde gesteld, maar op grond van juridische argumentatie
geïnterpreteerd.
o De bewijslast wordt beter verdeeld; creatieve interpretatie scherpt de delictsomschrijving aan
waardoor minder snel alle bestanddelen zijn vervuld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Instemming van de gelaedeerde

A

Volenti non fit iniuaria: Met eigen instemming van de betrokkene kan deze geen onrecht worden aangedaan.
Dit is relevant voor zover de betrokkene inderdaad zeggenschap of beschikkingsmacht heeft over het
rechtsgoed dat in het geding is. Zodra de handeling andere belangen raakt, is die beschikkingsmacht
nauwelijks tot niet aanwezig.
- Het menselijke leven en de integriteit van het leven zijn één van de meest gewaardeerde
rechtsgoederen, die niet alleen het individu, maar ook de gemeenschap als geheel aangaan. Daarom
zal toestemming niet leiden tot een rechtvaardiging.
- Als het om lichtere feiten gaat, zal de instemming rechtvaardigend werken wegens de ‘onmiskenbare
vrijheid van het individu om binnen zekere grenzen te bepalen wat hij lijden wil’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Sport en spel

A

Instemming mag als legitimerend worden beschouwd in de setting van sport en spel. Dit hangt samen met de
vrijwilligheid waarmee men zich onderwerpt aan principes als ‘all in the game’. Hierbij zijn deelnemers
gebonden aan spelregels en zijn risico’s nu eenmaal niet uit te sluiten mits deze binnen de sfeer van de op
zichzelf geoorloofde handelingen rijzen.
In sommige situaties ondanks ‘toestemming’ toch wederrechtelijkheid aangenomen:
- Leestafel zooien: Er was hier sprake van zeer gevaarzettend handelen (gezien de kleine ruimte, aantal
deelnemers en het alcoholgebruik) en niet van een door duidelijke spelregels afgebakend spel.
- Sliding: Het handelen is niet binnen de grenzen van het spel gebleven en van hetgeen deelnemers van
elkaar te hebben verwachten; gevaarlijk spel en ernstige overtreding van de regels. Een dusdanige en
gevaarlijke schending van de spelregels dat van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake
kan zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tuchtingsrecht

A

Vroeger was het recht van ouders en opvoeders (onderwijzers etc.) om kinderen zo nodig lichamelijk te
tuchtigen algemeen erkend.
- Tegenwoordig moeten de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit scherp in het oog worden
gehouden, en moet het zeker geen routinegedrag van de opvoeders worden.
o Het strafrecht komt pas in beeld als er sprake is van mishandeling, dit zal vermoedelijk
afhangen van de omvang van de tuchtiging.
- Art. 1:247 lid 2 BW luidt dat ouders in het kader van hun plicht en hun recht om hun minderjarig kind
te verzorgen en op te voeden géén geestelijk of lichamelijk geweld of vernederende behandeling
zullen toepassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De uitoefening van het beroepsrecht

A

Bijvoorbeeld euthanasie en het beroepsrecht van artsen. Op grond van de medische professie wordt medisch
handelen niet als mishandeling gekwalificeerd, mits dit met uitdrukkelijke toestemming van de patiënt
gebeurt. Het onjuist of disproportioneel medisch handelen wordt ook gezien als mishandeling.
Euthanasie is gemedicaliseerd:
- Hierbij moet de arts de overtuiging hebben gekregen dat de patiënt een vrijwillig en weloverwogen
verzoek heeft gedaan en dat de patiënt uitzichtloos en ondraaglijk lijdt.
- De arts moet de patiënt hebben voorgelicht over zijn situatie en hij moet samen met de patiënt
hebben geconstateerd dat er geen andere redelijke oplossing voor diens situatie was.
- Hij moet tenminste één onafhankelijke arts hebben geconsulteerd die de patiënt heeft gezien.
- Hij moet de euthanasie zorgvuldig hebben uitgevoerd.
o Art. 293 lid 2 en art. 194 lid 2 Sr: Een arts wordt bij euthanasie en hulp bij zelfdoding van
strafbaarheid uitgesloten, indien hij heeft voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. Ditzelfde
geldt voor abortus (art. 296 lid 5 Sr).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Sliding-arrest

A

Een Spartavoetballer had op het voetbalveld een ‘sliding’ uitgevoerd met een gestrekt been op ongeveer een
halve meter hoogte, waardoor zijn tegenspeler die net de bal had weggeschopt dicht onder de knie werd
geraakt met als gevolg een gecompliceerde open beenbreuk. De Spartavoetballer werd veroordeeld wegens
zware mishandeling.

Rechtsvraag
Is er, gelet op de sport- of spelsituatie, sprake van voorwaardelijk opzet en kan het bewezenverklaarde in dit
geval kan worden gekwalificeerd als mishandeling?

Overwegingen
- De omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie is geen zelfstandige
factor om te beoordelen of sprake is van opzet.
- In dit geval heeft verdachte door zijn gedraging bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aan zijn
tegenspeler pijn of letsel zou toekomen. De Sparta-voetballer had zich als ervaren profvoetballer van
de grote risico’s van zijn gedragingen bewust moet zijn geweest.
Daarnaast is verdachte met zijn handelen niet binnen de grenzen gebleven van hetgeen spelers van elkaar
hebben te verwachten.
Hoewel deelnemers aan sport, zoals voetbal, over en weer tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen
waartoe heb spel uitlokt hebben te verwachten, kan naar de mening van de Hoge Raad een speler de
spelregels op dusdanige wijze schenden en zo gevaarlijk handelen dat van het ontbreken van
wederrechtelijkheid geen sprake kan zijn.

Dus in sport- en spelsituatie is wederrechtelijk:
- Handelingen die buiten het spel plaatsvinden (bv scheidsrechter heeft spel al stilgelegd);
- Handelingen die de spelregels dusdanig schenden en gevaarlijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Leestafel zooien-arrest

A

Feiten
‘Leestafel zooien’ houdt in dat een 5 meter lange leestafel als een stormram wordt gebruikt om een deur
open te rammen, waarna deze de sociëteit uit wordt gedragen, hetgeen het zittende moet zien te
voorkomen op straffe van te moeten aftreden. Eén van de aanwezigen werd ernstig geraakt, waarbij hij twee
gebroken polsen opliep.
De verdachte werd vervolgd op grond van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld (Art. 308
Sr).

Rechtsvraag
Valt de aard en de ernst van het letsel binnen het risico dat door het slachtoffer door deelname aan het ‘spel’
redelijkerwijs moet worden geacht te zijn aanvaard?

Overwegingen
Wanneer letsel veroorzakende gedragingen hebben plaatsgevonden in een min of meer reguliere sport- of
spelsituatie, is van schuld, zoals bedoeld in art. 308 Sr, in de regel minder snel sprake dan wanneer dezelfde
gedragingen buiten zo’n situatie plaatsvinden.

De HR is het eens met het Hof dat in casu geen sprake was van een spelsituatie op grond van het feit dat in
dit geval sprake was van zeer gevaarzettend handelen (mede gezien de kleine ruimte, de massaliteit van de
deelnemers en het alcoholgebruik) en niet van een door duidelijke spelregels afgebakend spel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Doodslag (art 287 Sr)

A

Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
- Doleus delict (opzet).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dood door schuld (307 Sr)

A

Lid 1: Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Lid 2: Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vierde categorie.
- Culpoos delict (schuld).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

5 verschillende betekenissen van schuld

A
  1. Het fysieke aspect van iemands betrokkenheid bij de daad. Een verdachte is niet schuldig als hij het
    niet heeft gedaan.
  2. De schuld kan ook de ‘geestesgesteldheid’ en ‘intentie’ betekenen waarmee een bepaalde strafbare
    gedraging is verricht of waarmee een strafbaar gevolg in het leven is geroepen.
  3. Van de wettelijke schuldvormen opzet en culpa, wordt culpa de schuld in enge zin genoemd.
  4. Schuld in de zin van verwijtbaarheid, ook wel het fundamentele schuldbegrip. Verwijtbaar handelen
    houdt in dat hij het kon helpen dat een norm is overtreden.
  5. De schuld vorm in samenhang met de ernst van het feit de grondslag voor de straftoemeting.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is opzet?

A

Dolus: Willens en wetens met volledig bewustzijn handelen. De wil om het feit te plegen dat de wet strafbaar
stelt. Het opzet moet op het moment dat het delict wordt gepleegd bestaan. Het mag wel daarvoor al zijn
gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe zie je opzet in de wet?

A

Hoe is het opzetvereiste in de wet geformuleerd
- In veel delicten is het begrip ‘opzettelijk’ of ‘met opzet’ letterlijk als zodanig verwoord (art. 287 Sr of
art. 261 Sr).
- Andere formuleringen zijn ‘wetende dat’ (art. 363 Sr), ‘wist’ (art. 416 Sr) of ‘oogmerk’ (art. 310 Sr).
- Het gebruik van werkwoorden die uit hun aard opzet omvatten. Het opzet is ingeblikt in
werkwoorden als ‘opruien’ (art. 131 Sr), ‘zich verzetten’ (art. 180 Sr) en ‘mishandeling’ (art. 300 Sr).
- Het opzet zit in het middel, zoals het ‘met geweld of bedreiging met geweld’ dwingen van een
ambtenaar (art. 179 Sr).
- Soms is een speciaal ‘oogmerk’ geëist, dat is dan een verbijzondering van het opzetvereiste.
- Bij een strafbare poging moet er sprake zijn van een ‘voornemen des daders’ (art. 45 Sr).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Bestanddelen met opzet

A

Voor de strafbaarheid is het noodzakelijk dat het opzet gericht is op alle bestanddelen van de
delictsomschrijving en niet alleen de handeling zelf (na ‘opzettelijk’ in de delictsomschrijving).
- Indien een bestanddeel is geobjectiveerd is deze onttrokken aan de opzeteis. Dit geldt bijvoorbeeld
voor door het gevolg gekwalificeerde delicten.
o VB: voor mishandeling met de dood tot gevolg is geen opzet vereist voor de dood.
- Als opzettelijk en wederrechtelijk worden verbonden door het woord ‘en’ hoeft het opzet niet te zijn
gericht op de wederrechtelijkheid. Indien ‘en’ ontbreekt, moet het opzet hier wél op zijn gericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Opzet is kleurloos

A

Voor het aanwezig achten van opzet is het niet nodig dat wordt vastgesteld dat de betrokkene wist dat wat
hij deed wederrechtelijk is en ook wettelijk strafbaar gesteld is.
- Boos opzet (dolus malus) is alleen vereist als in de delictsomschrijving het bestanddeel
wederrechtelijk is opgenomen na het bestanddeel opzet en zonder dat beide bestanddelen door het
woordje ‘en’ aan elkaar zijn verbonden, of als de wetgever anderszins te kennen heeft gegeven bij
wijze van uitzondering toch boos opzet te vereisen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Drie gradaties van opzet

A

Het opzet wordt gekenmerkt door een cognitief element (het weten) en een volitief element (het willen).

Willens en wetens
Handelen overeenkomstig bedoeling, plan, toeleg of voornemen met het volle besef van zijn eigen wil en van de strekking van zijn handelen die in het verlengde van de wil is gelegen. De volle opzet impliceert dat men
doelbewust een gevolg of voltooiing van een handeling nastreeft.
- Willen is meer dan alleen denken/veronderstellen/hopen/wensen. Het gaat om het kiezen van een
bepaalde handeling. De dader wil het gevolg niet, maar hij wil het als concreet mogelijk voorzien
gevolg ook niet vermijden.
- Weten draagt in zich: begrijpen/beseffen/het bewustzijn hebben van iets.

Zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn
Iemand handelt willens en wetens primair met het oog op een bepaald begeerd gevolg, terwijl een ander
strafbaar gevolg, hoewel niet primair bedoeld, wel uit die handeling zó noodzakelijkwijs/zo zeker voortvloeit
dat de betrokkene daarvan bewust had moeten zijn (dolus indirectus).

Mogelijkheidsbewustzijn/voorwaardelijk opzet
Hierbij verricht iemand een handeling die tot een bepaald gevolg leidt, dat noch primair gewild is noch was
te beschouwen als noodzakelijk aan de handeling verbonden. De verdachte heeft zich willens en wetens
blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden.
→ Hoornse taart: De aanmerkelijke kans was aanvaard dat iemand anders in het huis van de vergiftigde
taart zou eten.
→ Cicero: Willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt of
een bepaalde omstandigheid zich voordoet.
- Voor het bewijs van voorwaardelijk opzet is vereist dat het bewijs wordt geleverd van een:
q1. Risicocomponent: Er moet een aanmerkelijke kans zijn op een strafbaar gevolg of een strafbare
omstandigheid. Of sprake is van zo’n kans moet worden uitgemaakt aan de hand van algemene
ervaringsregels en de omstandigheden van het geval (HIV-besmetting I). Om aanmerkelijk te
zijn, moet de kans objectief een voldoende mate van waarschijnlijkheid bezitten.
2. Kenniscomponent: De dader moet wetenschap hebben gehad van de aanmerkelijke kans, of
deze kennis moet worden verondersteld (cognitieve element). Indien dit niet aanwezig was, kan
niet gesproken worden van voorwaardelijke opzet, maar wel van onbewuste culpa.
3. Wilscomponent: De dader moet de aanmerkelijke kans hebben aanvaard (volitieve component).
Indien dit niet aanwezig was, kan niet worden gesproken van voorwaardelijke opzet, maar wel
van bewuste culpa.
- In de jurisprudentie is een genuanceerdere benadering van het veelzijdige begrip voorwaardelijk
opzet gaan uitkristalliseren, onder ander naar het soort situatie en de feitelijke omstandigheden.
Voor de bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet is in ieder geval een precieze motivering nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Dolus generalis

A

Het opzet omvat in deze theorie niet het causale verloop waarlangs het gevolg tot stand is gekomen (andere
weg, opzet op hetzelfde gevolg).
- Dolus indeterminatus: Iemand handelt met opzet zonder een specifiek slachtoffer op het oog te
hebben. Er is wel opzet op een slachtoffer.
- Opzet dat uit een samenstel van handelingen wordt afgeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Error in persona, error in objecto en aberratio ictus

A

Drie klassieke situaties kunnen zich voordoen die serieuze vragen oproepen over het opzet van de dader,
gezien diens (gebrekkige) handelen.
- Error in persona: De dader vergist zich in de persoon van het slachtoffer op wie hij het heeft gemunt.
- Error in objecto: De dader vergist zich in de aard van het object van zijn delict.
- Aberratio ictus: Door een verkeerd schot schiet de dader de verkeerde persoon neer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Dolus antecedens en dolus subsequens

A

Opzet voorafgaand aan de uitvoeringshandelingen (antecedens) en opzet na het delict (subsequens) volstaan
niet voor het bewijs van opzet, omdat strafrechtelijke verantwoordelijkheid wordt vastgesteld naar inhoud en
omvang van het gedurende het delict bestaande opzet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is culpa?

A

Culpa (De schuld in enge zin)
Verwijtbare en aanmerkelijke onvoorzichtigheid: Onachtzaamheid, onnadenkendheid, roekeloosheid,
waarmee de verboden gedraging wordt verricht dan wel het verboden gevolg wordt bewerkstelligd.
1. Aanmerkelijke onvoorzichtigheid: Als de betrokkene de gevolgen van zijn handelen naar algemene
menselijke maatstaven had kunnen en behoren te voorzien (zorgvuldigheidsnorm). Dit weerspiegelt
het element wederrechtelijkheid.
2. Verwijtbaarheid: Indien het handelen van de betrokkene vermijdbaar is geweest.
3. Causaliteit (bij gevolgsdelicten).

Stappenplan:

Stappenplan (Tweetrapsmodel Black-out arrest)
1. Heeft de betrokkene aanmerkelijk, onachtzaam of onvoorzichtig gehandeld? (overtreden
zorgvuldigheidsnorm)
o Bij culpoze gevolgsdelicten dient hierbij ook de causaliteit te worden vastgesteld.
2. Zijn er redenen om aan te nemen dat de verdachte redelijkerwijs het culpoze gedrag heeft kunnen
vermijden? (verwijtbaarheid)
! Indien is vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onachtzaam heeft gehandeld, kan in beginsel
worden verondersteld dat de verdachte ook verwijtbaar heeft gehandeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe zie je culpa in de wet?

A

Hoe is culpa in de wet verwoord
- Schuld (Art. 307 Sr)
- Onachtzaamheid (Art. 199 lid 3 Sr)
- Gebrek aan de nodige omzichtigheid of voorzorg (Art. 429 onder 3 Sr)
- Redelijkerwijze moetende vermoeden (Art. 417bis Sr)
- Ernstige reden hebben om te vermoeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Gradaties van culpa

A

Onbewuste culpa
De betrokkene heeft een gevolg in het leven geroepen, of omstandigheid van zijn gedraging ingesteld, door
niet na te denken waar wel had moeten worden nagedacht.
Bewuste culpa
De betrokkene heeft de mogelijkheid van een gevolg wel voorzien, maar heeft het niet intreden daarvan op
te lichtvaardige gronden aangenomen. Hij is te optimistisch geweest bij het inschatten van de daadwerkelijke
gevaren. Dit wordt ook wel het mogelijkheidsbewustzijn genoemd.
- Verschil met voorwaardelijke opzet: Bij voorwaardelijk opzet wordt de aanmerkelijke kans aanvaard,
terwijl bij bewuste culpa die aanvaarding ontbreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Roekeloosheid

A

Roekeloosheid
Zeer onvoorzichtig gedrag, waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn
genomen. Dit is geen afzonderlijke gradatie van culpa, maar een strafverzwaringsgrond.
- Er worden door de HR strenge eisen gesteld aan het bewijs van roekeloosheid en aan de
bewijsmotivering.
o Roekeloosheid I en Roekeloosheid II.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Verschil tussen opzet en culpa?

A

Zit in het ‘WILLEN’….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Vuurwerkbom op ME-bus-arrest

A

Feiten
Er is een vuurwerkbom op een ME-bus gegooid, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel.

Rechtsvraag
Is er sprake van voorwaardelijke opzet?

Overwegingen
Voorwaardelijke opzet is aanwezig indien de aanmerkelijke kans is aanvaard dat het gevolg zal intreden. In dit
geval vormen: ‘dat de verdachte wist wat voor soort vuurwerkbom hij gooide’ en dat hij de vuurwerkbom
gooide ‘zonder zich ervan te vergewissen of er iemand in dat voertuig zat’ onvoldoende grond voor het
oordeel dat de aanmerkelijke kans is aanvaard. Het moet gaan om een kans die naar algemene
ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

De kans was niet per se aanmerkelijke dat het gooien van een ‘exploderend voorwerp’ op een gepantserde
ME-bus ook echt voor zwaar lichamelijk letsel zou zorgen. Het hof had zijn oordeel nader dienen te
motiveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

HIV-besmetting 1-arrest

A

Feiten
De verdachte had onbeschermd seksueel contact, terwijl hij wist dat hij besmet was met HIV. De verdachte
wordt tenlastegelegd dat hij opzettelijk het slachtoffer van het leven wilde beroven.

Rechtsvraag
Is er sprake van voorwaardelijke opzet?

Overwegingen
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven
roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij betekenis toekomt aan de aard van de
gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een
kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te trachten.
De HR achtte de aanmerkelijke kans op de dood hier niet zonder meer aanwezig, gezien de lange
incubatietijd na besmetting (zes tot tien jaar) voordat de dodelijke ziekte AIDS optreedt en daarnaast de
onzekerheid of de al bestaande HIV-behandelingen het optreden van AIDS blijvend konden voorkomen.

Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden
verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft
aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet
heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is
uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid
heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.

Er is dus geen sprake van voorwaardelijke opzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Porsche-arrest

A

Feiten
De verdachte in deze zaak zat met te veel alcohol op achter het stuur en reed met onverantwoorde snelheid.
Er ontstond een frontale botsing en vijf mensen kwamen om het leven. De bestuurder overleefde het
ongeluk. Aan de verdachte wordt primair doodslag (art. 287 Sr) ten laste gelegd en subsidiair dood door
schuld in het verkeer (art. 36 WVW (oud), thans art. 6 WVW 1994).

Rechtsvraag
Is er sprake van voorwaardelijke opzet of bewuste culpa?

Overwegingen
Het feit dat de verdachte ook zelf levensgevaar heeft gelopen en het naar ervaringsregels niet waarschijnlijk
is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal
plaatsvinden op de koop toe neemt, moet de rechter meenemen in het oordeel (r.o. 5.4.).

De verdachte heeft meerdere malen geprobeerd de botsing te vermijden door een ingezette
inhaalmanoeuvre af te breken. Dit wijst erop dat in de voorstelling en naar verwachting van de verdachte
de inhaalmanoeuvre niet tot een botsing zou leiden.
Er is dus geen sprake van voorwaardelijke opzet, maar van bewuste culpa.

Contra-indicaties om voorwaardelijk opzet af te schrijven!
Tegenaanwijzing; een aanwijzing dat een bepaalde behandeling beter niet kan worden gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Black-out-arrest

A

Feiten
De verdachte is, terwijl hij een black-out had van 3 seconden, op de weghelft van de tegenligger gekomen,
waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte vindt daarom dat hij niet
onachtzaam heeft gereden. De verdachte wordt vervolgd wegens het in gevaar brengen van de
verkeersveiligheid (art. 6 WVW 1994).

Rechtsvraag
Is er sprake van schuld?

Overwegingen
Het Hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend/onachtzaam was en daardoor is
gebotst. De HR stelt dat het onbegrijpelijk is hoe het hof de verklaring van verdachte dat zij kennelijk een
black-out heeft gehad, redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring dat verdachte aanmerkelijk
onoplettend/onachtzaam heeft gehandeld. Die verklaring zegt namelijk dat het verdachte ten gevolge van
die plotseling opgekomen en voor haar onvoorzienbare black-out niet te verwijten is dat zij haar auto korte
tijd niet onder controle had. De Hoger Raad vernietigt daarom de uitspraak.
Er kan niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag worden afgeleid dat er sprake is van
schuld. Het komt bij de beoordeling of er sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, in dit geval de
aanmerkelijke onoplettendheid en/ of onachtzaamheid, aan op het geheel van gedragingen van verdachte,
de aard en ernst daarvan, de overige omstandigheden van het geval en de verwijtbaarheid.
De bewezenverklaring is niet voldoende gemotiveerd.
Tweetrapsmodel culpa
1. Aanmerkelijk onachtzaam of onvoorzichtig gehandeld?
2. Was het te vermijden? Is het verwijtbaar?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Roekeloosheid 1-arrest

A

Feiten
De verdachte zou roekeloos, onder invloed van alcohol, met een hoge snelheid 30/40 km harder dan
toegestaan tegen een bromfietser zijn aangereden, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen en aan hem
zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Rechtsvraag
Is er sprake van roekeloosheid?
Overwegingen
Het Hof heeft geoordeeld dat er sprake is van aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam
gedrag, maar er is geen sprake van roekeloosheid in de zin van art. 6 jo art. 175 WVW 1994. Zonder nadere
motivering valt voorts niet in te zien hoe de door het Hof genoemde recidive van de verdachte aan de
bewezenverklaarde roekeloosheid van diens rijgedrag heeft bijgedragen.
De mate van schuld wordt bepaald door te kijken naar de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst
daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De mate van schuld mag niet worden afgeleid uit
(slechts) de ernst van de gevolgen. Voor de bewezenverklaring dat sprake is van roekeloosheid geldt dat de
rechter daaraan in zijn motivering nadere aandacht dient te geven. Van roekeloosheid zal immers slechts in
uitzonderlijke gevallen sprake zijn. ‘Roekeloosheid’ in de zin van de wet heeft een specifieke betekenis en
deze valt niet per se samen met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ (in de betekenis van
‘onberaden’) wordt verstaan.
Er is geen sprake van roekeloosheid.
In deze casus was er ‘maar sprake van ‘’en slechte handeling’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Roekeloosheid 2-arrest

A

Feiten
De verdachte heeft ’s nachts zijn auto plotseling tot stilstand gebracht op de rechterrijstrook van een
onverlichte autosnelweg omdat hij ‘verhaal wilde halen’. Als gevolg daarvan kon een derde
achteropkomende auto de stilstaande auto’s niet meer ontwijken en is deze auto met beide stilstaande
auto’s in botsing gekomen, waarbij een drietal personen gewond is geraakt.
Rechtsvraag
Is hier sprake van roekeloosheid?
Overwegingen
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art.
175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat
daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig
gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten
zijn.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat het Hof in het bijzonder acht heeft
geslagen op het samenstel van gedragingen van de verdachte.
Het gaat om een opstapeling van slechte handelingen.
Aldus heeft het Hof in zijn bewijsvoering tot uitdrukking gebracht dat zich hier een uitzonderlijk geval in de
hiervoor bedoelde zin voordoet.
Er is sprake van roekeloosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Causaliteit begrip

A

Bij causaliteit gaat het om een verband tussen oorzaak en gevolg. Er kan pas gesproken worden van schuld
wanneer er sprake is van een causaal verband tussen een handelen, of een nalaten, en een bepaald gevolg.
- Zonder causaliteit kan er niet worden gesproken van een strafbaar feit.
- Is het strafbare gevolg toerekenbaar aan de verdachte omdat deze een gedraging heeft verricht die
als grondslag van het opgetreden gevolg kan worden aangemerkt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Materieel omschreven delicten

A

Het delictsgedrag wordt in de regel slechts in algemene termen aangeduid of er wordt daarvoor de term
‘veroorzaken’ gebruikt. Misdrijf is pas geheel begaan/voltooid als causaliteit bewezen is!
- Doodslag (art. 287 Sr) of brandstichten of een overstroming veroorzaken (art. 157 Sr)
o Daarbij luidt steeds de veronderstelling dat gedraging en gevolg een causaal verband met elkaar
onderhouden. In de meeste gevallen is een causaal verband zo duidelijk aanwezig dat ieder nader
onderzoek daarnaar ook overbodig schijnt.
 Bijv. Iemand schiet met een geweer op een ander en het slachtoffer valt dood neer; niemand
zal eraan twijfelen dat de dader schuldig is aan doodslag (art. 287 Sr).
- De materieel omschreven delictsomschrijving suggereert sterk dat er sprake moet zijn van een
handeling, maar in de praktijk kan ook door een nalaten (omissie) een bepaald gevolg in het leven
worden geroepen: Oneigenlijk omissiedelict/oneigenlijk commissiedelict.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Causaal verband wordt verondersteld bij:

A
  • Voorwaardelijk opzet ; Ten bewijze waarvan moet worden vastgesteld dat de dader willens en wetens
    een aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van een bepaald gevolg.
  • Culpoze gevolgsdelicten ; Waarbij het schuldverband tussen de onvoorzichtigheid en het ingetreden
    gevolg eveneens de causaliteit omvat.
  • Daderschap van de corporatie ; Voor de vaststelling waarvan krachtens de jurisprudentie relevant kan
    zijn dat deze niet de nodige zorg heeft betracht om te voorkomen dat de verboden handelingen
    plaatsvonden.
  • Strafbare poging ; Waarvan slechts sprake kan zijn bij een begin van uitvoering van het misdrijf en dus
    bij een zekere waarschijnlijkheid van voltooiing van het misdrijf en waarvan geen sprake is in geval van
    vrijwillige terugtred, zonder welke het waarschijnlijk tot voltooiing van het misdrijf zou zijn gekomen.
  • Ontoerekenbaarheid of verminderde toerekenbaarheid ; Voor de vaststelling waarvan is vereist dat
    sprake is van een causaal verband – maar dan een inwendig causaal verband – tussen des daders
    geestelijke stoornis en het gepleegde strafbare feit.
  • Noodweerexces ; Waarbij de heftige gemoedsbeweging als gevolg waarvan men zich zwaarder dan strikt
    noodzakelijk is, moet zijn voortgevloeid uit de aanranding door de aanvaller
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

De leer van de conditio sine qua non

A

Als oorzaak van een gebeurtenis is te beschouwen het geheel van daaraan voorafgaande factoren of
voorwaarden, die invloed hebben uitgeoefend op het ontstaan van die gebeurtenis.
- Elk van deze factoren of voorwaarden van dat geheel moet reeds op zichzelf als oorzaak worden
beschouwd, omdat bij het ontbreken daarvan de gebeurtenis achterwege zou zijn gebleven.
o Equivalentieleer : Juridische gelijkwaardigheid van de factoren.
o Grenzeloos en aselect : De lange weg ervoor zorgen dat oorzaken worden uitgediept waarvan die
consequenties niet aanvaardbaar zouden zijn (nadeel).
- Ook de negatieve oorzaken in de keten van de causaliteit dienen mee te tellen, dat wil zeggen ingrepen
wier afwezigheid heeft bijgedragen tot het intreden van het gevolg (voordeel).
o Was het niet doen van iets een essentiële voorwaarde voor het intreden van het gevolg?
o Hypothetische causaliteit : Zou het strafbare gevolg voorkomen zijn, als de betrokkene wél
(adequaat) had gehandeld en had de betrokkene ook een rechtsplicht om in de gegeven
omstandigheden een handeling ter voorkoming van het gevolg te stellen?
- De leer van de conditio sine qua non heeft strafrechtelijk nooit het laatste woord.
o De conditio sine qua non doet dienst als ondergrens van het strafrechtelijke causaliteitsbegrip:
 Injecteren HIV-besmet bloed: De conditio sine qua non fungeert in beginsel als ondergrens
van het causaal verband en het is tenminste vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een
onmisbare schakel kan hebben gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Leer van de causa-proxima

A

Deze theorie wijst als ‘de’ oorzaak aan de factor welke zich het dichts bij de verwerkelijking van het gevolg
bevindt, en dus de laatste is in de reeks van factoren die tot het gevolg heeft geleid.
- Niet realistisch, te beperkt en ongewenst in het strafrecht.
- Het kan toeval zijn dat iets de laatste oorzaak is in feitelijke zin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

De leer van de adequate veroorzaking

A

Leer van de adequate veroorzaking
Volgens deze leer kan pas van causaliteit gesproken worden als het gevolg voorzienbaar was als resultaat van
een bepaalde handeling.
- Voorzienbaarheid : Als oorzaak worden gedragingen aangewezen die in zoverre fout zijn dat zij die kans
op het intreden van een bepaald gevolg in relevante mate hebben vergroot.
- De adequatieleer houdt in dat sprake is van causaal verband tussen een gedraging en een gevolg indien
het ingetreden gevolg voor de betrokkene redelijkerwijs was te voorzien.
o Subjectieve benaderingswijze: Wat de dader in zijn omstandigheden en met zijn individuele
achtergronden overeenkomstig de norm van de gemiddelde mens op dat moment kon voorzien.
o Objectieve benaderingswijze: Wat bij beschouwing van alle omstandigheden achteraf als een
waarschijnlijk gevolg van de handeling had moeten worden gezien. Ongeacht of de feiten bekend
waren bij de dader.
- Relevantiecriterium : Indien het oordeel over de voorzienbaarheid van een gevolg wordt afgestemd op
hetgeen volgens de wetgever de meest relevante oorzaak van een gevolg is.
- Is de aard van de gedraging ‘adequaat’ om het gevolg te doen intreden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Factoren die invulling geven aan de maatstaf van de redelijke toerekening

A
  1. Aard van de gedraging: Indien de door de verdachte verrichte gedraging naar haar aard geschikt is om
    het gevolg in het leven te roepen, dan wel de kans op het intreden van dat gevolg in significante mate
    verhoogd, wordt het snel redelijk geacht het gevolg aan de gedraging van de verdachte toe te rekenen.
    o Aortaperforatie: Het eventuele verzuim van de arts staat niet aan toerekening van de gedraging
    aan de dader in de weg. De verdachte heeft de omstandigheden in het leven geroepen die
    medische behandeling noodzakelijk maakten (steken met mes).
    o Haarlemse doodslag: Het feit dat medische zorg nodig was, was te wijten aan de verdachte. Het
    ontbreken of tekortschieten van de zorg ontheft de verdachte niet van zijn aansprakelijkheid.
  2. Opzet: Indien het opzet van de verdachte mede was gericht op het ingetreden gevolg, kan deze
    vaststelling in zoverre toch bijdragen aan het oordeel dat het gevolg in redelijkheid kan worden
    toegerekend aan de gedraging van de verdachte: Hij wilde immers het gevolg, althans accepteerde de
    aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg.
  3. Ratio van de delictsomschrijving: Causaliteit is weliswaar een algemeen leerstuk van het materiële
    strafrecht, maar in de bewijsvoering staat steeds het specifieke, door de delictsomschrijving geëiste
    causaal verband centraal. Dit impliceert dat voor de vaststelling van causaliteit in voorkomende
    gevallen aanknopingspunten worden gevonden in de strekking van de delictsomschrijving, ofwel in het
    rechtsbelang dat de desbetreffende delictsomschrijving zoekt te beschermen.
  4. Complexe causale keten: Bijvoorbeeld doordat sprake is van enig tijdsverloop tussen de initiële
    gedraging van de verdachte en het intreden van het gevolg, moet vaak een afweging worden gemaakt
    tussen verschillende in aanmerking komende oorzaken. Onder de vlag van de redelijkheid kunnen vaak
    alternatieve, met de gedraging van de verdachte concurrerende oorzaken alsnog worden ‘overruled’
    door de gedraging van de verdachte, met de consequentie dat wordt geoordeeld dat het gevolg
    redelijkerwijze aan de gedraging van de verdachte kan worden toegerekend.
    o Niet behandelde longinfectie: De dader heeft zelf de omstandigheden in het leven geroepen die
    het slachtoffer ertoe hebben gebracht de behandeling te stoppen. Causaliteit hoeft niet te worden
    doorbroken als slachtoffer zelf aan de gevolgen bijdraagt.
    o Bloedvergiftiging: Een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid van een alternatieve gang van zaken
    hoeft aan bewezenverklaring causaal verband niet in de weg te staan.
    o Injecteren HIV-besmet bloed: Een alternatieve oorzaak dient als hoogst onwaarschijnlijk te
    worden beoordeeld om niet in de weg te staan aan de redelijke toerekening van het gevolg aan de
    gedraging van de verdachte. Het hof had moeten vaststellen dat het hoogst onwaarschijnlijk was
    dat HIV-besmetting gevolg was van iets anders dan de gedraging van de verdachte.
  5. Invulling middel overige theorieën: De oude theorieën, met name de adequatietheorie en de leer van
    de conditio sine qua non, bewijzen soms nog altijd nuttige diensten bij de invulling van de maatstaf van
    redelijke toerekening in concrete gevallen. De rechter kan verschillende factoren en/of aan
    verschillende oudere causaliteitstheorieën ontleende argumenten combineren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende leren…

A

Overeenkomsten
Vooral tussen ‘leer van de adequate veroorzaking’ en ‘leer van de redelijke toerekening’.
Iets wat redelijk toe te rekenen is, zal vaak ook adequaat/voorzienbaar zijn.
→ We zien geen al te grote verschillen tussen wat een voorzichtig mens geacht moet worden te hebben
voorzien aan mogelijke gevolgen van zijn daad en dat wat redelijkerwijs aan gevolgen van die daad aan
de dader kan worden toegerekend.
Verschillen
Geen grote verschillen tussen wat een voorzichtig mens geacht moet worden te hebben voorzien en welke
gevolgen aan de dader redelijkerwijs kunnen worden toegerekend.
Volgorde van redeneren is echter andersom:
- Redelijke toerekening is vanuit het gevolg.
- Adequate veroorzaking vanuit de oorzaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Letale longembolie-arrrest

A

Verdachte had een verkeersongeluk veroorzaakt waaruit ernstige letsels voor een ander waren
voortgevloeid. Tijdens de daaropvolgende noodzakelijke bedrust was bij het slachtoffer trombose ontstaan
waaruit een dodelijke (massale) longembolie was voortgekomen.
Het Hof achtte dood door schuld bewezen en nam dus oorzakelijk verband aan tussen het roekeloze rijden en
de dood van het slachtoffer, hoewel de verdachte had betoogd dat de door hem veroorzaakte letsels op
zichzelf niet noodzakelijkerwijze tot de dood hadden hoeven te leiden, maar dat de opgetreden complicatie
(massale longembolie) de doodsoorzaak was geweest.
Rechtsvraag
Bestaat er een causaal verband tussen de aanrijding veroorzaakt door verdachte en het overlijden van het
slachtoffer aan de gevolgen van een letale longembolie?
Overwegingen
De verdediging heeft aangevoerd dat ten onrechte is aangenomen dat de dood van de inzittende van de
andere auto het gevolg is van het rijden van verdachte, want uit een doktersrapport bleek dat het oplopen
van het letsel niet noodzakelijkerwijs tot het intreden van de dood had hoeven te leiden.
De Hoge Raad maakte in dit arrest voor het eerst gebruik van de redelijke toerekening en stelde dat de letale
longembolie niet van een zodanige aard was dat het overlijden hieraan niet aan de verdachte als gevolg van
de aanrijding kon worden toegerekend.
De dood van het slachtoffer na de aanrijding kan verdachte dus wel worden toegerekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

aortaperforatie-arrest

A

Feiten
Iemand had een ander met een mes in de buik gestoken en aldus ernstig letsel toegebracht, ten gevolge
waarvan het slachtoffer was overleden. De dader vocht zijn veroordeling op grond van art. 302 lid 2 Sr aan
omdat hij het causale verband tussen het door hem toegebrachte ernstige letsel en de dood van het
slachtoffer betwistte: Het slachtoffer zou niet zijn overleden als de arts bij de op het slachtoffer uitgevoerde
operatieve ingreep (kleine) perforaties in diens aorta ontdekt zou hebben en de ten gevolge daarvan
optredende bloedingen gestelpt zou hebben.
Rechtsvraag
Ontbreekt het causale verband tussen de messteek en de dood van het slachtoffer?
Overwegingen
Het hof had dit verweer verworpen, omdat ‘- al aangenomen dat hier inderdaad een medische omissie zou
zijn begaan – zulks niet verhindert, dat de dood van het slachtoffer teweeg is gebracht door de hem door
verdachte toegebrachte messteek’.
De HR meende dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijze als gevolg van de gedraging aan de dader kon
worden toegerekend, waaraan het eventuele verzuim van de arts niet in de weg behoefte te staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Haarlemse Doodslag-arrest

A

Feiten
De verdachte steekt meerdere keren in op het hoofd en lichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt
naar het ziekenhuis overgebracht en overlijdt hier. Uit een deskundigenrapport blijkt dat het slachtoffer
mogelijk niet zou zijn overleden als hij betere medische zorg zou hebben gekregen. De verdachte wordt
vervolgd voor doodslag.
Rechtsvraag
Kan de dood van het slachtoffer aan de verdachte worden toegerekend en kan hij derhalve voor doodslag
worden veroordeeld?
Overwegingen
De rechtbank veroordeelt de verdachte voor doodslag.
In hoger beroep stelt de verdachte dat er onvoldoende causaal verband tussen de steekpartij en de dood van
het slachtoffer is.
Het hof stelt dat de mogelijkheid dat het slachtoffer dood onvoldoende medische zorg is overleden, niet aan
de redelijke toerekening van de dood aan de verdachte in de weg staat en stelt de verdachte derhalve in het
ongelijk.
De HR sluit zich bij het oordeel van het hof aan en stelt dat de steekpartij met opzet op de dood van het
slachtoffer was gericht. Als er sprake was van medisch falen, dan kon dit alsnog aan de verdachte
toegerekend worden omdat zonder het gedrag van de verdachte helemaal geen medische zorg nodig was
geweest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Niet behandelde longinfectie-arrest

A

Feiten
Iemand had met een vuurwapen op een jonge vrouw geschoten, waarbij de kogel de hals van de vrouw had
doorboord. Hierdoor waren een dwarslaesie en een longinfectie ontstaan met een zeer verkorte
levensprognose en een totale afhankelijkheid van derden tot gevolg.
Op grond daarvan besloot het slachtoffer zelf de behandeling van haar infectie niet meer toe te staan
aangezien deze behandeling naar verwachting geen menswaardig bestaan zou opleveren, zodat zij overleed.
De dader stelde dat de bewuste keuze van het slachtoffer om van medische behandeling af te zien het
causale verband tussen zijn schot en de dood van de vrouw had doorbroken. Het hof oordeelde dat de dood
van het slachtoffer het gevolg was geweest van het handelen van de dader en achtte doodslag bewezen.
Rechtsvraag
Bestaat er een causaal verband tussen het schieten van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer, en
kan hij derhalve voor doodslag worde veroordeeld?
Overwegingen
De HR achtte het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk nu de dader zelf de omstandigheden in het leven
heeft geroepen die het slachtoffer ertoe hebben gebracht de beslissing te nemen af te zien van een medische
behandeling en nu ‘die beslissing in de keten der gebeurtenissen niet een zodanige invloed heeft gehad, dat
de dood van het slachtoffer redelijkerwijs niet meer als gevolg van het handelen van de verdachte aan deze
zou kunnen worden toegerekend’. De HR sluit zich aan bij het oordeel van het hof en stelt dat de dood van de
vrouw o.b.v. de redelijke toerekening aan de verdachte kan worden toegerekend.
We zien hier dat de gedraging van de verdachte in strafrechtelijk opzicht als oorzaak van de dood zwaarder
heeft te wegen dan de tussenkomende beslissing van het slachtoffer om zich niet onder behandeling te
stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Bloedvergiftiging-arrest

A

Feiten
Iemand werd in de rug gestoken, waardoor hij een klaplong en een bloeding in de borstholte had opgelopen,
hetgeen medische behandeling noodzakelijk maakte. Na vijf dagen werd hij uit het ziekenhuis ontslagen.
Maar zes dagen later werd hij wederom daarin opgenomen met een bloedvergiftiging, waarna hij overleed
aan een geheel orgaanfalen bij een ernstige bloedvergiftiging. Voor het hof kon deskundige A niet met
zekerheid zeggen dat de dodelijke bloedvergiftiging was veroorzaakt door een messteek en achtte
deskundige B het ‘in theorie’ mogelijk dat de bacteriële infectie (de bloedvergiftiging) was opgelopen tussen
de twee ziekenhuisopnames in.
Rechtsvraag
Is er causaal verband tussen de messteek en het overlijden van het slachtoffer?
Overwegingen
Het hof veroordeelde de dader wegens poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van de primair ten laste
gelegde doodslag omdat de mogelijkheid was blijven bestaan ‘hoe klein en onwaarschijnlijk ook’ dat het
slachtoffer anders dan door de messteek de infectie had opgelopen.
De HR deelde het oordeel van het hof niet, omdat daarin besloten ligt ‘dat ook een hoogst onwaarschijnlijke
mogelijkheid dat een andere omstandigheid heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer aan een
bewezenverklaring in de weg staat’. De HR oordeelde daarentegen dat volgens de noodzakelijk te hanteren
maatstaf van de redelijke toerekening de dood van het slachtoffer redelijkerwijze wel als gevolg van het
toebrengen van de messteek aan de verdachte kon worden toegerekend: Een hoogst onwaarschijnlijke
mogelijkheid van een alternatieve gang van zaken staat aan de bewezenverklaring van het causaal verband
niet in de weg.

57
Q

Injecteren HIV-besmet bloed-arrest

A

Feiten
Tijdens door verdachten georganiseerde seksfeesten zijn verschillende mannen door verdachten gedrogeerd
en hebben verdachten verschillende mannen geïnjecteerd met HIV-besmet bloed . Verschillende van deze
mannen bleken na onderzoek met het virus besmet te zijn geraakt.
Rechtsvraag
Bestaat er een causaal verband tussen de inspuiting van HIV-besmet bloed door de verdachten en de
ontstane HIV-besmetting bij de aangevers?
Overwegingen
Het hof sprak een veroordeling uit wegens zware mishandeling met voorbedachten rade (art. 303 Sr), ook al
bestond de mogelijkheid dat de slachtoffers hun HIV-besmetting al voorafgaand aan of na de seksfeesten
hadden opgelopen tijdens onveilige seksuele handelingen elders, met anderen dan de verdachten. Het hof
achtte de kans dat een dergelijke alternatieve toedracht de besmetting zou hebben veroorzaakt echter
‘aanzienlijk geringer’ dan de kans dat de besmetting door toedoen van de injecties door verdachten is
opgelopen.
In cassatie stelde de HR voorop dat de leer van de conditio sine qua non in beginsel de ondergrens van het
causaliteitsleerstuk vormt, maar dat dit niet betekent dat bij onzekerheid over het antwoord op de vraag of
de gedraging van de verdachte inderdaad een noodzakelijke factor is geweest in de keten der
gebeurtenissen, het causaal verband niet zou kunnen vastgesteld: in dergelijke gevallen moet op zijn minst
wél worden vastgesteld dat de gedraging van de verdachte een onmisbare schakel in de keten der
gebeurtenissen kan hebben gevormd én dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid
door die gedraging is veroorzaakt.
Een alternatieve oorzaak dient als hoogst onwaarschijnlijk te worden beoordeeld om niet in de weg te
staan aan de redelijke toerekening van het gevolg aan de gedraging van de verdachte. De HR vernietigde
het arrest van het hof omdat het niet heeft vastgesteld ‘dat hoogst onwaarschijnlijk is’ dat de HIV-besmetting
van de slachtoffers het gevolg is van iets anders dan de handelingen van de verdachten.
 Een alternatieve oorzaak moet als hoogst onwaarschijnlijk zijn beoordeeld, voor redelijke toerekening

58
Q

Stappenplan causaliteit

A
  • Casus uitleggen
  • Heersende leer: Redelijke toerekening (Letale longembolie); is het gevolg in redelijkheid aan de
    verdachte toe te rekenen?
  • Welke schakels zijn in de casus te ontwaren?/Is er een complexe causale keten?
    o Is de gedraging van de verdachte een onmisbare schakel/conditio sine qua non? (injecteren
    HIV-besmet bloed) Is het aannemelijk dat het gevolg met een aanzienlijke mate van
    waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt?
    o Vormt een alternatieve gang van zaken een belemmering voor de redelijke toerekening of is
    die hoogst onwaarschijnlijk? (Bloedvergiftiging)
     Hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid van een alternatieve gang van zaken hoeft
    bewezenverklaring van causaal verband niet in de weg te staan…
  • Aard van de gedraging?
    o Ten aanzien van de alternatieve mogelijkheid: Welke betekenis komt toe aan medische
    omissie? Is desondanks de gedraging van de verdachte naar aard geschikt om het gevolg
    teweeg te brengen? (Aortaperforatie en Haarlemse doodslag
59
Q

Noodweer begrip

A

Noodweer (Art. 41 lid 1 Sr)
Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders
lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
- Noodweer is een rechtens aanvaarde vorm van (zelf)verdediging, die direct is terug te voeren op de
voorkoming van eigenrichting.
- Noodweer is rechtsverdediging gebaseerd op het recht om onrecht af te weren en is derhalve een
rechtvaardigingsgrond.

60
Q

Voorwaarden voor noodweer

A

Ogenblikkelijke aanranding
De aanranding moet feitelijk begonnen zijn, of er moet minstens sprake zijn van een onmiddellijk dreigend
gevaar voor een wederrechtelijke aanranding; enkel vrees voor aanranding is onvoldoende.
- De wederrechtelijke aanranding moet afkomstig zijn van een mens.
- De aanranding kan zich verder uitstrekken dan de tijd die gemoeid is met het voltooien van een delict
waartegen men zich verdedigt.
o Voorbeeld: Als een gestolen goed zich nog in de buurt van het slachtoffer bevindt, kan dit
slachtoffer zich nog verwerend.
o Dit gaat niet als bijvoorbeeld de aanvaller de agressie heeft gestaakt.
- Noodweer is niet toelaatbaar als de aanranding de facto ten einde is.

Wederrechtelijke aanranding
De ogenblikkelijke aanranding moet wederrechtelijk zijn en niet voortvloeien uit een eigen recht of uit de
rechtmatige uitoefening van een overheidsbevoegdheid.
- Tegen delicten waarvoor toestemming is gegeven (behalve dood of verminking) kan geen noodweer
worden ingezet.

Van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed
De gedraging van de verdachte moet strekken tot verdediging van één of meer in art. 41 lid 1 Sr genoemde
rechtsgoederen. Er mag dus geen sprake zijn van een aanvallende gedraging.
- De aanranding van het lijf is van uitermate groot gewicht.
- Bij de aantasting van de eerbaarheid moet men denken aan een schending van de kuisheid en het
fatsoen op seksueel gebied.
- De aanranding van goederen veronderstelt een daadwerkelijke aantasting van het stoffelijke goed,
maar ook tegen de schending van het eigendomsrecht op of de beschikkingsmacht over dat goed.

Welke aanranding verdediging noodzakelijk en geboden maakt
De vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit worden door de wet tot uitdrukking gebracht:
- Subsidiariteit: Noodzakelijk  geen andere weg dan zelfverdediging.
o Vaststelling van de subsidiariteit vergt een normatief oordeel, waarvoor alle omstandigheden van
het geval relevant kunnen zijn.
- Proportionaliteit: Geboden  redelijk middel tot redelijk doel (geen wanverhouding).

Garantenstellung
Er rust een grotere verantwoordelijkheid op een persoon met een bijzondere kwaliteit.
- Mensen met een bepaalde functie (zoals politieagenten) worden gebonden aan strengere eisen van proportionaliteit en subsidiariteit dan burgers die zich in noodweer tegen een ogenblikkelijke
wederrechtelijke aanranding verdedigen.

61
Q

Noodweerexces begrip

A

Noodweerexces (Art. 41 lid 2 Sr)
Niet strafbaar is overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijke
gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
- Onder bepaalde omstandigheden is zelfverdediging of verdediging van eens anders lijf, eerbaarheid of
goed niet gebonden aan de eis van proportionaliteit, namelijk als er wordt gehandeld onder de directe
invloed van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding zelf is veroorzaakt.
- Dit is een schulduitsluitingsgrond: De betrokkene is excuseerbaar maar objectief is het middel te zwaar
zodat het verdedigingsgedrag zijn wederrechtelijk karakter behoudt.

62
Q

Noodweerexces voorwaarden

A

Noodweersituatie
De betrokkene heeft zich verweerd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of
eens anders lijf, eerbaarheid of goed.

De verdedigingswijze was disproportioneel
De verdediging moet noodzakelijk zijn geweest; er moet wel voldaan zijn aan subsidiariteit, maar in de
verdediging is men doorgeschoten (disproportioneel).
De overschrijding van de grenzen van proportionaliteit kan zich op verschillende momenten manifesteren:
- Intensief noodweerexces: De aangevallene loopt als gevolg van een hevige gemoedsbeweging direct te
hard van stapel en brengt een te zwaar afweergeschut in stelling.
- Extensief noodweerexces: De aangevallene verdedigt zich aanvankelijk proportioneel, maar schiet door
als gevolg van een hevige gemoedsbeweging.
- Tardief noodweerexces: De verdediging wordt pas ingezet op een moment waarop de noodsituatie
reeds niet meer bestaat.

Relevante hevige gemoedstoestand
De gemoedsbeweging kan bestaan in de dwingende invloed van angst, vrees of radeloosheid, maar ook
kunnen drift, woede en verbijstering als hevige gemoedsbeweging kwalificeren.
Dubbele causaliteit
De aanval moet bij de aangevallene een hevige gemoedsbeweging veroorzaken én uit deze hevige
gemoedsbeweging moet de excessieve reactie te verklaren zijn.

Garantenstellung
Bij de beoordeling van de vraag of het noodweerexces inderdaad disculpeert, speelt ook eventueel de
Garantenstellung een rol.
Twee voorbeelden:
1. De caféhouder die bij een fikse ruzie in zijn café gaat schieten heeft niet snel een grond voor
noodweerexces, omdat hij uit hoofde van zijn positie en ervaring geacht moet worden bij caféruzies het
hoofd koel te houden en zich te beheersen, zodat hij de ruzie langs andere wegen zal weten te
bedwingen.
2. Daarentegen zal de man die in doodsangst voor zijn dominante broer op deze schiet omdat de politie,
hoewel gewaarschuwd, niet arriveert, eerder een geslaagd beroep op noodweerexces hebben.

63
Q

Culpa in causa

A

Culpa in causa
Een situatie die zonder redelijke noodzaak door betrokkene zelf in het leven is geroepen (eigen schuld).
- Wordt ook wel het leerstuk van anterieure verwijtbaarheid genoemd.
- De eigen schuld kan leiden tot een beperkte correctie achteraf bij beroep op noodweer(exces): Eerst
dient de rechter de wettelijke voorwaarden voor noodweer(exces) af te lopen, en pas daarna wordt de
eventuele culpa in causa of dolus in causa onder ogen gezien.
o Hierbij speelt ook de omvang van de eigen schuld een rol.
Veel voorkomende varianten:
- Zelf confrontatie opzoeken
o Niet betaalde taxirit: Omstandigheid dat verdachte zich willens en wetens in situatie heeft
begeven waarin een agressieve reactie te verwachten was, sluit op zichzelf niet uit dat ten
aanzien van de bewezenverklaarde gedraging sprake was van noodzakelijke verdediging.
o Vleesmes: De Ex en nieuwe vriend hadden een gespannen verhouding na telefonisch contact, de
ex ging naar het huis van de nieuwe vriend, had een groot vleesmes bij zich en heeft hiermee de
nieuwe vriend gestoken.
- Voorzorgsmaatregelen
o Noodweerexces en illegaal vuurwapen: Meebrengen vuurwapen op zichzelf niet ongeoorloofd.
Zelf confrontatie opgezocht? Geeft meer aanleiding tot culpa in causa. Omstandigheden van het
geval.
Putatieve noodweer/putatief noodweerexces
Het kan voorkomen dat men zich op goede gronden aangerand waant, terwijl dit in werkelijkheid niet het
geval is.
- Indien men inderdaad excuseerbaar dwaalt, is een beroep op de ongeschreven schulduitsluitingsgrond
‘afwezigheid van alle schuld’ (AVAS) ter zake van putatieve noodweer denkbaar.
- Mocht de betrokkene door de vermeende aanranding in een hevige gemoedsbeweging raken waaruit
een onevenredig zware tegenactie voortvloeit, dan kan zelfs putatief noodweerexces aan de orde zijn.
o Wel moet men een beroep op putatief noodweer(exces) goed onderbouwen, wil het beroep
kunnen slagen.

64
Q

Noodweerexces en illegaal vuurwapen-arrrest

A

Feiten
Nadat het latere slachtoffer – van wie verdachte wist dat hij erg jaloers was en als gevaarlijk bekend stond –
enkele weken voordat het bewezenverklaarde feit plaatsvond verdachte had bedreigd met de dood indien
verdachte zich met de relatie met diens vriendin zou bemoeien, is de verdachte – overigens daartoe een
vergunning te hebben – een geladen pistool bij zich gaan dragen om zich te kunnen verdedigen voor het
geval dat het slachtoffer hem zou aanvallen. Hij had dit wapen voortdurend bij zich. Verdachte heeft de
vriendin van het slachtoffer ontmoet in een café en daarna thuisgebracht. Hij heeft zijn auto op enige afstand
van haar woning geparkeerd. Hij is de woning van het slachtoffer en diens vriendin ingegaan, nadat de
vriendin hem had verzekerd dat het slachtoffer 2 weken bij zijn broer logeerde en dus niet zou komen.
Verdachte is met de vriendin van het slachtoffer naar de slaapkamer op de eerste verdieping gelopen. Kort
daarop heeft het slachtoffer aangebeld, heeft hij onmiddellijk daarna de deur van de woning ingetrapt en is
hij met grote snelheid de trap op gelopen. Toen hij dit rumoer hoorde, besefte verdachte dat het slachtoffer
de woning was binnengedrongen en heeft hij zijn pistool gepakt en dit doorgeladen. Het slachtoffer heeft zijn
vriendin met geweld opzij geduwd en kwam met een dolk in zijn opgeheven hand de slaapkamer waar
verdachte zich bevond binnen. De verdachte heeft toen 2x kort achter elkaar in de richting van het slachtoffer
geschoten.
Rechtsvraag
Wanneer is er sprake van het bewust opzoeken van een confrontatie, zodat er geen beroep gedaan kan
worden op noodweer(exces)?
Overwegingen
Het middel behelst de klacht dat uit de feitelijke vaststellingen van het hof volgt dat verdachte
voorzorgsmaatregelen had getroffen omdat hij bang was voor een aanval van het slachtoffer, en dat bij deze
stand van zaken verdachte, door zich doelbewust te begeven in een situatie, waarin hij het risico weer van
een onverwachte aanval van het slachtoffer, althans ernstig rekening houdt met de geenszins denkbeeldige
kans daartoe, zich niet met vrucht kan beroepen op een strafuitsluitingsgrond.
Het hof heeft inderdaad vastgesteld dat verdachte voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.
Het hof ziet deze voorzorgsmaatregelen echter als aanwijzing dat verdachte een confrontatie met het
slachtoffer juist trachtte te vermijden.
In het licht van dit, gelet op de aard van de voorzorgsmaatregelen niet onbegrijpelijke, feitelijke oordeel van
het hof, kan niet gezegd worden dat verdachte zich door zijn handelen doelbewust heeft begeven in een
situatie, waarin hij een onverwachte aanval van het slachtoffer over zich afriep.
Het treffen van voorzorgsmaatregelen (vuurwapen mee) betekent niet per se dat er een intentie is op de
confrontatie!

65
Q

Zware vaas-arrest

A

Feiten
De verdachte had, nadat deze door een 86-jarige man op zeer pijnlijke wijze bij zijn testikels was gegrepen,
deze oudere man met een zware vaas zodanig op het hoofd geslagen dat deze was overleden. De verdachte
beriep zich op noodweerexces?
Rechtsvraag
Was de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het ‘onmiddellijke gevolg’ van een door
de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging? Was er sprake van noodweerexces?
Overwegingen
De Hoge Raad was het eens met het oordeel van het hof. De Hoge Raad stelde dat bij de beantwoording van
de vraag of in een concreet geval van een dergelijk ‘onmiddellijk gevolg’ sprake is geweest, betekenis
toekomt aan de mate waarin de grenzen zijn overschreden en aan de aard en de intensiteit van die
gemoedsbeweging.
De Hoge Raad vond dat de doodslag als zodanig disproportioneel was ten opzichte van het feit waartegen de
verdachte zich zou hebben verdedigd, dat de gepleegde doodslag niet kon worden aangemerkt als een
onmiddellijk gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedstoestand.
Proportionaliteit kan dus wel meewegen in de beoordeling van dubbele causaliteit.

66
Q

Vleesmes-arrest

A

Feiten
De verdachte kreeg smsjes van zijn ex-vriendin en nam hierna meteen telefonisch contact met haar op. Haar
nieuwe vriend, die deze smsjes had gestuurd, nam de telefoon op. De verdachte werd heel boos en kondigde
aan naar de woning van zijn ex-vriendin te komen. Een taxichauffeur heeft hem naar het huis van zijn exvriendin gebracht, terwijl De verdachte bewapend was met een vleesmes. De taxichauffeur heeft hem nog
geprobeerd op andere gedachten te brengen, maar tevergeefs. De verdachte belde bij de woning aan toen
plotseling de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin met een vuurwapen achter hem stond. In het gevecht wat
toen plaatsvond, stak hij de nieuwe vriend meerdere malen in zijn lichaam en is deze hierdoor komen te
overlijden. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit
noodweer
Rechtsvraag
Is hier in dit geval sprake van noodweer?
Overwegingen
HR: Het oordeel van het hof dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat geen sprake was
van handelen ter noodzakelijke verdediging, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend
gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de verdachte, nadat in telefonisch contact een gespannen
verhouding was ontstaan tussen hem en het latere slachtoffer X, uit was op een confrontatie en dat hij,
alvorens zich naar X te begeven, een groot vleesmes bij zich heeft gestoken en ondanks herhaalde pogingen
van een hem bekende taxichauffeur om hem te kalmeren en hem van zijn voornemen naar de woning van X
te gaan, af te brengen, toch heeft volhard in dat voornemen en naar de desbetreffende woning is gegaan.
Het hof heeft feitelijk vastgesteld dat de intentie van de verdachte was gericht op het aangaan van een
confrontatie met het latere slachtoffer, waarbij het gebruik van het door hem meegebrachte mes niet zou
worden geschuwd, terwijl dit mes nadien ook daadwerkelijk door de verdachte met dodelijk gevolg is
gehanteerd.
In deze casus was er een intentie op de confrontatie

67
Q

Causaal verband noodweerexces-arrest

A

Feiten
De verdachte is in de bijkeuken door het slachtoffer onder andere met een keukendeur in het gezicht
geslagen. Toen de keukendeur dicht was is de verdachte naar een kelderkast gerend om daaruit een geladen
vuurwapen te pakken. Vervolgens is de verdachte met het vuurwapen teruggelopen naar de keuken. Daar
aangekomen heeft hij de deur van de keuken opengedaan, is de bijkeuken binnengegaan en heeft hij
herhaaldelijk op het slachtoffer geschoten, ten gevolge waarvan deze is komen te overlijden.
Rechtsvraag
Kan er sprake zijn van handelen als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, wanneer de verdachte voor
deze handeling eerst naar een andere ruimte moet om zijn geweer te halen?
Overwegingen
Hof: Gelet op deze gang van zaken is niet aannemelijk geworden dat het handelen van verdachte was
geboden ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke
aanranding door het slachtoffer in de onderhavige zaak.
De verdachte had, met name tussen het moment waarop de keukendeur in zijn gezicht was geslagen,
waardoor hij zich in een andere ruimte bevond dan het slachtoffer, en het moment waarop hij gewapend de
bijkeuken weer binnentrad, ruimschoots de mogelijkheid om zich aan de confrontaties te onttrekken.
Ook zijn er geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de conclusie zouden kunnen
rechtvaardigen dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
HR: Het cassatiemiddel klaagt over een onvoldoende gemotiveerde verwerping van het beroep op
noodweerexces. Het oordeel van het hof dat er gezien de omstandigheden geen sprake kan zijn van het
handelen uit een dergelijke hevige gemoedsbeweging, is niet onbegrijpelijk. De HR verwerpt het beroep.
Er is geen sprake meer van een excessieve reactie die volgt op de hevige gemoedsbeweging, nu de verdachte
is weggelopen om het wapen te halen. Geen dubbele causaliteit meer.

68
Q

niet betaalde taxirit-arrest

A

Feiten
De twee taxichauffeurs S en B waren hun vrouwelijke collega te hulp gekomen omdat ze moeilijkheden met
haar klant Z had gekregen over het betalen van de taxirit naar diens huis. Zij waren daarheen gereden om
voor haar een regeling met Z te treffen over de niet betaalde rit, hoewel ze onderweg door Z’s echtgenote
telefonisch gewaarschuwd waren dat Z gewelddadig zou kunnen worden met een koevoet. Eenmaal bij Z’s
huis gearriveerd werd chauffeur S inderdaad door Z met een koevoet belaagd en ook geraakt. Zijn collega B
schoot S te hulp en pakte de koevoet af van Z. Vervolgens griste S de koevoet uit de handen van B en hield Z
van zijn lijf door hem daarmee tegen zijn hoofd te tikken.
Rechtsvraag
Wanneer faalt een beroep op noodweer vanwege (mede)schuld van de verdachte?
Overwegingen
Hof: Het hof verwierp S’ beroep op noodweer(exces) omdat hij zich willens en wetens in die situatie had
begeven ondanks alle waarschuwing voor gewelddadigheid van Z: op het moment dat B de verdachte S te
hulp schoot en de koevoet van Z afpakte, hadden ze immers weg kunnen en dienen te gaan. Het Hof
veroordeelde S wegens openlijke geweldpleging in vereniging.
HR: Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen was gewaarschuwd dat Z gewelddadig zou
kunnen worden, waaruit het hof heeft afgeleid dat de verdachte zich ‘willens en wetens in een situatie heeft
begeven waarin een agressieve reactie van het slachtoffer te verwachten was’.
Die omstandigheid sluit, anders dan het hof heeft geoordeeld, op zichzelf niet uit dat ten aanzien van de ten
laste van de verdachte bewezenverklaarde gedragingen sprake was van noodzakelijke verdediging. Hetgeen
het hof heeft overwogen is evenmin voldoende om te kunnen aannemen dat hier sprake is van zodanige
‘eigen schuld’ dat dit aan aanvaarding van het beroep op noodweer(exces) in de weg staat.
Er was in deze casus geen intentie op confrontatie
Wat betreft hetgeen het hof heeft geoordeeld – inhoudende dat de verdachte en diens medeverdachten
alsnog weg hadden kunnen en dienen te gaan op het moment dat B de verdachte te hulp schoot en de
koevoet van Z afpakte, mede op grond waarvan, naar het hof heeft geoordeeld, ‘er geen sprake is van een
noodzakelijke verdediging’ – verdient nog het volgende opmerking.
Die voor wat betreft dat tijdstip vastgestelde omstandigheid sluit niet uit dat er (voordien) sprake is geweest
van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was.

69
Q

aanval bij coffeeshop-arrest

A

Feiten
De bedrijfsleider van een coffeeshop werd voor de ingang van zijn shop belaagd door 9 mannen, waaronder
slachtoffer G. Hij wordt door 4 van de 9 in een portiek buiten het beeld van camera’s mishandeld en wist zich
met een sneeuwschep te verdedigen en de mannen uit de portiek te werken. Dit laatste vond wel plaats in
het beeld van camera’s. Wanneer de groep mannen voor de coffeeshop blijft staan, pakt de bedrijfsleider uit
de opslagruimte van zijn shop een vuurwapen en schiet hiermee in de lucht en vervolgens schiet hij G dood.
De bedrijfsleider beroept zich op noodweer c.q. noodweerexces c.q. putatief noodweer.
Rechtsvraag
Is er sprake van noodweerexces of putatief noodweerexces?
Overwegingen
Blijkens zijn overwegingen is het hof uitgegaan van het bestaan van een noodweersituatie op het moment
dat de verdachte zich in de portiek heeft moeten verweren. Die noodweersituatie was volgens het hof
geëindigd toen de verdachte erin was geslaagd om de anderen de portiek uit te werken. Vervolgens heeft het
hof geoordeeld dat zich niet opnieuw een noodweersituatie heeft voorgedaan vanaf het moment dat de
verdachte schietend vanuit de opslagruimte komt tot aan het moment dat verdachte G doodschiet.
Blijkens de wettelijke omschrijving van noodweer gaat het bij deze strafuitsluitingsgrond om ‘verdediging’
van bepaalde rechtsgoederen tegen een wederrechtelijke aanranding. Dit betekent dat een beroep op
noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept,
noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan
worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een
confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces of op
putatief noodweerexces niet slagen.
Blijkens zijn overwegingen is het hof uitgegaan van hetgeen hiervoor vooropgesteld en heeft geoordeeld dat
zowel het beroep op (putatief) noodweer als op noodweerexces moet worden verworpen aangezien de
gedraging van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als aanvallend. Dat
oordeel is gelet op de feitelijke vaststellingen van het hof niet onbegrijpelijk, terwijl in diezelfde vaststelling
besloten ligt dat ook op grond van de bedoeling van de verdachte zijn gedraging als aanvallend moet worden
aangemerkt. Een en ander brengt de verwerping van de verweren zelfstandig, zodat de middelen falen.
Noot Rozemond
Zelfstandige verwerpingsgrond naast culpa in causa: Het is volgens de redenering van de Hoge Raad mogelijk
om een beroep op art. 41 Sr te verwerpen met het oordeel dat de gedraging van de verdachte naar de kern
bezien als aanvallend moet worden aangemerkt. Bij een dergelijke verwerping geldt dat het aanvallende
karakter van de gedraging moet kunnen worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van de
gedraging en uit de bedoeling waarmee de gedraging is verricht. Die uiterlijke verschijningsvorm en die
bedoeling moeten kunnen worden gebaseerd op de feiten die door de rechter zijn vastgesteld.

70
Q

Noodweer en noodweerexces-arrest

A

Noodweer
- Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op
deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke
verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar — naar de kern
bezien — als aanvallend moet worden gezien.
- Voor een succesvol beroep op noodweer is niet vereist dat de noodzaak van de gekozen wijze van
verdediging komt vast te staan. De formulering van de proportionaliteitstoets door de Hoge Raad
biedt ruimte om ook een wijze van verdediging die ingrijpender consequenties voor de aanrander
heeft gehad of had kunnen hebben dan de aangerande zelf had te vrezen, straffeloos te laten.
- Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een
aanranding. Enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
- Er is geen ‘wederrechtelijke’ aanranding wanneer bijvoorbeeld de politie rechtmatig dwangmiddelen
toepast of wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer
handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding.
- Proportionaliteit: Waardering feitelijke omstandigheden van het geval.
- Subsidiariteit: Niet aan voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen.
o Was de gedraging geboden door de noodzakelijke verdediging?
Noodweerexces
- Moet zijn voldaan aan subsidiariteitseis.
- Slechts sprake kan zijn indien:
! Noodweersituatie; exces door onmiddellijk gevolg hevige gemoedsbeweging;
! Noodweersituatie is beëindigd, doch niettemin de gedraging het onmiddellijke gevolg is
van de hevige gemoedsbeweging.
- Moet aannemelijk zijn dat gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de
gedraging, maar niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen.
- Of in een concreet geval sprake is van een dergelijk onmiddellijk gevolg, is afhankelijk van de mate
waarin de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden en aard en intensiteit van de
gemoedsbeweging.
- Culpa in causa  Uitlokken, confrontatie aangaan.
- Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op zogenoemde putatieve noodweer, zal
de rechter moeten onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de
verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich
moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende
gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.

71
Q

Poging begrip

A

Poging
Art. 45 lid 1 Sr: Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin
van uitvoering heeft geopenbaard.
Voor de strafbaarheid van een poging is niet van belang of de poging voltooid is of niet.
- Geen op zichzelf staande gedraging, maar in samenhang met het desbetreffende grondfeit.
- Het moet gaan om een misdrijf; een poging tot overtreding is niet strafbaar.
- Lid 2: Bij vervolging voor de strafbare poging wordt het strafmaximum verlaagd met 1/3

72
Q

Poging vereisten

A
  1. Een voornemen van de dader.
    - Het voornemen is een vorm van opzet; in beginsel kan worden volstaan met de vaststelling van
    voorwaardelijk opzet (Inrijden op agent).
    o Tenzij de delictsomschrijving van het grondmisdrijf een zwaardere opzetgradatie als
    bestanddeel heeft (zoals ‘oogmerk’); dan moet deze strengere eis worden bewezen.
  2. Een begin van uitvoering.
    Op grond van gedachten kan niemand gevangen zitten; er is een waarneembare handeling vereist.
    - Hierbij maakt de Hoge Raad gebruik van het criterium: De uiterlijke verschijningsvorm van de
    uitvoeringshandeling. Dit criterium is gerelateerd aan de indruk die een goede waarnemer, die de
    gemiddelde burger geacht wordt te zijn, ter plaatse zou hebben gekregen omtrent de verwerkelijking
    van een bepaald misdrijf.
    o Cito: Er is sprake van een begin van uitvoering indien de gedragingen naar hun uiterlijke
    verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
    o Grenswisselkantoor: Omdat de verdachten de auto niet hebben verlaten, is er geen gedraging
    verricht die kan worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
    - Bij dit criterium gaat het niet alleen om de fysieke gedragingen van de verdachte, maar ook om alle
    relevante feiten en omstandigheden waaronder die zijn verricht. Het gaat niet zozeer om wat er ter
    plekke zichtbaar is, maar om hetgeen achteraf objectief vast te stellen is.
    o Met zand gevulde videodozen: Het feit dat de dozen toen de passant werd aangesproken voor
    het oog onzichtbaar waren, stond niet in de weg aan het aannemen van een begin van
    uitvoering van de oplichting. De ‘uiterlijke’ verschijningsvorm kan onder omstandigheden ook
    betrekking hebben op goederen die niet zichtbaar zijn.
    - Bevrijdingspoging gedetineerde: Beoordelingsfactoren uitvoeringshandeling.
73
Q

Leren omtrent uitvoeringshandelingen (poging)

A

De leren omtrent uitvoeringshandelingen
- Subjectieve leer : Stelt de gevaarlijke gezindheid van de dader centraal en beschouwt als
uitvoeringshandeling datgene wat als uitvoering van deze gezindheid is op te vatten.
o Gaat om de intentie van de dader en wat hij ermee wil bereiken.
- Objectieve leer : Laat pas als uitvoeringshandeling toe datgene wat als daadwerkelijke uitvoering van
het misdrijf zelf en dus als een objectieve inbreuk op de rechtsorde is te beschouwen.
De HR hanteert de gematigde objectieve leer  voornemen + Citocriterium

74
Q

Absoluut en relatief ondeugdelijke poging

A

Ondeugdelijke poging: Als de voltooiing ervan eenvoudig onmogelijk blijkt te zijn, hetzij omdat het gebruikte
middel onvoldoende is om het gewenste resultaat te bereiken, hetzij omdat het object van het misdrijf niet
of te weinig geschikt is om het beoogde misdrijf ten aanzien daarvan te vervullen.
Absolute ondeugdelijkheid : Het middel of object maakt de poging in alle gevallen onmogelijk.
- Middel: In plaats van gif per ongeluk suiker gebruiken.
- Object: Schieten op een reeds overleden persoon.
→ Leidt tot straffeloosheid.
Relatieve ondeugdelijkheid: Het middel of object is in principe geschikt om te komen tot voltooiing, maar
door min of meer toevallige omstandigheden blijft die voltooiing uit.
- Middel: Er wordt een te lage dosering gif gebruikt om dodelijk te zijn.
- Object: De kassa is op het moment van de overval leeg.
→ Leidt niet tot straffeloosheid.

75
Q

mangel am tatbestand en putatief delict

A

Mangel am Tatbestand: Iemand verkeert vanaf het begin al in de onmogelijkheid om een bepaalde
delictsinhoud te vervullen, maar dan om andere redenen dan dat zijn gedraging gezien het object of
het gebruikte middel niet het vereiste gevolg teweeg kan brengen. Het gebrek kan namelijk in een
ander bestanddeel van het delict zijn gelegen.
o VB: Iemand die geen ambtenaar is, kan geen ambtsdelict begaan.
- Putatief delict: Betreft de dwaling omtrent strafbaarstelling. Als datgene wat is gedaan wettelijk
helemaal niet strafbaar gesteld blijkt te zijn, in tegenstelling tot wat de dader meende. Betreft een
spiegelbeeld van afwezigheid van alle schuld; er is in zekere zin juist wel schuld maar geen delict.
o VB: Buitenlanders die in NL homoseksueel verkeer hebben en denken dat dit strafbaar is.

76
Q

Poging tot deelneming

A

Iemand wil met een ander tot een misdrijf komen of bewerkstelligen dat dit door een ander wordt begaan,
maar het feit volg niet, zelfs niet een begin van uitvoering ervan.
- Poging tot deelneming is niet strafbaar. Enkele poging tot uitlokking is strafbaar gesteld in art. 46a Sr
(mislukte uitlokking).
- In het geval dat er wél al een begin van uitvoering, maar geen voltooiing van het misdrijf volgt, is er
sprake van deelneming aan strafbare poging. In het geval er nog geen begin van uitvoering is, maar
wél sprake van voorbereidingshandelingen is er sprake van deelneming aan strafbare voorbereiding.
o Art. 78 Sr maakt de vormen van deelneming aan strafbare poging strafbaar voor zover deze
deelnemingsvormen aan het misdrijf zelf strafbaar zijn.

77
Q

gevallen waarin poging uitgesloten of problematisch is

A
  1. Eenvoudige mishandeling , art. 300 Sr: Uitgesloten omdat daarvan al sprake zou zijn als iemand zijn arm
    met kracht opheft jegens een ander zonder deze nog te raken. Een te licht kaliber om strafbaar te zijn.
  2. Delicten die poging weerspiegelen , art. 92, 93 en 133 Sr: Ondernemen van een aanslag tegen de koning
    of tegen de staat en verder aan het in het openbaar aanbieden te helpen bij het plegen van strafbare
    feiten zijn al een vorm van poging.
  3. Bijkomende voorwaarde van strafbaarheid : De poging is moeilijk voorstelbaar als er tenminste van
    causaal verband tussen de bijkomende voorwaarde en de overige delictsinhoud sprake is.
    o Art. 294 lid 2 Sr: Als het bij een poging tot hulpverlening is gebleven dan is de zelfdoding dus niet
    gevolgd en dan is de bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid niet vervuld, wat straffeloosheid
    meebrengt.
  4. Omissiedelicten : Een poging tot nalaten is moeilijk, het hangt af van de situatie. Strafbare poging ten
    aanzien van een oneigenlijk omissiedelict wel mogelijk. VB: Als een moeder haar kind laat verhongeren,
    kan dit door een derde worden ontdekt en verder worden verhinderd. De moeder zou dan strafbaar
    kunnen zijn op grond van poging tot moord.
  5. Culpoze misdrijven : Hoe kan men een voornemen tot het plegen van een misdrijf hebben, terwijl de
    culpa nu juist uitgaat van het niet hebben van enig opzet. Hiervoor kan wél ruimte zijn als de culpa zich
    voordoet in de vorm van bewuste schuld, omdat dan de mogelijkheid van het intreden van het
    ongewenste gevolg wel is voorzien maar niet waarschijnlijk werd geacht.
  6. Formeel omschreven delicten : Gaat om de handeling. Alleen als het in de delictsomschrijving (formeel)
    aangeduide werkwoord ruimer valt te interpreteren dan zal er ook voor poging meer ruim
78
Q

Voorbereiding begrip

A

Collectieve voorbereiding
Zowel in het geval van samenspanning (art. 96 St) als in dat van deelneming aan een misdadige organisatie
(art. 140 Sr) gaat het om de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen die sui generis (als enige in zijn
soort) strafbaar gesteld zijn, waarbij tevens een component van deelneming (collectiviteit) aan de orde is.

Algemene strafbaarstelling van (individuele) voorbereidingshandelingen:
Art. 46 lid 1 Sr: Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf
van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen,
informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft,
vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.
- De strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen heeft als achtergrond dat sommige gedragingen
dermate gevaarzettend en strafwaardig zijn dat, hoewel ze nog niet onder de strafbare poging vallen,
de overheid in staat moet zijn om via de strafbaarstelling ervan in te grijpen.
- Geen op zichzelf staande gedraging, maar in samenhang met het desbetreffende grondfeit.
- Lid 2: Bij vervolging voor de strafbare voorbereiding wordt het strafmaximum verlaagd met 1/2.

79
Q

vereisten voor voorbereiding

A
  1. Grondmisdrijven waarop op acht jaar of langer gevangenisstraf is gesteld.
    Accessoir karakter: Het moet steeds gaan om de voorbereiding van een bepaald misdrijf met een wettelijke
    strafbedreiging van acht jaar of langer.
  2. Aanwezigheid van bepaalde voorbereidingsmiddelen
    Het moet gaan om voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen.
  3. De voorbereidingsmiddelen zijn bestemd tot het begaan van het voorbereide misdrijf
    De voorbereidingsmiddelen zijn, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, bestemd tot het begaan van het
    voorbereide misdrijf.
    In de jurisprudentie gaat het vaak om de vraag in hoeverre een bepaald voorwerp dat men in bezit heeft
    ‘kennelijk bestemd’ is tot het (uiteindelijk) begaan van een bepaald grondmisdrijf.
    - Een naar zijn uiterlijke verschijningsvorm geobjectiveerde vaststelling van de bestemming van het
    middel, waarbij tevens de uit de waarneembare omstandigheden blijkende intentie betekenis dient
    te hebben.
    - Samir A.: Beoordelen of voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar uiterlijke
    verschijningsvorm ten tijde van handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat verdachte
    met het gebruik voor ogen had.
  4. De dader heeft opzettelijk een voorbereidingshandeling verricht
    Het moet gaan om: het opzettelijk verwerven, vervaardigen, in-, door- of uitvoeren of voorhanden hebben
    van één of meer van de voorbereidingsmiddelen.
  5. Het opzet/de intentie moet zijn gericht op het grondmisdrijf
    Het is niet nodig dat de dader van de voorbereidingshandelingen zelf van plan is aan het beoogde misdrijf
    deel te nemen.
80
Q

Vrijwillige terugtreding begrip

A

De vrijwillige terugtred
Art. 46b Sr: Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van
omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.
- Verdachte moet zelf aannemelijk maken dat de uitvoering niet is voltooid door zijn eigen wil.
- Voldoende is dat de dader op grond van autonome wil heeft medegewerkt aan de niet voltooiing van
het misdrijf.
o Er kan dus een combinatie zijn van vrijwillige (interne) en externe factoren. De externe
factoren mogen echter niet de overhand hebben.
o Beslissend voor de vrijwillige terugtred is de vraag of deze het gevolg was van een spontane
besluitvorming en niet plaatsvond uitsluitend onder invloed van uitwendige prikkels.
o De dader moet een actief aandeel hebben gehad in de verhindering van het misdrijf dat hij
tevoren nastreefde.
- Voor de handelingen van art. 45 en 46 Sr geldt de straffeloosheid van de vrijwillige terugtred.
o Geldt niet voor de strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van art. 10a Opiumwet.

81
Q

Onderscheid tussen de onvoltooide en de voltooide poging

A
  • De onvoltooide poging (tentative): De poging is in een vroeg stadium tot inkeer gekomen voordat
    deze is afgemaakt.
  • De voltooide poging (délit manqué): Als alles van de kant van de dader dat in zijn vermogen ligt is
    gedaan zonder dat het gewenste resultaat wordt bereikt.
    o Vrijwillige terugtred en zelfmelding: Vrijwillige terugtred is niet uitgesloten, maar daarvoor
    is wel een zodanig optreden van de verdachte vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is
    het intreden van het gevolg te keren. De verdachte moet een actio contrarius verrichten
    waarmee hij effectief en tijdig het aanvankelijk beoogde gevolg belet.
    o Vrijwillige terugtred bij voltooide poging: Van buiten komende, van verdachtes wil
    onafhankelijke factoren die mede tot de niet voltooiing van het misdrijf hebben geleid,
    hoeven niet in de weg te staan aan vrijwillige terugtred.
82
Q

inrijden op agent-arrest

A

Feiten
Een agent gebaart een auto te stoppen. De automobilist rijdt recht door op de agent met een hoge snelheid
af. De agent kan net opzij springen. De automobilist wordt veroordeeld voor poging tot doodslag. De
verdachte verweert zich door te stellen dat het voor doodslag vereiste opzet ontbreekt.
Rechtsvraag
Is er bij de poging tot doodslag door in te rijden op de agent sprake van voorwaardelijke opzet?
Overwegingen
De Hoge Raad concentreert zich op de als-situatie. Als de politieagent niet opzij was gesprongen dan was hij
komen overlijden. De automobilist die bewust een kans om een ander omver te rijden en dan naar redelijke
verwachting van het leven te beroven, wat alleen wordt afgewend doordat de ander nog net opzij weet te
springen, in het leven roept en houdt, blijkens zijn doorrijden, handelt met het voor poging tot doodslag
vereiste opzet.
Verdachte wilde de dood van de agent weliswaar niet, maar deze dood was toch een zeer waarschijnlijk
gevolg van zijn rijden geweest . Dat de verdachte geen oogmerk had te politieagent aan te rijden, wordt dus
niet in ogenschouw genomen. Het feit dat hij de bewuste kans heeft aanvaard dat de agent wellicht wel
zou worden geraakt door de auto is voldoende voor opzet.

83
Q

Cito-arrest

A

Feiten
Twee gedeeltelijk gemaskerde mannen met een schietklaar vuurwapen en een lege weekendtas in de hand
belden aan bij het uitzendbureau Cito te Amsterdam, vlak nadat daar een grote hoeveelheid geld door een
geldauto ten behoeve van de wekelijkse uitbetaling was afgeleverd. Na het aanbellen werd de deur echter
niet opengedaan, maar werden de mannen door gewaarschuwde politiemannen overmeesterd.
Rechtsvraag
Zijn de handelingen van de verdachte aan te merken als voorbereidingshandeling of uitvoeringshandelingen?
Overwegingen
Criterium voor een begin van uitvoering: Of een gedraging naar uiterlijke verschijningsvorm beschouwd moet
worden als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. De gedraging moet geïnterpreteerd worden tegen
de achtergrond van het voornemen.
De HR oordeelde, net als de rechtbank en het hof, dat er sprake was van begin van uitvoering. De HR stelde
dat er sprake is van een begin van uitvoering “indien de gedr agingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm
moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf ”.

84
Q

Grenswisselkantoor-arrest

A

Feiten
Twee mannen waren na een langdurige voorbereiding ’s ochtends voor het openingsuur van het
grenswisselkantoor in een gestolen auto, die was voorzien van valse kentekenplaten, nabij dat
grenswisselkantoor op een parkeerplaats gaan staan, met jachtgeweer en imitatievuurwapen, handboeien,
tape, dubbele kleding en pruiken. Terwijl zij de motor lieten draaien, wachtten zij met een pruik op het hoofd
de komst van de bankemployé af, teneinde deze bij het openen van het kantoor te grijpen. Toen deze
arriveerde zag hij evenwel de auto staan, die hij daar een dag eerder ook al had gesignaleerd, hetgeen hij
verdacht vond. In plaats van het kantoor te openen, zorgde hij ervoor dat de politie werd gewaarschuwd.
Deze verscheen en de mannen sloegen met de gestolen auto op de vlucht.
Rechtsvraag
Heeft het voornemen van de daders om een misdrijf (afpersing, art. 317 Sr) te plegen zich door een begin
van uitvoering geopenbaard?
Overwegingen
HR: Door zich slechts met een auto te begeven naar de bank (om welke reden dan ook), kan geen sprake zijn
geweest van een begin van uitvoering. De verdachten hebben immers de auto niet verlaten. Bovendien
hebben zij in die auto geen gedragingen verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moesten worden
beschouwd als gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf .
 Cito werd hier toegepast, maar kwam tot conclusie dat er nu geen sprake van was. Hierna ex art. 46 Sr
voorbereiding ook strafbaar gesteld.

85
Q

Met zand gevulde videodozen-arrest

A

Feiten
Twee verdachten hadden in hun auto dozen bij zich met de afbeelding van een videorecorder maar gevuld
met zand. Ze hadden contact gelegd met een potentiële koper en vier videorecorders te koop aangeboden
voor 100 gulden per stuk. Het kwam niet tot een transactie omdat ze door de politie op heterdaad werden
betrapt. Verdachten hadden als verweer dat ze slechts voorbereidingshandelingen hadden uitgevoerd.
Rechtsvraag
Is sprake van een begin van uitvoering waardoor het voornemen tot het (mede)plegen van oplichting zich
heeft geopenbaard?
Overwegingen
HR: Dat de bewezen verklaarde gedragingen kunnen worden beschouwd als gedragingen die naar uiterlijke
verschijningsvorm zijn gericht op voltooiing van het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf. Daaraan
doet niet af dat de dozen zich ten tijde van het gesprek van verdachte en zijn mededader met de koper nog
in de kofferruimte van de door hen gebruikte auto bevonden. Het feit dat de dozen toen de passant werd
aangesproken voor het oog onzichtbaar waren, stond niet in de weg aan het aannemen van een begin van
uitvoering van de oplichting. De ‘uiterlijke’ verschijningsvorm kan onder omstandigheden ook betrekking
hebben op goederen die niet zichtbaar zijn.
 De uiterlijke zichtbaarheid ten tijde van de poging is niet vereist

86
Q

Bevrijdingspoging gedetineerde-arrest

A

Feiten
De verdachte wilde in vereniging met anderen een persoon uit de gevangenis laten ontsnappen. De
verdachte heeft hiervoor een helikoptervlucht geboekt en telefonisch contact gehad over de planning.
Rechtsvraag
Is er sprake van een poging of voorbereidingshandelingen tot bevrijding van gevangene?
Voor strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm
zijn gericht op voltooiing van voorgenomen misdrijf.
Een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht vastgestelde gedragingen bij voltooiing van voorgenomen
misdrijf lagen (bijvoorbeeld in tijd en/of plaats) en hoe concreet deze daarop waren gericht. Samenstel van
gedragingen.
De aard en tijd van het misdrijf kan van belang zijn maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het
misdrijf is vervuld.
Overweging
Er was sprake van een niet eenvoudig uit te voeren bevrijdingsoperatie. Het heeft een sterk planmatig
karakter. Om kans van slagen te hebben diende verschillende verdachten op verschillende momenten een
taak uit te voeren, dan wel zich daartoe gereed te houden. Aan die gedragingen is feitelijk uitvoering
gegeven. Het hof komt tot de conclusie dat de te bewijzen gedragingen van de verdachten naar uiterlijke
verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van de bevrijding van
betrokkene.
De HR ging hierin mee.

87
Q

Samir A -arrest

A

Feiten
In het huis van Samir A. werden o.a. plattegronden/foto’s van de Tweede Kamer, de kerncentrale in Borssele,
het Ministerie van Defensie en Schiphol gevonden. Daarnaast werden vuurwapens aangetroffen, instructies
hoe men explosieven kan maken, mobiele telefoons en overige middelen om een explosie teweeg te
brengen. Samir A. werd in eerste aanleg vrijgesproken voor het beramen van terroristische aanslagen. Hij
kreeg alleen een gevangenisstraf van 3 maanden voor verboden wapenbezit. Het OM ging in hoger beroep,
maar ook het hof sprak hem vrij. Het hof stelde namelijk dat Samir A. wel degelijk terroristische intenties
had, maar deze waren zo “pril, onbeholpen en primitief”, dat daar geen reële dreiging uit voortkwam. Het
OM ging in cassatie; de HR vond dat het gerechtshof een incorrecte juridische uitleg had gegeven van het
begrip ‘voorbereidingshandelingen.
Rechtsvraag
Was hier sprake van een strafbare voorbereiding van een aanslag ondanks het feit dat het een ondeugdelijke
voorbereiding betrof?
Overwegingen
De HR vond dat het gerechtshof een incorrecte juridische uitleg had gegeven van het begrip
‘voorbereidingshandelingen’. De Hoge Raad vond dat de intentie van een verdachte doorslaggevend is bij de
voorbereiding van een misdrijf. Dat de voorwerpen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke
verschijningsvorm ‘kennelijk bestemd’ zijn voor het begaan van een misdrijf, dient niet te worden
geabstraheerd van het strafbare doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had.
Het hof had moeten beoordelen of de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke
verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte
met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had.
Terugwijzing hof: Uiteindelijk is Samir A. toch veroordeeld wegens de voorbereidingshandelingen:
De voorwerpen waren kennelijk bestemd voor het plegen van een aanslag . De voorwerpen zijn door het
hof nadrukkelijk in onderling verband en samenhang gezien.
Naar algemene ervaringsregels kan worden vastgesteld dat de bij Samir A. aangetroffen voorwerpen
dienstbaar waren aan het voorbereiden van ernstige misdrijven.
= Zelfs bij ongeschikte handeling is de intentie doorslaggevend.

88
Q

Vrijwillige terugtreding bij voltooide poging-arrest

A

Feiten
Een vader was met zijn 5 maanden oude zoontje in het Eemskanaal gesprongen teneinde het kind van het
leven te beroven. Ze gingen beide kopje onder, maar naar de verdachte zelf verklaarde was het zo ondiep dat
hij kon staan en kwam hij door de kou goed bij, waarna hij met zijn zoontje weer uit het kanaal klom en het
kind in een deken wikkelde en met spoed naar het ziekenhuis reed omdat het nat en koud was. Toch werd hij
door de politie aangehouden.
Rechtsvraag
Is hier sprake van vrijwillige terugtred?
Overwegingen
De HR verwierp de door het OM geponeerde stelling dat in dit geval van een voltooide poging tot moord,
waartoe door de dader reeks toereikende middelen waren aangewend alvorens hij tot inkeer kwam, vrijwillig
terugtreden niet meer mogelijk was.
De HR oordeelde dat van buiten komende, van verdachtes wil onafhankelijke factoren (ondiepte van het
kanaal en de kou) die mede tot de niet voltooiing van het misdrijf hebben geleid niet in de weg hoeven te
staan aan vrijwillige terugtred.
Het oordeel van het hof in deze zaak dat de oorzaak van het niet voltooien van het misdrijf was gelegen in de
van verdachtes wil afhankelijke omstandigheden dat hij uit het kanaal is geklommen en met zijn kind naar
het ziekenhuis is gereden was in de ogen van de HR niet onbegrijpelijk. Deze gedragingen van verdachte
waren naar aard en tijdstip geschikt het intreden van het gevolg (de dood) te beletten.
= Interne en externe factoren. Zelfs door externe factoren kan er sprake zijn van vrijwillige terugtred

89
Q

Vrijwillige terugtreding en zelfmelding

A

Feiten
Een persoon had gaskraan opengezet en na drie uur heeft hij zich bij het politiebureau gemeld. Daar heeft hij
de sleutel van zijn woning overhandigd.
Rechtsvraag
Zijn de gedragingen van verdachte toereikend om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is
voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn?
Overwegingen
Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is
voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van
het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval .
Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide
poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het
intreden van het gevolg te beletten.
Het feit dat er geen ontploffing heeft plaatsgevonden is te danken aan de omstandigheid dat er nog geen
ontsteking had plaatsgevonden in het explosieve gebied; een van de wil van de verdachte onafhankelijke
omstandigheid. De gedragingen van de verdachte werden dan ook ontoereikend geoordeeld om een
vrijwillige terugtred van de verdachte te kunnen rechtvaardigen.
= HR: Geen sprake van vrijwillige terugtred.

90
Q

Ne bis in idem begrip

A

Ne bis in idem (Art. 68 Sr): Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar
zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van
de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint-Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en
Saba onherroepelijk is beslist

91
Q

Ne bis in idem voorwaarden

A

Voorwaarden: Materiële einduitspraak in de zin van art. 350 Sv te zijnen aanzien.
Het gaat hier om vrijspraak, OVAR of veroordeling. Deze uitspraak moet onherroepelijk zijn; er mogen geen
gewone rechtsmiddelen meer openstaan. Na een onherroepelijke formele einduitspraak (Art. 349 Sv) mag
het OM dus wel opnieuw vervolgen.
Voor de strafbeschikking is een eigen regeling getroffen in art. 255 en 255a Sv. Art. 68 Sr geldt ook ingeval
een feit is afgedaan via transactie met het OM (art. 74 Sr) of met een strafbeschikking (art. 257a e.v. Sv),
tenzij dit ongedaan zou worden gemaakt door het Hof op grond van een klacht van een belanghebbende ex
art. 12 Sv en als alsnog een vervolging en een dagvaarding zou worden gelast.
Indien er een bestuurlijke én strafrechtelijke sanctie voor hetzelfde feit is opgelegd, levert dit niet direct een
schending van art. 68 Sr op. De regeling in lid 1 is ook van toepassing op buitenlandse strafrechtelijke
beslissingen (lid 2 en 3).
Verschillende grondslagen:
- Het voorkomen van dubbele aansprakelijkstelling en bestraffing;
- Het voorkomen van een dubbele vervolging;
→ Niet-ontvankelijkheid OM
- Gezag van rechterlijke uitspraken (een definitieve rechterlijke uitspraak moet worden aanvaard en
procedures moeten worden afgesloten);
- Uitgangspunt voor een behoorlijke rechtspleging

92
Q

Hetzelfde feit (voor 1961)

A

Tot 1961: De fysieke eenheid van tijd, plaats en waarneembaarheid stond in de vroegere rechtspraak voorop
bij de interpretatie van hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr. Modderman noemde als criterium voor
‘hetzelfde feit’: “Wanneer men met het lichamelijk oog eene éénheid ziet.”
- Door het ‘Emmense Bromfietsarrest’.
- Het ruime feitsbegrip kon in de rechtspraak leiden tot ongewenste uitkomsten.

93
Q

Hetzelfde begrip tot 1963

A

Tot 1963 werd het vanzelfsprekend gevonden dat de interpretatie van één of meer feiten in de zin van de
samenloop volkomen gelijk op ging met de interpretatie van ‘hetzelfde feit’ in de zin van ne bis in idem.
- In het (niet verplichte) joyriding II-arrest werd het feitsbegrip 55 en 57 Sr losgekoppeld van 68 Sr.
Hiervoor hanteerde de HR twee cumulatieve vereisten:
1. Gelijktijdigheid van handelen (feitelijk criterium);
2. Wezenlijke samenhang in handelen en schuld: Gelijksoortigheid wetsbepalingen en verwijt
(juridisch criterium).
- Het ruime feitsbegrip wordt een smaller feitsbegrip

94
Q

hetzelfde begrip 1963-2011

A

1961-2011: De omvang van het feitsbegrip van art. 68 Sr wordt mede bepaald door de werking van art. 313
Sv. Die bepaling staat de OvJ toe om tijdens het onderzoek ter terechtzitting de tenlastelegging te wijzigen.
- Hij mag de tenlastelegging echter niet zodanig wijzigen, dat zij een ander feit zou gaan inhouden.
o Het begrip ‘feit’ moet hier (op grond van art. 313 lid 2 Sv) op gelijke wijze worden uitgelegd
als in art. 68 Sr.
- Het is vooral jurisprudentie met betrekking tot art. 313 lid 2 Sv geweest die in de laatste jaren de
definitie van het feitsbegrip van art. 68 Sr in hoge mate heeft gecompliceerd (Meindert Tjoelker).
o Er was feitelijk wel sprake van een voldoende verband met betrekking tot de gelijktijdigheid
van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en schuld.
o Juridisch aspect: Er is sprake van hetzelfde feit als er voldoende verwantschap is tussen de
verschillende delictsomschrijvingen, waarbij de strekking van de delictsomschrijvingen niet
wezenlijk uiteen mag lopen.
- Het betreft weer een breder feitsbegrip.

95
Q

Hetzelfde feit vanaf 2011

A

Vanaf 2011: In het overzichtsarrest (Ne bis in idem) heeft de HR over de inhoud van het feitsbegrip in art. 68
Sr en art. 313 Sv vergelijkingsfactoren geformuleerd die uiteenvallen in een juridische beoordeling van de
betrokken delictsomschrijvingen en een feitelijke beoordeling van de gedragingen van de verdachte.
- Juridische aard van de feiten
o Rechtsgoed : Wat er wordt beschermd; het leven/eigendom etc.
 Staat in de titel waarin de DO staat.
o Strafmaxima : Beide overtredingen of misdrijven? Duur alleen relevant bij jaren verschil.
- Gedraging van de verdachte
o Aard en kennelijke strekking.
o Tijd, plaats en omstandigheden

96
Q

Samenloop begrip

A

Samenloop
Bij samenloop gaat het om de gelijktijdige, strafrechtelijke afdoening van een cumulatieve tenlastelegging
van één of meerdere gebeurtenissen die tot meerdere vervullingen van één of meer delictsomschrijvingen
leiden.
- Doel van de samenloopregeling is om in zulke gevallen onevenredige cumulatie van
aansprakelijkheid en van de mogelijk op te leggen straffen tegen te gaan.
- Gaat uit van gelijktijdige berechting door dezelfde rechter, zo niet dan toch samenloopregeling via
art. 63 Sr).

97
Q

Meerdaadse samenloop

A

Art. 57 Sr: In het geval van samenloop van feiten die meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige
hoofdstraffen zijn gesteld is een strafmaximum van toepassing dat het totaal is van de verschillende
betrokken strafmaxima doch in het geval van een vrijheidsstraf niet hoger is dan een derde boven het
hoogste strafmaximum.
- Beperkte cumulatie van vrijheidsstraffen (strafmaximum).
- Art. 18 lid 1 Sr: Bij meerdaadse samenloop van overtredingen is er wat betreft de cumulatie van
hechtenisstraffen een absoluut maximum van een jaar en vier maanden.
- Art. 62 Sr: Samenloop van misdrijven en overtredingen.
Drie situaties van meerdaadse samenloop:
1. Meerdere gelijktijdig begane delicten met een uiteenlopende strekking.
2. Eén handeling met meer objecten of gevolgen, wanneer een en ander als meerder normschendingen
moet worden gezien.
3. Achtereenvolgens begane verschillende of gelijksoortige delicten die niet als een voortgezette
handeling kunnen worden aangemerkt.
Art. 63 Sr
Bij het opleggen van vrijheidsstraffen moet de rechter:
1. Nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest indien alle feiten
gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid, terwijl;
2. Hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt het hiervoor onder a
bedoelde maximum verminderd met de eerder opgelegde straffen en;
3. Hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het

98
Q

Eendaadse samenloop

A

Eendaadse samenloop
Art. 55 Sr: Valt een feit in meer dan één strafbepaling (DO), dan wordt slechts één van die bepalingen
toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Het gaat niet om de samenloop van meer feiten, maar om de samenloop van twee strafbepalingen ten
aanzien van één feit.
- Absorptiestelsel: De bepaling met het zwaarste strafmaximum wordt toegepast, de minder zware
strafbepaling wordt door de zwaardere geabsorbeerd.
o De grondslag voor deze bepaling is het ne bis in idem-beginsel: Cumulatie van straffen en
dubbele aansprakelijkstelling voorkomen.
o Art. 55 lid 2 Sr: Uitzondering; lex specialis gaat voor de lex generalis.

99
Q

Voortgezette handeling

A

Art. 56 Sr: Indien verscheidene strafbare feiten uit een en hetzelfde ongeoorloofde wilsbesluit zijn
voortgesproten, wordt de zwaarste strafbepaling toegepast.
→ Wanneer niet één feit en daarmee eendaadse samenloop wordt aangenomen bij de vervolging van
een verdachte voor met elkaar samenhangende delicten, dan kan art. 56 Sr over meerdere feiten die
als een ‘voortgezette handeling’ moeten worden gezien, in beeld komen als waarborg tegen een
onevenredige meervoudige aansprakelijkstelling.
- Twee criteria:
1. De strafbare feiten moeten gelijksoortig aan elkaar zijn.
2. De verschillende strafbare feiten zijn de uiting van één ongeoorloofd besluit.
- Absorptiestelsel: Slechts de bepaling met het zwaarste strafmaximum is toepasselijk.
o Cumulatie van straffen voorkomen.
- Zoveel samenhang dat het lijkt op één feitencomplex

100
Q

Verschil tussen meerdaadse en eendaadse samenloop

A

Grens tussen meerdaadse en eendaadse samenloop
Tot 1932 werd door de HR als maatstaf voor het aannemen van één feit de vraag gehanteerd of er sprake was
van één materiële gedraging, dus van één uiterlijk waarneembare daad (ruim feitsbegrip)l
Deze opvatting werd verlaten in het Oude Kijk in ’t Jatstraat:
- Feiten geheel los van elkaar geacht;
- Elk feit is op zichzelf een zelfstandige overtreding, met een verschillend karakter;
- De gelijktijdigheid is niet iets wezenlijks;
- Het ene feit gaat niet in het andere op;
- De feiten zijn op een bepaald ogenblik onafhankelijk van elkaar.
Dit wordt de aspectenleer genoemd, waarbij één materiele handeling strafrechtelijk gezien toch zulke
verschillende aspecten kan hebben dat geen eendaadse samenloop meer wordt aangenomen omdat
meerdere verschillende juridisch relevante handelingen worden gezien.
Een belangrijke minimumvoorwaarde om van één feit in de zin van art. 55 lid 1 Sr te kunnen spreken, is de
vergelijkbare strekking (=doel) van de betrokken strafbepaling die in één fysiek gebeuren zijn overtreden. Dit
valt te zien als een nadere uitwerking van ‘het kenmerkende’ en ‘het verschillend karakter’ uit het Oude Kijk
in ‘t Jatstraat-arrest.
Dit begrip is in het arrest ‘Eendaadse samenloop en voortgezette handeling’ verder verruimd. Hierbij is
hetzelfde feitencomplex van belang. De enigszins ruimere invulling en toepassing van de eendaadse
samenloop en voortgezette handeling is vooral een boodschap aan de feitenrechter om beter recht te doen
aan de functie van de voortgezette handeling als waarborg tegen onevenredige bestraffing voor een sterk
samenhangend feitencomplex dat in wezen één verwijt oplevert

101
Q

Oude kijk in het Jatstraat-arrest

A

Feiten
Iemand had onder invloed van alcohol gereden met een auto die niet volgens wettelijk voorschrift was
verlicht. Het voertuig was niet voorzien van de benodigde verlichting, terwijl verdachte zich een half uur na
zonsondergang op de weg bevond. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de deze handelingen, en ook het
in kennelijke staat van dronkenschap zich op de openbare weg begeven, beschouwd moet worden als een
voortgezette handeling, gezien het verband tussen de handelingen. De kantonrechter had daarom 1 straf
opgelegd. De rechtbank ziet de handelingen niet als 1 feit ex art. 55 Sr.
Rechtsvraag
Wanneer is er sprake van hetzelfde feit, zoals alleen t.a.v. dat feit vervolgd kan worden (art. 55 Sr)?
Overwegingen
De HR achtte hier twee feiten, dus meerdaadse samenloop, aanwezig op grond van deze overwegingen: Het
kenmerk van het ene feit is de toestand van de verdachte, van het andere de toestand van de auto. Deze
twee feiten kunnen geheel los van elkaar worden geacht; elk feit levert een zelfstandige overtreding van
een verschillend karakter op. Hun gelijktijdigheid is niet iets wezenlijks; het ene feit gaat niet als het ware in
het andere op; het ene feit kan niet worden beschouwd als een omstandigheid waaronder het andere zich
voordoet; en het is zeer goed mogelijk dat op een bepaald ogenblik het eerste feit onafhankelijk van het
tweede en op een ander ogenblik het tweede onafhankelijk van het eerste wordt geconstateerd.

102
Q

Meidert Tjoelker-arrest

A

Feiten
Meindert Tjoelker was in Leeuwarden slachtoffer geworden van ‘zinloos geweld’. In eerste instantie werd aan
de daders ‘openlijke geweldpleging de dood ten gevolge hebben’ ten laste gelegd (art. 141 Sr). De rechtbank
achtte dit bewezen, maar veroordeelde tot relatief milde straffen. Dit veroorzaakte grote maatschappelijke
onrust, aangezien het voor de vele ooggetuigen toch duidelijk was geweest dat Tjoelker moedwillig
gemolesteerd was. In hoger beroep besloot het OM derhalve te vragen of de tenlastelegging mocht worden
aangevuld, zodat aan de openlijke geweldpleging primair doodslag en subsidiair (zware) mishandeling de
dood ten gevolge hebbende vooraf zouden gaan. Het cassatiemiddel houdt de klacht in dat het Hof bij de
beslissing op vordering tot wijziging van de tenlastelegging een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd,
waardoor de tenlastelegging als gevolg van de door het hof toegelaten wijziging niet langer hetzelfde feit in
de zin van art. 68 Sr inhoudt.
Rechtsvraag
Wanneer ziet de wijziging van een delictsomschrijving in de zin van art. 313 Sv niet meer op hetzelfde feit,
waardoor zij niet meer mogelijk is?
Overwegingen
In het arrest van het hof ligt besloten dat het hof heeft gelet op de verwantschap tussen de verschillende
delictsomschrijvingen waarop de oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan zijn toegesneden.
Voorts ligt erin besloten dat de in die oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan verweten
gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband
(delictsomschrijvingen) m.b.t. de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het
handelen en de schuld van de verdachte, dat de gedachte achter de in art. 313 lid 2 Sv opgenomen
beperking, die naar art. 68 Sr verwijst, meebrengt dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is (feitelijk
criterium). Daartoe is niet nodig dat de strekking van de verschillende delictsomschrijvingen hetzelfde is
(juridisch criterium). Een wijziging zou echter ontoelaatbaar zijn indien de strekking van de verschillende
delictsomschrijvingen wezenlijk zou uiteenlopen.
 Wijziging werd geaccepteerd; zorgde voor een ruim feitsbegrip.
Casuïstisch!

103
Q

Eendaadse samenloop en voorgezette handeling-arrest

A

Feiten
Verdachte heeft 3 verschillende betrokkenen letsel aangebracht. Hij heeft een van de slachtoffers meerdere
keren gestoken en een stuk van zijn oor afgebeten en terwijl de andere slachtoffers probeerden te hulp te
schieten, zijn ook zij gesneden in het gezicht en in de arm.
Rechtsvraag
Is er bij deze opeenvolgende handelingen sprake van eendaadse samenloop?
Overwegingen
Er is sprake geweest van één geweldsuitbarsting waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden en de
strekking van deze feiten loopt niet zover uiteen dat er geen sprake kan zijn van eendaadse samenloop of een
voortgezette handeling.
Een enigszins uiteenlopen van de strekking van de desbetreffende strafbepalingen staat niet in de weg aan
eendaadse samenloop of voortgezette handeling.
Voor eendaadse samenloop hangt ervan af of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een
samenhangen, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de
verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.

104
Q

Ne bis in idem-arrest

A

Feiten
Bij verdachte worden versnijdingsmiddelen die kunnen dienen voor het produceren van cocaïne en/of
heroïne gevonden voor transport naar het buitenland. Daarnaast zijn er op een later tijdstip aanwijzingen
gevonden dat verdachte zich ook bezighoudt met witwaspraktijken. De OvJ heeft een vordering tot wijziging
van de tenlastelegging omschreven verwijten ingesteld.
Rechtsvraag
Hoe dient de vraag of er sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr en in het kader van de toepassing
van art. 313 Sv beoordeeld te worden?
Overwegingen
HR: Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de situatie waarop
art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten, en in de situatie waarop art. 313 Sv ziet
de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te
vergelijken.
Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken:
a) De juridische aard van de feiten. Indien de ten laste gelegde feiten niet onder dezelfde
delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het
bijzonder wat betreft
I. De rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen
strekken, en
II. De strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima o.m. tot
uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
b) De gedraging van de verdachte. Indien de tenlastelegging respectievelijk de tenlastelegging en de
vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen
de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de
gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij
zijn verricht.
Opmerking verdient dat reeds uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ voortvloeit dat de
beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de
omstandigheden van het geval.
Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de
gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr.

105
Q

Medenplegen begrip

A

Medeplegen (art. 47 lid 1 sub 1 Sr)
MvT: ‘Opzettelijk tot het plegen van een strafbaar feit medewerken’.
Van medeplegen kan pas worden gesproken als wordt gehandeld volgens een gezamenlijk plan, of minstens
volgens een gezamenlijke intentie.
Drie verschillende wijzen waarop en dergelijke samenwerking gestalte kan krijgen:
1. Aanvullend (medeplegen-medeplegen): De medeplegers verwerkelijken elk een gedeelte van de
gehele delictsomschrijving, waarbij het ene aandeel het andere aanvult.
2. Identiek (plegen-plegen): De medeplegers vervullen volgens plan ieder voor zich de gehele
delictsinhoud, dus hun aandelen zijn identiek. De constructie bestaat zodat een strafverhoging kan
volgen (bijvoorbeeld diefstal door twee of meer verenigde personen; art. 311 lid 1 sub 4 Sr).
3. Ongelijkwaardig (medeplegen-plegen): De ene medepleger vervult de gehele delictsinhoud en de
ander slechts een deel daarvan.

106
Q

Voorwaarden van medeplegen

A
  1. Nauwe samenwerking (objectieve kant)
    Er moet sprake zijn van een nauwe, volledige samenwerking door meer dan één persoon. De bijdrage van de
    verdachte aan de verwerkelijking van het grondfeit moet voldoende substantieel zijn om te kunnen oordelen
    dat hij nauw met een ander heeft samengewerkt.
    - Dit zal veelal kunnen blijken uit een gezamenlijke uitvoering van het grondfeit. Hiervan kan pas worden
    gesproken als er uitvoeringshandelingen zijn: Handelingen waarmee een of meer bestanddelen van
    het grondfeit worden vervuld. Deze handelingen moeten in materiële en/of intellectuele zin van
    voldoende gewicht zijn.
    - Uitvoeringshandelingen zijn niet voor elke deelnemer vereist. Er kan dan toch onder omstandigheden
    sprake zijn van een nauwe en volledige samenwerking. De gedragingen moeten wel in materiële en/of
    intellectuele zin voldoende gewicht hebben. Dit kan het geval zijn indien de rollen van de deelnemers in
    hoge mate inwisselbaar zijn geweest.
    - Niet tijdig kunnen distantiëren is een indicatie voor medeplegen. Deze heeft pas relevantie als is
    vastgesteld dat degene die met een zekere betrokkenheid ook de wetenschap bezit dat het om
    wederrechtelijk handelen gaat. Alleen als dit tot zijn bewustzijn is gedrongen, kan hem de rechtsplicht
    worden toegedicht. Mits daartoe de mogelijkheid is.
    o Het enkele feit dat niet gedistantieerd is, levert niet direct medeplegen op.
    - De fysieke aanwezigheid bij de uitvoering is niet vereist om toch strafbaar te zijn. Er moet dan een
    grotere rol in de voorbereiding zijn
  2. Bewuste samenwerking (subjectieve kant)
    Er moet sprake zijn van een bewuste samenwerking door meer dan één persoon. Hier is dubbel opzet
    vereist: Opzet op het delict zelf én opzet op de samenwerking (voorafgaand een plan maken).
    - Voorwaardelijk opzet is voldoende.
    - In beginsel veronderstelt een bewuste samenwerking een gezamenlijk gemaakte afspraak, maar dat is
    niet strikt nodig. Soms is wederzijds begrip voldoende: Een ‘understanding’ gericht op het gezamenlijk
    nastreven van hetzelfde.
    - De inhoud van de gemaakte afspraak bevat de grenzen waarbinnen de medeplegers aansprakelijk
    kunnen worden gehouden voor elkaars handelingen en de gevolgen die daaruit voortvloeien.
    o Wanneer de gemaakte afspraak door één der betrokkenen te buiten worden gegaan, dan
    beperkt zicht de aansprakelijkheid van de ander tot zijn eigen aandeel.
    - Niet kunnen distantiëren kan een indicatie zijn dat iemand zich bewust was van het plan.
  3. Accessoriteitsbeginsel
    Het gevolg van de samenwerking zal moeten zijn dat het strafbare feit ook daadwerkelijk wordt gepleegd, zij
    het dat op basis van art. 78 Sr het medeplegen van een poging tot misdrijf en van strafbare voorbereiding
    eveneens strafbaar is.
    + Is er überhaupt sprake van een strafbaar feit?
107
Q

begrip medeplichtigheid

A

Medeplichtigheid (art. 48 Sr)
Medeplichtigheid bestaat eruit dat de pleger van een misdrijf wordt geholpen en dat de totstandkoming van
dat misdrijf aldus wordt bevorderd en begunstigd.
- De medeplichtige is vanwege zijn secundaire aandeel géén dader van het misdrijf, hij ondersteunt.
- Het strafmaximum is 1/3 lager dan dat wat op het gronddelict is gesteld (art. 49 lid 1 Sr).
Twee typen medeplichtigen
1. Medeplichtigheid-bij: Zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf (simultane,
gelijktijdige deelnemingsvorm).
2. Medeplichtigheid-tot: Zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het
plegen van het misdrijf (consecutieve, voorafgaande deelnemingsvorm).

108
Q

Vereisten voor medeplichtigheid

A

Misdrijf
- Strafbare medeplichtigheid is beperkt tot misdrijven.
Dubbel opzet
Dubbel opzet is noodzakelijk: Opzet op het misdrijf zelf én opzet op het bevorderen van het misdrijf.
- In beginsel moet zijn opzet alle bestanddelen van het betrokken misdrijf betreffen.
- Het opzet van de medeplichtige op het misdrijf zelf kan voorwaardelijk opzet zijn.
- Het opzet behoeft niet de precieze wijze te omvatten waarop het voorgenomen misdrijf wordt begaan.
Voldoende effect
De medeplichtigheid moet in objectieve zin voldoende effect hebben gehad op het begaan van het
grondmisdrijf door een ander: De medeplichtige moet het misdrijf daadwerkelijk hebben bevorderd of
vergemakkelijkt.
- Passieve medeplichtigheid: Medeplichtigheid kan zich voordoen in gevallen van nalaten. Gevallen van
passiviteit kunnen echter alleen strafbare medeplichtigheid opleveren, indien er voor de betrokkene
een rechtsplicht bestond tot handelen.
- Het ‘opzettelijk nalaten’ kan inhouden: Een omstandigheid creëren waardoor iemand anders een
strafbaar feit kan plegen (als bewaker een zijde niet surveilleren/op slot doen).
- Het ‘nalaten’ moet daadwerkelijk ondersteunend zijn.
Accessoir karakter
Art. 49 lid 4 Sr: Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking, die de
medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hare gevolgen.
De straf moet bepaald worden op grond van het opzet van de medeplichtige, maar dat geldt niet voor diens
kwalificatie (dit laatste is wel het geval bij de uitlokker).
Met andere woorden: Terwijl de kwalificaties van de uitlokker en uitgelokte op grond van wat respectievelijk
de uitlokker wil en wat de uitgelokte deed, zal de kwalificatie van de medeplichtige volkomen moeten
corresponderen met die van de pleger.
- De straf wordt bepaald op grond van het opzet van de medeplichtige.
- De kwalificatie wordt bepaald op grond van wat de pleger daadwerkelijk heeft gedaan

109
Q

Medeplegen 1-arrest

A

Feiten
De verdachte had twee balletjespistolen geleverd aan twee medeverdachten. De medeverdachten hebben
toen aan de verdachte verteld dat zij van plan waren om met de balletjespistolen iemand te gaan beroven. In
eerste instantie heeft de verdachte gezegd dat hij hier niet aan mee wilde werken, maar later heeft hij toch
ingestemd. Op een zekere avond zijn de verdachte op scooters rondjes gaan rijden. Ze besloten twee jongens
op een bankje te beroven. De twee medeverdachten hebben de jongens met de balletjespistolen bedreig en
goederen van hen weggenomen. De verdachte stond toen op ongeveer vijf meter afstand bij de scooters te
wachten.
Rechtsvraag
Kan de verdachte worden veroordeeld voor medeplegen?
Overwegingen
De Hoge Raad beschouwd dat het hoofdcriterium voor medeplegen is: een ‘voldoende nauwe en bewuste
samenwerking’ waarbij de ‘intellectuele en/of materiële’ bijdrage van de deelnemer aan het delict van
voldoende gewicht moet zijn.
De rechter kan rekening houden met onder meer:
De intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of
de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke
momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip, evenals de wezenlijke bijdrage.
Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis
toekomt.
De Hoge Raad zegt ook dat de bijdrage van de medepleger in de regel wordt geleverd tijdens het begaan van
het strafbare feit. Echter, de bijdrage kan ook worden geleverd door gedragingen voor en/of na het strafbare
feit. Het ontbreken van een rol in de uitvoering van het delict of een geringe rol hierbij, zal moeten worden
gecompenseerd door een grotere rol in de voorbereiding.
Noot
In het overzichtsarrest van 2 december 2014, NJ 2015/390, formuleerde de Hoge Raad een aantal
aandachtspunten waarmee de rechter kan beoordelen of in een bepaald geval sprake is van medeplegen. Het
materiële aspect betreft het onderscheid tussen medeplegen en medeplichtigheid aan de hand van de
daarvoor geldende criteria. Medeplegen bestaat uit een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met
anderen. Bij medeplichtigheid gaat het om het bevorderen of vergemakkelijken van een misdrijf dat door
anderen wordt begaan. Het verschil wordt bepaald door het gewicht van de intellectuele of materiële
bijdrage die de verdachte aan het strafbare feit levert.

110
Q

Medeplegen 2-arrest

A

Feiten
Het gaat om het in vereniging met anderen plegen van een bankoverval. De verdachte heeft ter uitvoering
gebeld op een intern telefoonnummer van de Fortis bank op een moment waarop betrokkene 1 werkzaam
was bij die bank zodat die betrokkene 1 kon voorwenden dat hij een klant aan de telefoon had voor wie hij
een lade met geld moest openen, waardoor deze lade open was op het moment waarop een mededader het
filiaal binnenkwam en het geld door deze mededader kon worden meegenomen.
Rechtsvraag
Is er sprake van medeplegen?
Overwegingen
Het beslissingskader uit medeplegen I kan met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn,
niet anders dan globaal zijn. Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in
afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen.
Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden
vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. Er valt niet te
ontkomen dat er altijd zogenoemde grensgevallen zijn.
- Omstandigheden van het geval moeten worden meegenomen in de nauwe en bewuste samenwerking.
- De omstandigheden worden ook steeds op een andere manier vastgesteld; Geen concrete regels –
afhankelijk van geval en omstandigheden.

111
Q

Nijmeegse scooterzaak-arrest

A

Nijmeegse scooterzaak (culpoos delict)
Feiten
Vast stond dat de verdachte en zijn medeverdachte een hotel in Nijmegen wilden overvallen; toen zij
politieagenten zagen, sloegen zij op de vlucht op een gestolen scooter. Tijdens de achtervolging werd een
voetganger geschept die naderhand aan zijn verwondingen overleed. De beide verdachten werden door het
Hof vrijgesproken van het medeplegen van doodslag nu niet viel te achterhalen wie van beiden de
bestuurder was van de scooter, terwijl er ook geen aanvullende aanwijzingen bestonden voor een nauwe en
volledige samenwerking met betrekking tot de doodslag tussen beide betrokkenen.
Rechtsvraag
Kunnen de verdachten worden veroordeeld wegens doodslag, dan wel voor medeplegen?
Overwegingen
In cassatie oordeelde de Hoge Raad dat het oordeel van het Hof onvoldoende begrijpelijk is, tegen de
achtergrond van de samenwerking tussen de verdachten voorafgaand aan de vlucht met de scooter: De
geplande overval.
Na verwijzing heeft het hof de verdachten veroordeeld terzake van medeplegen van dood door schuld in het
verkeer. Volgens dit hof is de voor het medeplegen van dood door schuld vereiste nauwe en bewuste
samenwerking reeds ontstaan in het kader van de voorbereiding van de voorgenomen overval: in die
eerdere samenwerking ligt reeds besloten dat met bij een eventuele betrapping op de vlucht slaat. Dit
oordeel hield bij de Hoge Raad stand.
- Het gaat om de inwisselbaarheid van de rollen.
- Het ‘vluchten’ lag besloten in de samenwerking. De verdachten hebben voorwaardelijk opzet op de
gevolgen van zo’n vlucht gehad.
o Voorwaardelijk opzet is voldoende

112
Q

Fysiek aandeel medeplegen-arrest

A

Feiten
Verdachte heeft haar vader gevraagd om haar te helpen met een probleem met haar ex-vriend. Zij lokt hem
naar de woning en dan hebben drie personen hem vervolgens meerdere malen met kracht op het hoofd
geschopt, geslagen en/of gestompt. De drie personen hebben vervolgens de woning schoongemaakt en
verdachte ging op de uitkijk staan of de kust veilig is. Slachtoffer is (meer dood dan levend) in de kofferbak
van een auto gelegd en door de anderen ergens anders gewond gedumpt. Daar was verdachte niet bij. Zij is
thuisgebleven. Uiteindelijk is het slachtoffer door een toevallige voorbijganger gevonden. Het hof is van
mening dat ook verdachte als medepleger van een poging tot doodslag kan worden gezien.
Rechtsvraag
Is er sprake van medeplegen?
Overwegingen
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte van het begin af aan betrokken is
geweest bij het plan om slachtoffer ‘een lesje te leren’. M.b.t. de uitvoering van het plan heeft het Hof
vastgesteld dat de verdachte slachtoffer naar haar woning heeft gelokt, dat zij aanwezig was bij het door de
mededaders mishandelen van slachtoffer en dat zij niets heeft gedaan om te voorkomen dat slachtoffer
gedurende enige tijd werd toegetakeld, terwijl zij na de geweldpleging slachtoffer heeft bespuugd en hem de
woorden ‘dat is je verdiende loon’ heeft toegevoegd.
Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte en de mededaders vervolgens gezamenlijk het plan
hebben bedacht hoe slachtoffer de woning moest verlaten en dat de verdachten, nadat zij en haar
mededaders gedurende enige tijd de woning hadden schoongemaakt, op de uitkijk heeft gestaan toen het
ernstig gewonde slachtoffer – waaraan door de verdachte noch de mededaders enige zorg was verleend en
die op dat moment meer dood dan levend was – door de mededaders in de kofferbak van een auto werd
gelegd en werd weggevoerd.
Daarbij heeft het Hof mede in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat bij de verdachte het
voornemen of de gedachte bestond om slachtoffer naar een zieken huis te brengen en dat uit de verklaring
van de verdachte blijkt dat het de verdachte geen biet interesseerde wat er met het ernstig gewonde
slachtoffer zou gebeuren. Aldus beschouwd heeft het Hof uit een en ander kunnen afleiden dar de verdachte
voorwaardelijk opzet had op de dood van slachtoffer zoals bewezenverklaard en dat de bijdrage van de
verdachte aan het bewezenverklaarde van voldoende gewicht is dat van medeplegen mag worden
gesproken.
Die oordelen zijn toereikend gemotiveerd.
Het accent ligt meer op de samenwerking en minder op wie de handelingen heeft uitgevoerd.
Het gaat erom dat de bijdrage van voldoende evenwicht is om van medeplegen te spreken.

113
Q

Functioneel daderschap

A

Functioneel daderschap: Functioneel daderschap wil zeggen dat een ander dan degene die fysiek handelt (bijvoorbeeld een rechtspersoon) als dader aansprakelijk kan worden gehouden op grond van hun maatschappelijke functie. Dit wordt gerechtvaardigd door de erkenning dat op hen in hun kwaliteit een zorgplicht rust.

114
Q

Daderschap van rechtspersonen

A

Art. 51 lid 1 Sr bepaalt dat strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en
rechtspersonen. Dit begrip is ruimer dan het civielrechtelijke begrip. Blijkens art. 51 lid 3 Sr vallen namelijk
ook vennootschappen onder firma, maatschappen en doelvermogens onder dit strafrechtelijke begrip. De
organisatie moet maatschappelijk als zodanig hebben gefunctioneerd en zijn geaccepteerd.
Op grond van lid 2 kan tegen een rechtspersoon vervolging worden ingesteld.

Argumenten tegen de daderschap van rechtspersonen
- Een rechtspersoon kan geen subjectief bestanddeel van een misdrijf vervullen (opzet/schuld).
- De bestaande straffen zijn vaak ongeschikt.
- Bij bestraffing van de rechtspersonen worden ‘onschuldige personen’ getroffen.
- Is het strafrecht wel een gepast controlemechanisme voor ongewenst gedrag van rechtspersonen?

115
Q

Ijzerdraadscriterium

A

In dit arrest formuleerde de HR twee criteria voor functioneel daderschap.
1. Het beschikkingscriterium
Dit betreft de feitelijk zeggenschap die de functionele dader moet hebben over zijn ondergeschikte.
Dat wil zeggen dat de functionele dader zeggenschap had over het al dan niet plaatsvinden van de
handeling. Hij moet dus een bevoegdheid hebben gehad om in te grijpen.
2. Het aanvaardingscriterium
Dit betreft een zeker bewustzijn en een zekere acceptatie van de verboden gedraging. De functionele
dader wist dus dat een verboden handeling plaatsvond, of wist dat het in het algemeen op een
dergelijke manier gebeurde.
! De criteria van het IJzerdraad-arrest zijn ontwikkeld met het ook op de aansprakelijkheid van een
natuurlijk persoon voor een gedraging van een andere natuurlijke persoon. In voorkomende gevallen
kunnen deze criteria echter tevens fungeren als maatstaven voor de toerekening van een gedraging van
een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon.

116
Q

Drijfmest (voorwaarden)

A

In zijn ‘aan de beoordeling van de middelen voorafgaande beschouwingen’ overwoog de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest dat een verdachte rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de verboden gedraging redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend.
* Dit is op zichzelf in overeenstemming met de wetsgeschiedenis van art. 51 Sr
* Wanneer deze toerekening wel en wanneer niet redelijk is, hangt echter af van de concrete omstandigheden van het geval. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is nochtans of de gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht ‘in de sfeer van de rechtspersoon’. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
1) Het kan gaan om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon
▪ Niet altijd noodzakelijk dat gehandeld is door mensen die bij de
rechtspersoon in dienst zijn of door een van de organen
▪ Ook kunnen soms gedragingen van anderen die in een wijder verband werkzaam zijn t.b.v. de rechtspersoon worden opgevat als gedragingen van de rechtspersoon: zij kunnen immers door de rechtspersoon zijn ‘ingehuurd’ om een illegaal karwei te verrichten
2) Er kan sprake zijn van een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering of in de taakuitoefening van de rechtspersoon
▪ Hierbij gaat het om de vaststelling dat de verboden gedraging is verricht
binnen het verband van activiteiten die onderdeel zijn van de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon in kwestie
▪ Niet is vereist dat het strafbare feit zélf een binnen de rechtspersoon
‘normale’ gang van zaken vertegenwoordigt
3) Het kan zijn dat de gedragingen de rechtspersoon dienstig is geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in zijn taakuitoefening
4) IJzerdraadcriteria: de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Hieronder is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging

117
Q

opzet en schuld van rechtspersonen

A

Opzet en schuld van rechtspersonen
De vraag of een rechtspersoon opzet of culpa kan hebben is bevestigend beantwoord door de Hoge Raad. Dit
is echter een feitelijke kwestie en zal afhankelijk van de omstandigheden van het geval langs verschillende
wegen moeten worden beantwoord.
1. Psychisch klimaat: Het kan zijn dat er binnen een rechtspersoon een bepaald psychisch klimaat
heerst dat sterk in het teken staat van de intentie tot het verrichten van bepaalde verboden
gedragingen. Dit is een normatieve benadering: Kan de rechtspersoon in het maatschappelijk verkeer
geacht worden opzettelijk te hebben gehandeld.?
2. Opzet/schuld van natuurlijke personen wordt toegerekend aan de rechtspersoon: Opzet bij een hoge
functionaris (orgaan) leidt snel tot het aannemen van opzet bij de rechtspersoon; daarvoor is geen
wetenschap bij en instemming door andere hoge functionarissen nodig.

De toerekening van opzet aan de werknemer heeft natuurlijk wel grenzen. De onoplettendheid van een
treinmachinist is niet zomaar toe te rekenen aan de spoorwegen. Dan zal er zeker ook iets mis moeten zijn
met de zorg en de oplettendheid binnen een orgaan van de rechtspersoon zelf.
Opzet en culpa kunnen ook worden bijeengesprokkeld: Indien verscheidende functionarissen binnen de
rechtspersoon opzettelijk bij een strafbaar feit betrokken zijn geweest, kunnen hun geestesgesteldheden aan
de rechtspersoon worden toegerekend.
Bij culpoze misdrijven zal een verwaarlozing van de zorgplicht direct zijn terug te voeren op gebreken en
onachtzaamheden in de structuur van de organisatie zelf.

118
Q

Strafbaarheid van feitelijk leidinggevende

A

Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan strafvervolging worden ingesteld en
kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden
uitgesproken:
1. Tegen de rechtspersoon
2. Tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijk leiding hebben
gegeven aan de verboden gedraging, dan wel tegen allen tezamen.

119
Q

Voorwaarden voor strafbaarheid van feitelijk leidinggevende

A

Accessoir karakter
De vraag van het opdrachtgeven of feitelijk leidinggeven kan pas aan orden komen als daderschap van de
rechtspersoon een feit is. Dit vormt een conditio sine qua non. Dat het feitelijke leidinggeven aan een bepaalt
feit accessoir is aan het daderschap van de rechtspersoon betekent echter niet dat de rechtspersoon zelf ook
per se voor het desbetreffende feit moet worden vervolgd of moet zijn veroordeeld.
- Eerst moet de daderschap van de rechtspersoon zijn bepaald, daarna moet worden beoordeeld of de
leidinggevende daderschap heeft over ditzelfde feit.

Bevoegdheid/Zeggenschap
Feitelijk leidinggeven veronderstelt dat de betrokkene een zekere macht, invloed en verantwoordelijkheid
heeft ten aanzien van het strafbare feit dat door de rechtspersoon is begaan. Deze zeggenschap behoeft niet
overeen te komen met de juridische verhoudingen binnen de rechtspersoon.

Dubbel opzet
Opzet op het leidinggeven zelf en op het strafbare grondfeit dat door de rechtspersoon wordt begaan. Dit
kan aan beide zijden voorkomen in de vorm van voorwaardelijk opzet.

Betrokkenheid (actief of passief)
De rechtspersoon heeft het desbetreffende strafbare feit begaan. Ideaaltypisch betekent dit dat de feitelijk
leidinggever initiatief neemt tot de verboden gedraging en de sleutelpositie inneemt bij of actieve
bemoeienis heeft met de feitelijke uitvoering door anderen van de verboden gedraging. Er moet minstens
sprake zijn van persoonlijke betrokkenheid van de leidinggevende bij het verboden gedrag.

Echter is passieve vorm van leidinggeven ook mogelijk, namelijk door het nalaten van maatregelen gericht op
het beëindigen van verboden gedragingen binnen de rechtspersoon. Daarvoor is vereist dat de
leidinggevende op de hoogte is van een en ander.

120
Q

Wanneer geen strafrechtelijke vervolging overheid?

A

De decentrale overheid (publieke rechtspersonen) zijn gedeeltelijk strafrechtelijk aansprakelijk (Pikmeer).
Geen strafrechtelijke vervolging mogelijk als:
1. Sprake van een openbaar lichaam in de zin van hoofdstuk 7 Gw.
2. Sprake van een aan dat openbaar lichaam opgedragen overheidstaak.
3. Het openbaar lichaam handelt om de exclusief aan haar opgedragen overheidstaak uit te voeren.

121
Q

Pikmeer 2-arrest

A

Feiten
Een Friese gemeente had de opdracht gegeven om het vaarwater van de Groundam uit te baggeren. De
baggerspecie werd vervolgens illegaal in het Pikmeer gedumpt. De ambtenaar van de gemeente die de
opdracht tot deze lozing had gegeven, werd strafrechtelijk vervolgd.
Rechtsvraag
Kunnen provinciale en gemeentelijke ambtenaren strafrechtelijk worden vervolgd voor handelingen die zij
doen in uitoefening van hun functie?
Overwegingen
Het hof heeft geoordeeld dat door het ontbreken van een stortvergunning, de gemeente niet in het kader
van haar overheidstaak heeft gehandeld. De gemeenteambtenaar kon dus wel degelijk strafrechtelijk worden
vervolgd.
Mede door de grote politieke en maatschappelijke discussie omtrent dit onderwerp, oordeelde de Hoge
Raad dat er alleen sprake is van immuniteit indien het een exclusief overheidshandelen betref. Het
afvoeren van vrijgekomen baggerspecie, dat nauw is verbonden aan het onderhoud van het vaarwater, werd
gezien als een exclusieve overheidstaak.
Rechtsregel
Lagere overheidsorganen hebben alleen immuniteit, wanneer zij een exclusieve overheidstaak uitvoeren,
die niet door privaatrechtelijke rechtspersonen kan worden verricht.

122
Q

Drijfmest te groote keeten

A

Feiten
De verdachte (rechtspersoon) beheert in opdracht van Y BV een stuk grond, dat eigendom is van Y BV. In de
praktijk wordt deze grond beheerd door een natuurlijk persoon, in loondienst van Y BV. Op dit stuk grond
wordt drijfmest gevonden, terwijl het strafbaar is om drijfmest te gebruiken op niet-beteeld grond. De
raadsman stelt dat de verdachte niet als dader aangemerkt kan worden, aangezien onbekenden de mest op
haar land hebben gebruikt.
Rechtsvraag
Is de verdachte aansprakelijk?
Overwegingen
Bij de beantwoording van de vraag of een rechtspersoon als dader kan worden aangemerkt, dient te worden
gekeken naar verschillende criteria.
1. Een rechtspersoon kan gezien worden als dader van een strafbaar feit indien de gedraging
redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
2. Vervolgens dient men antwoord te geven op de vraag wanneer een (verboden) gedraging aan een
rechtspersoon kan worden toegerekend.
Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een belangrijk punt is in elk geval dat de gedraging is
verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien:
- Het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit
anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
o Deze personen hoeven niet per se in dienst te zijn bij de rechtspersoon.
- De gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
o Het gaat om of de gedraging is verricht binnen het verband van (niet strafbare) feiten die
onderdeel zijn van de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon.
- De gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
o Baatcriterium.
- IJzerdraadcriterium: De rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou
plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de
rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
o Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen: het niet betrachten van de zorg die in
redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van
de gedraging.
! Deze omstandigheden zijn niet uitputtend en zijn geen cumulatieve voorwaarden.
Het hof stelt dat de verdachte verantwoordelijk is en niet voldoende maatregelen heeft genomen om het
dumpen van drijfmest te voorkomen. Van controlemaatregelen en inspectie was niet gebleken.
De HR vernietigt deze uitspraak. Het hof heeft namelijk niet vast kunnen stellen of de verboden gedraging
binnen de sfeer van de rechtspersoon lag. Zo had geconstateerd moeten worden welke taken en
bevoegdheden de verdachte had. Verdachte had namelijk niet het feitelijk beheer van het stuk grond.
Dat een rechtspersoon voldoet aan deze criteria betekent niet per se dat er daadwerkelijk een vervolging
zal plaatsvinden of dat deze als dader wordt aangemerkt!

123
Q

Feitelijke leidinggevende arrest

A

Feiten
Een rechtspersoon had opzettelijk de belastingaangifte verkeerd ingevuld.
Rechtsvraag
Kan de verdachte worden aangemerkt als feitelijk leidinggevende?

Overwegingen
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake
van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient te
worden gekeken naar de volgende vragen:
1. Heeft de rechtspersoon een strafbaar feit begaan?
2. Heeft de verdachte feitelijk de leiding gegeven aan de strafbare gedraging.
Vier vereisten voor de vaststelling van feitelijk leiding geven:
1. Er moet minstens sprake zijn van een ‘bevoegdheid’; dus een zekere beschikkingsmacht of
zeggenschap van de functionaris binnen de rechtspersoon met betrekking tot de activiteitensfeer
waarbinnen de rechtspersoon de verboden gedragingen verricht heeft.
2. Feitelijk leidinggeven zal vaak bestaan uit een actieve en effectieve betrokkenheid
o Er kan van feitelijk leidinggeven sprake zijn indien de verboden gedragingen het
onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte gevoerde beleid.
o Ook kan het zo zijn dat de verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan een complex
van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging, dat de verdachte geacht moet
worden aan die gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
3. Onder omstandigheden kan een passieve betrokkenheid worden gekwalificeerd als feitelijk
leidinggeven. De functionaris moet dan minstens een zorgplicht hebben gehad waaruit hij
redelijkerwijs gehouden was maatregelen te treffen.
4. Dubbel opzet: In feitelijk leidinggeven ligt volgens de Hoge Raad een zelfstandig opzetvereiste op de
verboden gedraging besloten. Hiervoor geldt als ondergrens het voorwaardelijk opzet. Hiervan is
sprake:
o Indien de verdachte op de hoogte was van de omstandigheid dat de rechtspersoon in het
algemeen strafbare feiten pleegde en indien daarnaast verdachtes wetenschap daaromtrent
rechtstreeks verband houdt met de concrete strafbare feiten waarom het in de procesgang
te doen is.
o Indien de verdachte de werkzaamheden van een onderneming zo organiseert dat hij ermee
rekening houdt dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet kunnen
worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten.
De enkele omstandigheid dat de verdachte de bestuurder (directeur) is van de rechtspersoon is
onvoldoende om hem aan te merken als de feitelijk leidinggevende. Ook iemand die geen dienstverband
heeft met de rechtspersoon kan feitelijk leidinggevende van het strafbare feit zijn.

124
Q

Jaren wetboek van strafrecht

A

1813 - Franse Code Pénal, Koning Willem I beloo昀琀 na琀椀onale wetboeken.  Hier nog
doodstraf enz. was zoals middeleeuwen.
1870 - Cie. de Wal ontwerpt WvSr, invloed Klassieke rich琀椀ng.  Was eenvoudig van aard en
hier zijn de grote lijnen nog steeds in ons huidige boek.
1879 - Ontwerp verdedigd door MvJ Modderman
1881 - WvSr aangenomen en in 1886 ingevoerd.

125
Q

Hulsman negatieve criteria voor strafbaarstelling

A

1) om een morele opva琀�ng af te dwingen, (niet omdat de eer is geschonden)
2) om hulp te verlenen, (heb je strafrecht niet voor nodig)
3) als de capaciteit wordt overschreden, (moet poli琀椀e overal ingrijpen)
4) als schijnoplossing van het probleem (je weet dat het probleem niet wordt opgelost).

126
Q

Cesare beccaria

A

Césare Beccaria (1738-1794)  Was een econoom.
1764 - 11Dei deli琀� e delle pene”
(Van misdaad en straf)
Verlich琀椀ngsdenker, des琀椀jds 26 jaar. Uit kri琀椀ek op de onder het Ancien Regime heersende
willekeur en tortuur. Huldigt de leer van het ‘sociaal contract’, maximaal nut voor eenieder.
Legde de basis van de klassieke beginselen: Legaliteit, propor琀椀onaliteit, straf naar mate van
schuld. Onschuld beginselen. Ter bescherming van de burgers.

127
Q

Pinto

A

Abraham de Pinto, vanaf 1839 hoofdredacteur WvhR (nu: NJB en NJ) was kri琀椀sch over
bestaande strafstelsel met schavot. Paste niet bij beschaafd land.
 1854 Afscha昀케ng van de lijf- en schavotstra昀昀en
 1870 Afscha昀케ng doodstraf, wel ingeruild voor levenslange tuchthuisstraf

128
Q

Modderman (1838-1885)

A

A.E.J. Modderman (1838-1885) Klassieke rich琀椀ng.
Hield inaugurele rede als hoogleraar strafrecht ‘Straf geen
Kwaad’ (1864) Verwijst naar Beccaria. Hoe het strafstelsel eruit moet zien. Weer terug in de
maatschappij.
 1870 lid commissie de Wal die WvSr ontwerpt
 1879 Verdedigt als MvJ het ontwerp in beide Kamers
Decriminalisering overspel mislukte
Herinvoering doodstraf voorkomen, levenslange gevangenisstraf was het ruilmiddel.
 1881 WvSr aangenomen
 1886 Na bouw cellulaire gevangenissen ingevoerd. Misdrijf-gevangenisstraf,
overtredingen- geldboete

129
Q

Moderne richting en de IKV

A

Door de moralisa琀椀e steeds meer mensen naar de steden, ook steeds meer arme mensen.
1889 Interna琀椀onale Kriminalis琀椀sche Verein (IKV) opgericht door Von Liszt (Du), Prins (België)
en Van Hamel (Ned.) Aandacht voor recidivisten en achtergrond daarvan, criminologie en
sociale poli琀椀ek ter preven琀椀e van misdaad. Verschuiving van de daad naar de dader. Ze leefde
van misdaden, was aandacht voor de misdaad.

130
Q

Hamel

A

G.A. van Hamel (1842-1917) kijkt naar dader.
‘Rechtvaardige en doelma琀椀ge repressie en werkelijke bestrijding van de sociale misstanden
die de misdadigheid voeden.’ Is hoog leraar mee eens, vaak uit arm milieu.
 1905 - jeugdstrafrecht en jeugdbeschermingsrecht
 1915 - voorwaardelijke veroordeling  dreiging achter, stok achter de deur, je kan
bijzondere voorwaarde invoeren. Vroeger je mag niet meer in café komen. Nu is het
reclassering. Of een avondklok om te kijken of eraan wordt gehouden.

131
Q

Utrechtste school/pompe

A

Willem Pompe (1893-1968) meer in klassieke de straf zelf zit de vergelding (duur) en de ten
uitvoerleging op preven琀椀e.
Verenigingstheorie - het wezen van de straf is vergelding van schuld, het doel van de straf als
ins琀椀tuut van het recht, de behar琀椀ging van algemeen welzijn, en de werking van de straf
speciale en generale preven琀椀e.
De mens moet zelf verantwoordelijk worden gesteld en gevangene moet gelegenheid
worden gegeven om het in hem verloren vertrouwen weer te verdienen.
Verklaring voor misdaad gezocht in de individu, invloed psychoanalyse en psychologie.

132
Q

Peters

A

Toon Peters {1936-1994) heel veel invloed nu nog.
1970 - hoogleraar strafrecht Universiteit Utrecht
Ora琀椀e ‘Het rechtskarakter van het strafrecht’ {1972) Legde nadruk op strafprocesrecht.–>
rechtsbescherming.
Speci昀椀ek juridische is gelegen in ‘secundaire controle’.
Dus niet controle over gedrag burger, maar normering van de jus琀椀琀椀ële inspanningen van de
overheid Niet ‘policing society’, maar ‘policing the police’. Rechtsbescherming individuele burger
tegen de overheid. Hee昀琀 veel hedendaagse strafrechtadvocaten geïnspireerd.
Beroep op EVRM, beklagrecht gede琀椀neerden

133
Q

Hulsman

A

Louk Hulsman (1923-2009)
1965 hoogleraar strafrecht en criminologie aan de EUR
Cie. Vermogensstra昀昀en, Cie. Legalisering drugs. Want mensen kunnen er nu hele veel aan
verdienen omdat je veel geld kan verdienen.
Wijst op irra琀椀onele en discriminatoire karakter strafrecht.
Brengt schade toe en s琀椀gma琀椀seert. Pleidooi voor Decriminalisering, depenalisering,
aboli琀椀onisme.

134
Q

Bianchi

A

Herman Bianchi (1924-2015)
Noemt gevangenissen universiteiten voor criminaliteit. Alles leer je in de gevangenis, ze
steken elkaar aan.
1964 - Ethiek van het stra昀昀en, kri琀椀sch over rol slachto昀昀er die in het strafproces slechts op de
achtergrond fungeert. Nu: “Bianchi Prijs voor Herstelrecht”

135
Q

Liga

A

In 1971 opgericht door o.a. Peters en Hulsman
Leden waren rechtenstudenten, wetenschappers, strafrechtadvocaten, psychiaters,
reclassering en ex-gede琀椀neerden.
Kri琀椀sch over ontwikkelingen in het strafrecht. Minder gebruik moeten maken van strafrecht.
Consensus over terugdringen strafrecht en de vrijheidsstraf met een sterke nadruk op de
rechten van de mens.
Alterna琀椀eve jus琀椀琀椀ebegro琀椀ngen {vanaf 1972)
Crimineel Jaarboeken {vanaf 1989)

136
Q

efficieny en veiligheidsdenken

A

1989 - opkomst bestuur strafrecht met bestuurlijke boete in het kader van e昀케ciency
 1994 - opkomst georganiseerde misdaad, Voorbereiding stra昀戀aar gesteld.
 2004 - Wet terroris琀椀sche misdrijven (na aanslagen New York 2001).

137
Q

Aandacht voor slachtoffer in het strafrecht (jaren)

A

Aandacht voor slachto昀昀er in het strafrecht {Kelk 1.9.1)  Rol voor slachto昀昀ers.
 1984 landelijke organisa琀椀e Slachto昀昀erhulp
 1987 Richtlijn voor poli琀椀e en OM
 1995 Wet Terwee, schadevergoedingsmaatregel (art.36f Sr) Voor schadevergoeding
maatregel, moest je zelf als slachto昀昀er bij dader gaan halen. Nu ligt het bij het OM.
 2005 spreekrecht over gevolgen feit. Alleen in zware zaken.
 2011 eigen 琀椀tel 11IA in WvSv (art.51a-51h Sv). Eigen 琀椀tel voor slachto昀昀er.
 2012 kring spreekgerech琀椀gden uitgebreid
 2016 spreekrecht ook over bewezenverklaring, stra昀戀aar feit, schuld verdachte en
hoogte van de straf (art.51e Sv)

138
Q

poging (kinder)doodslag-arrest

A

Feiten: Een baby is gedood, maar het was niet duidelijk of deze baby nog leefde 琀椀jdens de poging. De advocaatgeneraal stelt in hoger beroep dat voor een beroep op voltooide doodslag niet met voldoende mate van zekerheid kan
worden vastgesteld of de baby bij/kort na de geboorte hee昀琀 geleefd.
Rechtsvraag: Ondeugdelijke poging? Kan een gebrek in het causale verband worden geheeld door poging ten late te
leggen?
Overwegingen
Antwoord Hof: nee. Het Hof hee昀琀 tot uitgangspunt genomen dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een
stra昀戀are poging tot (kinder)doodslag van wezenlijk belang is of de baby’s 琀椀jdens of kort na de geboorte hebben
geleefd. Het Hof hee昀琀 geoordeeld dat dit niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen.
De HR hield zich vermogens bezig met de vraag of het dan voor de bewezenverklaring uitmaakt of de baby’s überhaupt
leefden of niet.
Antwoord HR: Nee niet zonder meer. ‘Anders dan waarvan het hof kennelijk is uitgegaan, doet de enkele
omstandigheid dat onzekerheid bestaat omtrent het antwoord op de vraag of baby’s 琀椀jdens of kort na de geboorte
leefden, niet af aan de mogelijkheid dat de aan de verdachte tenlastegelegde gedragingen zijn begaan ‘ter uitvoering
van het door de verdachte voorgenomen misdrijf’. Van die mogelijkheid is echter geen sprake indien de rechter
aannemelijk acht dat de baby’s dood ter wereld zijn gekomen.
Dus: Hof had moeten oordelen of het naar diens oordeel aannemelijk was. Dat hee昀琀 het in 2020 ook gedaan.
Het feit dat het middel ondeugdelijk is, betekent niet dat er niet ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf is
gehandeld. Je moet het dus niet zo streng maken dat ieder middel, dat mogelijk het gevolg niet doet intreden, de
uiterlijke verschijningsvorm aantast. Bij rela琀椀ef ondeugdelijke middelen, is de poging nog steeds voltooid.

139
Q

HIV-besmetting 1-arrest

A

Feiten: De verdachte had onbeschermd seksueel contact, terwijl hij wist dat hij besmet was met HIV.
Rechtsvraag: Is er sprake van voorwaardelijke opzet?
Overwegingen
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is
a昀栀ankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de
omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene
ervaringsregels aanmerkelijk is te trachten.’
De HR ach琀琀e de aanmerkelijke kans op de dood hier niet zonder meer aanwezig, gezien de lange incuba琀椀e琀椀jd na
besme琀�ng (zes tot 琀椀en jaar) voordat de dodelijke ziekte AIDS optreedt en daarnaast de onzekerheid of de al
bestaande HIV-behandelingen het optreden van AIDS blijvend konden voorkomen.
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden
verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust hee昀琀 aanvaard,
omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet hee昀琀 van de
aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet
zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid hee昀琀 gehandeld maar niet dat zijn opzet in
voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Er is dus geen sprake van voorwaardelijke opzet.