Aard, Omvang en Schade Flashcards
WODC – criminaliteit en rechtshandhaving (2021) over slachtofferschap
Slachtofferschap = welk deel van de bevolking wordt met één of meer delicten geconfronteerd
- Aandeel Nederlandse burgers van 15 jaar of ouder dat slachtoffer werd van één of meer delicten zoals geweld, vermogensdelicten, vandalisme vertoont een dalende trend (sinds 2005 halvering) o Sterkste afname: vermogensdelicten vandalismedelicten geweldsmisdrijven
- In 2019 werd 14% van NL-bevolking van 15 jaar of ouder slachtoffer van één of meer delicten, in 2017 was dit 15% en in 2012 zelfs 20% AFNAME
- Jongeren worden vaak slachtoffer van veel voorkomende criminaliteit 15-24jarigen die slachtoffer werden was in 2019 (17%) ruim twee keer zo groot als aandeel 65+ers (8%)
- Tussen mannen en vrouwen zijn verschillen klein mannen werden vaker slachtoffer van geweld/vandalisme en bij vermogensdelicten bestaat geen verschil
- Inwoners van zeer stedelijke gemeenten zijn vaker slachtoffer dan inwoners van nietstedelijke gemeenten met regionale verschillen, waarbij slachtofferschap hoogst in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht
Ondervonden delicten = hoeveel delicten hebben burgers in totaal en welke soorten meegemaakt Aantal door burgers in NL ondervonden delicten is in periode 2005-2019 ruim gehalveerd
WODC – criminaliteit en rechtshandhaving (2021) over cybercrime
Cybercrime 4 soorten: 1) identiteitsfraude, 2) koop- en verkoopfraude, 3) hacken en 4) cyberpesten
- In 2019 was 13% van NL-bevolking van 15 jaar of ouder slachtoffer van één of meer van deze vormen van cybercrime (hoger dan in 2017 en 2012) TOENAME o Meest voorkomend: hacken (6%) koop/verkoopfraude (5%) cyberpesten (4%) identiteitsfraude (<1%)
- Jongeren die veel actief zijn op internet hebben vaker te maken met cybercrime dan ouderen (in 2019 was 18% van 15-25-jarigen slachtoffer & aandeel 25-45-jarigen was hoger dan gemiddeld)
WODC – criminaliteit en rechtshandhaving (2021) over meldingen en aangifte
Grootste gedeelte van veel voorkomende criminaliteit tegen burgers wordt niet gemeld bij politie en blijft daarmee ‘verborgen’ voor opsporingsinstanties (in 2019 werd 32% van alle ondervonden delicten niet gemeld, dit is een afname ten opzichte van 2017 en 2012)
- In 2019 was van 23% van alle ondervonden delicten aangifte gedaan
vermogensdelicten krijgen vaker vervolg in aangifte (30%) dan geweldsdelicten en vandalismedelicten (20 en 13%)
- Cybercrime wordt minder aangegeven en gemeld bij politie dan traditionele criminaliteit (13% van alle ondervonden cybercrime werd gemeld bij politie en van 8% werd aangifte gedaan)
Beleving van criminaliteit
Tussen 2005 en 2019 is aandeel NL-bevolking dat zich weleens onveilig voelt met 34% gedaald, waarbij grootste daling in 2005-2008 omdat logischerwijs daling van criminaliteit het sterkst was in die periode
Cooney – The privatization of violence (2003)
Dodelijk geweld is over eeuwen van premoderne naar moderne samenlevingen aanzienlijk veranderd, enerzijds door ander soort geweld, maar ook is in de Westerse samenleving een daling waar te nemen Cooney maakt voor zijn verklaringen gebruik van 2 theoretische kaders:
* Civilisatieproces van Norbert Elias
* Conflictmanagement van Donald Black belangrijkste factoren: verzwakking van sociale banden en versterking van de staat
Door de eeuwen heen is non-politiek (tussen niet-statelijke actoren) geweld minder publiek en meer privaat geworden: geweld is meer verschoven richting private vormen (huiselijk geweld), vroeger was gewelddadigheid gelijk verdeeld over sociale hiërarchie (niemand stond boven geweld), waarbij de persoonlijke eer werd verdedigd 2 soorten veranderingen:
Individualisering = geweld is vaker individueel dan in groepen gepleegd
1. Premoderne samenleving (jagers/verzamelaars en landbouwkundigen) = geweld is collectief, omdat leven werd gedomineerd door groepen collectieve aansprakelijkheid: één of meer groepsleden kunnen aansprakelijk worden gesteld voor fout die door ander is begaan
2. Moderniserende samenleving (agrarische samenleving en industriële landen) = in middeleeuwen en vroegmoderne tijd kwam collectieve daden geleidelijk aan minder vaak voor vooral gewelddadige conflicten met mensen met hoge status en binnen familie
3. Moderne samenleving = gewelddadige conflicten zijn steeds meer een-op-een confrontaties, waarbij daders dus alleen handelen en niet in een groep
Geweld is meer collectief, wanneer de samenleving minder modern is ontwikkeld
Intimiteit = geweld vindt vaker plaats tussen intimi in plaats van onbekenden
1. Premoderne samenleving = weinig sprake van intieme moorden, geweld werd in bijna alle gevallen gebruikt tegen vreemden (voorbeeld: ridders)
2. Moderniserende samenleving = groot deel van slachtoffers bleef bestaan uit vreemden, maar in loop van de tijd nam percentage van intieme moorden toe (familielid of goede vriend)
3. Moderne samenleving = daders zijn steeds vaker ‘bekend’ bij het slachtoffer
Van premodern naar modern heeft geleid tot toename van geweld tussen intimi
Theoretisch perspectief 1: Civilization proces (Elias) (cooney)
Westerse samenleving wordt sinds middeleeuwen gekenmerkt door beschavingsproces: toename van mate waarin individuen hun natuurlijke verlangen (en impulsen) beheersen en wat zorgt voor afname in fysiek geweld In middeleeuwen werd geweld nog omarmd, maar door toegenomen zelfcontrole werd het gezien als iets beschamends (geweld werd dus gebruikt door ongeciviliseerde mensen
* Verschillende grootschalige veranderingen droegen bij aan de devaluatie van geweld, met als belangrijkste de groei van de staat het koninklijke gezag oefende steeds meer monopolistische controle uit over het gebruik van geweld met een nieuw soort persoonlijkheid als gevolg
* Nieuwe persoonlijkheid die zich ontwikkelde = menselijk gedrag werd meer berekend, beschaafder en sociale interacties werden voorspelbaarder (meer controle en rationeler)
Tekortkomingen theorie (worden overwonnen door Black)
- Kan niet voorspellen onder welke omstandigheden geweld zal voorkomen ongeciviliseerde mensen plegen meer criminaliteit, maar die plegen dit niet continu maar juist af en toe, terwijl ze wel altijd ongeciviliseerd zijn geen verklaring voor wat ongeciviliseerde gewelddadig maakt?
- Theorie is niet getoetst aan premoderne samenlevingen en dit gaat ook moeilijk vanwege gebrekkig bewijs over impulscontrole
The management of Conflict / Social Control (Black) (Cooney)
Verklaring voor waarom privatisering heeft plaatsgevonden blijkt uit Black’s theorie over de conflicthantering grote meerderheid van gewelddadige handelingen zijn conflicterende handelingen, aangezien geweld vaak plaatsvindt als resultaat van onenigheid, ruzies en andere geschillen
* Conflictmanagement = actie die wordt ondernomen tijdens een conflict vorm hangt af van sociale structuur van het conflict en niet het soort conflict, de deelnemers of omgeving
* Als sprake is van gewelddadige structuur, zullen ook gewelddadige handelingen worden gepleegd
Privatisering wordt verklaard vanuit 3 theorieën
1) Theory of partisanship = elk conflict is individueler geworden individualisering gaat samen met afname van partijdigheid: hoeveelheid ondersteuning die anderen bieden aan degene die vastzit in het conflict conflicten blijven langer bestaan als er meer partijdigheid is en verdwijnen sneller zonder partijdigheid
* Doordat familie en gemeenschappen zijn verzwakt, is sociale afstand groter geworden en is er minder partijdigheid en daarom minder collectief geweld
* Sterke banden bij = intimi, dezelfde cultuur, van elkaar afhankelijk zijn, geworteld zijn in dezelfde plaats en bij dezelfde groep horen
* Zwakke banden bij = vreemden, verschillende culturen, onafhankelijkheid van elkaar, mobiliteit en niet bij dezelfde groep horen
2) Theory of law = omgekeerde relatie tussen recht en informele sociale controle
* Sterke sociale banden = hoge informele sociale controle wetten minder van belang
* Zwakke sociale banden = zwakke informele sociale controle belang wetten neemt toe
3) Theory of self-help = eigenrichting kiezen wanneer de wet onbeschikbaar is idee van Hobbes dat een staat en dus ook wetten nodig zijn om kans op geweld en conflicten te verkleinen, dus afwezigheid of onbeschikbaarheid van wetten verhoogt de kans op geweld
* Moderne wetten zijn zwak of niet beschikbaar voor groepen met lage status zij plegen nog steeds veel geweld dat voortkomt uit eerconflicten (tussen mannen)
o Toename wetten toename sociale afstand vermindering eerconflicten, omdat de wet het nu oplost
o Toename wetten veiliger gevoel minder noodzakelijk dicht bij familie te blijven voor bescherming meer vrijheid
o Verzwakking sociale banden vervanging informele sociale controle door de wet
Eisner – From swords to words (2014)
In afgelopen 10 jaar is het idee erkend dat in Europa een eeuwenlange daling is van het aantal moorden meestal gebaseerd op civilisatieproces van Elias deze zelfcontroletheorie koppelt de opkomst van beschaafd gedrag aan de dynamiek op macroniveau van staatsopbouw en
veranderende structuur van sociale relaties
Europese maatschappijen hebben zich ontwikkeld van openlijk geweld naar zelfcontrole, fatsoen en afgunst van openlijk geweld
Oorzaken afname van moorden 5 variabelen, elke heeft betrekking op sociale discipline en zelfcontrole
1. Pacificatie van elites (vredesluiting 600-1800) Staatsfalen dat zich manifesteert in gewapende politieke groeperingen, gewelddadige etnische tegenstellingen en wijdverbreide particuliere beschermingsondernemers leidt tot explosie van crimineel geweld minder moorden op monarchen eerste bewijs voor minder geweld
2. Verdwijning van theater van horror (1200-1800)
Overgang van strafmodel gebaseerd op het primaat van het publiekelijk toebrengen van pijn en lijden naar een model dat opsluiting gebruikt om discipline te bevorderen
3. Boeken en revolutie van het lezen (1450-1900) o Opkomst van boeken is nauw verbonden met zelfcontrole (eerst alleen iets voor rijkere mensen)
o Lees- en schrijfvaardigheden werden voornamelijk aangeleerd in scholen
(belangrijkste producent van discipline en naleving) o Geletterdheid wordt in verband gebracht met zelfbeheersing want voor het lezen van de inhoud is zelfcontrole en training van lezers vereist
Geen causaal verband bewezen, maar als geletterdheid toeneemt, neemt aantal moorden af 4. Bevordering van matigheid en controle op alcoholgebruik (1850-2000)
Alcohol zorgt voor minder zelfbeheersing, ontucht, agressiviteit, waanzin en gebrek aan respect voor autoriteiten nuchterheid en zelfdiscipline was het beste
5. Zelfbeheersing verloren en herwonnen (1950-2010)
Het is lastig om bewijs te vinden dat gewelddadige criminaliteit explodeerde in jaren ’60 doordat culturele verandering zelfcontrole ondermijnde en hernieuwde nadruk op zelfcontrole drong criminaliteit sinds jaren ’90 terug o Woorden die groei van criminaliteit veroorzaakte: seks, drugs en narcisme o Woorden die betrekking hebben op zelfcontrole: schaamte, vriendelijkheid en goede manieren, eerlijkheid en gewetensvol
o Woorden die controlecultuur samenvatten: camerabewaking, zerotolerance en therapie
Eisner – From swords to words (2014) kritiek
Conclusie
Het is nog altijd lastig om aan te wijzen waardoor daling van jaren ’90 is ontstaan. Verschillende indicatoren kunnen gepresenteerd worden als hiërarchie van eisen die nodig zijn om in samenleving pacifistisch gedrag te bevorderen:
1. Staat met politiek en cultureel systeem waarin mensen elkaar minder snel vermoorden (vooral eliteleden) ondernemers die winst zoeken van beschermingspremies in toom worden gehouden en bepaald niveau van rechtsstaat beschikbaar is voor gewone burgers
2. Opkomst van vrediger strafrechtsysteem dat volgens regels en voorspelbaar verloopt
3. Socialer en gedisciplineerd beleid dat ingrijpen in het dagelijks leven mogelijk maakt en gedrag in goede banen leiden (vooral openbare leven) tot meer gereguleerd en norm-aanvaardend gedrag
4. Middelen voor ontwikkeling (vormen van geweten en zelfbeheersing) in plaats van moorden door verspreiding van lees- en schrijfvaardigheid
Vertekeningen Eisner
- Niet alle data is compleet & erg overschatten en onderschatten
- Veel data over rechtszaken, maar alleen bij identificatie van verdachte kwam rechtszaak
- Opkomst van genezing = mensen zouden geweld tegenwoordig wel overleven
- Andere structuren van leeftijd = meer jongeren volgens Age Crime Curve dus meer criminaliteit
Verschil tussen Eisner en Mann
Eiser zegt wel dat het aantal moorden is afgenomen door vijf variabelen door controlecultuur kunnen mensen zich meer beheersen (beschavingsproces van Elias) verandering van normen, waarden en controle waardoor men niet zelf achter persoon aan gaat maar dit door derden laat oplossen kortom: meer controle over jezelf
Mann zegt dat interpersoonlijk geweld wel is afgenomen, maar de oorlog niet want deze is slechts getransformeerd
Schwerhoff – Hard numbers, the long-time decline in violence reassessed (2021)
Schwerhoff et al zetten vraagtekens bij de bewering dat geweld zou hebben afgenomen sinds de Middeleeuwen zij hebben net zoals Mann kritiek op Pinker
Onderzoekers kozen vaak moordcijfers om geweld te meten, omdat moorden consistent worden gestraft en het een delict is welke niet vaak onder-gerapporteerd wordt
Van moordcijfers zijn al verslagen van sinds de Middeleeuwen, waardoor het mogelijk zou moeten zijn om moorden te tellen over de tijd Elias kwam met beschavingsproces als verklaring
Tegelijkertijd (als kritiek op Elias en Pinker) schreef Eisner ook zijn thesis waarin hij moordcijfers opnieuw analyseerde hij onderbouwde zijn data beter, waardoor zijn werk wél geprezen en betrouwbaar was
Hij onderkent zelf ook dat er problemen zijn met data, maar door zijn data constant aan te vullen en goed te beargumenteren heeft hij een goed gefundeerd stuk neergezet
Dit onderzoek van Schwerhoff kijkt of moordcijfers uiteindelijk een goede databron zijn om te gebruiken om een lange termijn afname van geweld te verklaren bevindingen:
1) Data is t/m 19e eeuw vaag in rapportage en soms is het niet duidelijk of het echt moord betref o Soms worden zowel slachtoffers als verdachten geteld, er worden verschillende soorten gewelddadige sterfgevallen vertegenwoordigt door verschillende juridische kaders
2) Er zitten veel gaten in data soms is er alleen overkoepelende data over een decennium en weten onderzoekers niets te achterhalen over individuele jaren o Interpretatieproblemen, want onderzoekers gaan altijd uit van hogere cijfers, want het idee bestaat dat geregistreerde aantal lager ligt dan daadwerkelijke aantal afwezigheid van moorden wordt toegeschreven aan ontbrekend bronmateriaal
3) Foutieve gegevens ontleend aan bronmateriaal, wordt in verband gebracht met twijfelachtige bevolkingscijfers data wordt hierdoor minder betrouwbaar
4) Gegevens worden op willekeurige wijze en zonder statistische weging omgezet in referentiepunten, chronologisch gerangschikt en grafisch weergegeven o Constructie van historische moordcijfers vertegenwoordigt dus een combinatie van twee grote dubieuze reeksen gegevens
Conclusie = het is onmogelijk om een lange termijn afname van geweld in Europa te verklaren, sommige regio’s hebben wel goede en volledige data waardoor het wel mogelijk is om een afname in bepaalde regio te verklaren, maar voor Europa als geheel is dat over zo’n grote tijdspan niet te doen
Mann – Have wars and violence declined
Er werd gezegd dat in voorgeschiedenis oorlogsvoering en militarisme de kern van sociale activiteit vormden (oorlog werd gezien als normaal), dit wordt nu vervangen voor vrede en kapitalisme oorlog had winst opgeleverd, maar werd nu vervangen voor winsten van handel
Afname geweld door eeuwen heen = moderne samenleving is meer gekooid & gedisciplineerd, ordelijker geworden, met routinematige infrastructurele bevoegdheden die de noodzaak van militaire repressie om dodelijk geweld onder de bevolking af te schrikken overbodig maken
Staat speelt een belangrijke rol bij neergang wat betreft infrastructurele kracht om door te dringen in maatschappelijk middenveld en beslissingen logistiek door hele rijk uit te voeren moderne staten hebben infrastructurele macht, met instellingen die routinematig orde handhaven zonder veel geweld
Volgens Cooney kunnen problemen tussen individuen erger worden zonder gebruik te maken van geweld door middel van derden en rechtbanken vooral onder hogere sociale klassen armen voelen zich onderdrukt door de Staat en vertrouwen zijn rechtssysteem niet, daarom is moord in klasse verschoven naar de lagere klassen Democratie als oplossing, want dit verlaagt het aantal moorden en zorgt voor hoog niveau van infrastructurele kracht opkomst van industrieel-technologische samenleving is doorslaggevend geweest, want geweld bleek minder winstgevend dan economische uitwisseling door het ontbreken hiervan waren de pre-industriële regeringen gewelddadiger en voerden zij vaak oorlog
Kritiek op Pinkers oorlog statistieken:
1. Overeenstemming dat oorlog meer voorkwam bij jager-verzamelaars gemeenschappen, maar er wordt getwist of oorlog toenam met opkomst van vroege landbouw dus idee dat na jagers en verzamelaars meteen afname inzetten kan niet bewezen worden omdat er geen eenduidig patroon van menselijke ervaringen
2. Oorlogsdoden zijn meest gebruikte maatstaf voor niveau van oorlogsvoering, maar dit percentage oorlogsslachtoffers is geen goede manier om te meten aangezien het percentage recente moorden veel hoger ligt dan in prehistorie
3. Pinker overdrijft de ergste vroegere historische gevallen wat betreft hoeveelheid doden, doordat hij hier te hoge cijfer gebruikt kan en niet goed worden vergeleken
4. De groep mongolen waren cruciaal voor Pinker, want hij wilde laten zien dat ze veel dodelijker waren dan elke menselijke groep hij baseert zich hierbij op onjuiste bronnen en cijfers
5. Pinker maakte een lijst van 21 historische gevallen met hoogste dodenaantal, dit waren voornamelijk oorlogen en burgeroorlogen terwijl veel hongersnoden en ziekten ook doden veroorzaakte dus deze cijfers zijn niet goed weergegeven
6. Daling van relatieve sterftecijfer in 20e eeuw is incorrect, want tegenwoordig zijn nog steeds veel doden maar is een nog grotere geboorte toename
7. Pinker is inconsistent door sommige gebeurtenissen met elkaar te combineren en vergelijken en andere gebeurtenissen te scheiden terwijl ze allemaal met elkaar verbonden waren
8. Idee dat 1815-1914 vreedzaam was klopt niet, want de minimumvereiste is 1000 slagvelddoden, terwijl koloniale campagnes bestonden uit veel kleine veldslagen
9. Verschuiving van interstatelijke oorlogen naar burgeroorlogen, Pinker stelt dat aantal doden is gedaald terwijl hij kleine en lokale burgeroorlogen niet meetelt
10. Nog te kort vrede om goede conclusies te trekken vroeger hebben we ook vaak periodes van 70 jaar vrede gekend, maar dit werd altijd weer opgevolgd door oorlog
Conclusie
Mann bekritiseert statistieken van Pinker over oorlogsslachtoffers en laat zien dat er geen afname is van oorlog, maar substantiële variatie tussen perioden en plaatsen (ruimtelijke en temporele spreiding) geen langdurige achteruitgang van oorlog te zien, want het is enorm veranderd over de hele wereld
Pinker presenteert een periodisering in zes fasen van achteruitgang door eeuwen heen, maar geeft geen verklaring hoe elke fase tot andere leidt
Als voornaamste verklaringen voor afname van oorlog worden is ontstaan van klassenstructuur waarbij alleen lagere klassen door onderdrukking staat en geen vertrouwen in rechtssysteem moorden plegen & opkomst van democratie met hoog niveau van infrastructurele macht
Aarten, Schönberger & Liem – 25 jaar moord in Nederland (2019)
Tussen 1992 en 2016 hebben in totaal 4845 moordzaken plaatsgevonden, waarbij daling te zien in met 247 moordzaken in 1992 naar 102 in 2016 In meeste gevallen draaide het om één slachtoffer en één dader, gevolgd door zaken waarbij meerdere daders betrokken waren bij het doden van één slachtoffer.
In 1992-2016 vond 1/3 van dodingen in gezinsverband plaats (36.5%) ruziemoorden (26.6%) moorden in criminele circuit (10,2%) roofmoorden (7.7%). Hiervan was kleinste groep moorden gepleegd door individuen met een psychische stoornis (3.5%) en seksuele moorden (1,8%)
In 1992-2016 werd in 1/3 van de zaken gedood met een vuurwapen (35.1%) steekwapen (34.6%) wurging (12%) fysiek geweld (6.7%). Hiervan was kleinste groep gebruik gemaakt van gif, vuur, bom of voertuig
In 1992-2016 vond iets meer dan de helft van moord plaats achter gesloten deuren (maar ook klein gedeelte op openbare plekken), meeste moorden gepleegd in stedelijke gebieden
In periode 1992-2016 bij alle levensdelicten zijn in totaal 5170 mensen om het leven gebracht o Begin jaren ‘90 vielen aanzienlijk meer slachtoffers dan aan het einde van de periode
o In 1995 en 1997 was het hoogste slachtofferratio en vanaf 2003 is er sterke dalende lijn te zien in slachtoffers met in 2007 weer kleine stijging slachtoffers bleef alsnog dalen
Geslacht en leeftijd
Meeste slachtoffers waren mannen (66,8%) met geen significant leeftijdsverschil namelijk allebei rond 36/37 jaar grootste daling bij mannen in leeftijd 20-39, deze daling is sterk samenhangend met algemene moordtrend (ook voor 40-64 jaar) bij vrouwelijke
slachtoffers is daling het grootst onder jongvolwassenen (vanaf 2003 daling), deze daling is sterk samenhangend met algemene moordtrend
Discussie
1. Daling in moordtrend zet sinds 2009 stevig door in Nederland, het is de vraag of deze daling in het moordcijfer zich nog verder doorzet of dat de bodem bereikt is
2. Grootste daling onder mannelijke slachtoffers in leeftijd 20-64 jaar hypothese om deze specifieke daling te kunnen verklaren is gelegen in gelegenheidstheorie en levensstijltheorie o Mannen zitten rond die leeftijd vaker binnenshuis en in gesuperviseerde ruimte, waarbij ze minder risico lopen om slachtoffer te worden van moord
o Komst en wijdverspreide rol van internet zou ook invloed kunnen hebben op deze veranderde levensstijl
3. Jongvolwassen vrouwelijke slachtoffers hebben ook een daling veranderde levensstijl zou deze daling kunnen verklaren, maar ook toegang tot professionele hulp wordt als reden geopperd voor daling (vrouwen in deze leeftijd zijn meestal slachtoffer van huiselijk geweld)
Conclusie
Er is een dalende moordtrend in NL, waarbij de daling het sterkst is onder mannen en vrouwen in de leeftijd 20-39 jaar deze bevindingen benadrukken dat demografische kenmerken (geslacht en leeftijd) het startpunt van een verklaring kunnen bieden voor dalende moordtrend
Van der Laan, Pleysier en Weerman – Hedendaagse jeugdcriminaliteit (2020)
Sinds 1950 was geregistreerde jeugdcriminaliteit gestegen met een piek rond 1990, toen een lichte daling en daarna in 2007 was het weer hoog, maar daarna nam het aantal jongeren dat verdacht werd van criminaliteit aanzienlijk af zowel in NL als gehele Westerse wereld deze daling in jeugdcriminaliteit komt overeen met een daling van de algemene criminaliteit (slachtofferenquêtes en zelfrapportages)
Verklaringen voor dalingen in jeugdcriminaliteit
1) Beveiligingshypothese = door toegenomen securisering samenleving en beveiligingsmaatregelen (alarminstallaties van auto’s, betere inbraakbeveiliging van woningen en cameratoezicht in het openbare domein of tages/poortjes in winkels) komen potentiële daders minder in de gelegenheid om delicten te plegen
Deze maatregelen hebben vooral effect op debut crimes = delicten waarmee criminele carrières doorgaans worden gestart op jonge leeftijd, zoals winkeldiefstal, inbraak of geweld op straat
Toegenomen aanwezigheid van beveiligingsmaatregelen weerhoudt jongeren van het plegen van deze instapdelicten en verkleint daardoor de kans op het ontwikkelen van een criminele carrière
2) Veranderende maatschappelijke houding ten opzichte van risicogedrag = criminaliteit is vaak het gevolg van blootstelling aan opeenstapeling van risicofactoren en tekort of ontbreken van beschermende factoren
Jongeren zijn vanwege verschillende maatschappelijke veranderingen in afgelopen jaren aan minder risicofactoren blootgesteld (alcoholgebruik en delinquente vrienden), terwijl het aantal beschermende factoren juist toenam (betrokkenheid ouders en emotionele steun)
3) Toegenomen digitalisering van de samenleving en belangrijke rol die de opkomst van sociale media en de smartphone daarbij heef gepleegd = leidt tot verschuiving van tijdsbesteding van jongeren, hoe jongeren namelijk hun vrije tijd indelen kan een belangrijke risico- of beschermende factor zijn bij jeugdcriminaliteit
Jongeren spenderen minder tijd met vrienden op straat en in de publieke ruimte en meer tijd achter een beeldscherm en online op sociale media dus afname van rondhangen biedt een verklaring voor recente daling van jeugdcriminaliteit
Waarom jeugdcriminaliteit belangrijk blijf
1. Criminaliteit en antisociaal gedrag wordt nog steeds gepleegd door jongeren/jongvolwassenen, met een piek tussen 16 en 21 jaar
(oververtegenwoordiging jongeren bij vertonen risicogedrag)
2. Ontwikkelingen in jeugdcriminaliteit zijn minder uniform en algemeen dan oorspronkelijk gedacht Jeugdcriminaliteit daalt, maar niet overal en op dezelfde wijze bij elke groep (grote verschillen bij opsplitsing algemene trend naar aard van de criminaliteit of de plaats van plegen)
Binnen totaalplaatje van dalende jeugdcriminaliteit zijn er groepen en gebieden aan te wijzen waar de problemen hardnekkiger lijken te zijn en die niet of nauwelijks lijken te profiteren van alle gunstige ontwikkelingen van de afgelopen jaren
3. In NL in recente politiecijfers van 2019 en 2020, in vergelijking met 2018, valt een lichte toename in jeugdcriminaliteit te zien, waaronder een toename van betrokkenheid van jongeren bij steekincidenten in de afgelopen twee jaar
Het is mogelijk dat door periode van dalende criminaliteit, aandacht van burger en overheid is ‘verslapt’, waardoor gelegenheid tot plegen opnieuw kan stijgen
4. Online criminaliteit lijkt grotendeels onder radar te blijven bij de politie het blijkt dat betrokken zijn bij online criminaliteit voor jongeren haast net zo gewoon is als betrokkenheid bij traditionele criminaliteit. Misschien komt de daling ook wel door de verschuiving van offline naar online
5. Daarnaast is er de laatste tijd in de media-aandacht toegenomen voor een aantal specifieke fenomenen en delict soorten, zoals drugs en steekincidenten
6. Een ingrijpende veranderde sociale context van jeugdcriminaliteit sinds de opkomst van sociale media en dagelijkse gebruik via smartphones, zijn online contacten en communicatiepatronen van jongeren steeds meer relevant geworden als sociale context voor gedrag, en dat omvat ook jeugdcriminaliteit
Hart & Lersch – Space, Time and Crime (2016) [Probleem 1]
Databron kan van invloed zijn op niveau van criminaliteit dat gerapporteerd wordt, waarbij meest populaire en belangrijkste bron de wethandhavingsinstanties zijn zoals politie (law enforcement agencies)
Voorbeelden van deze officiële statistieken zijn 112-telefoontjes, aangiftes en meldingen die gedaan zijn over crimineel gedrag niet alle soorten criminaliteit zijn vertegenwoordigd, waardoor het geen representatief beeld geeft van de criminele activiteit in bepaalde plaats Voorbeelden officiële data:
Calls for service = spoedmeldingen via 112 en niet-spoedmeldingen, dit geeft een beeld van aantal meldingen in specifiek gebied problemen:
Het kan zijn dat buurt relatief angstig is voor hangjongeren en daardoor sneller wordt gebeld voor dit soort criminele activiteiten, vaak als politie komt zijn deze personen al weg of is er niks aan de hand waardoor aantal meldingen waarschijnlijk hoger ligt dan daadwerkelijke aantal
Dark number van criminaliteit = lang niet alle criminele activiteiten worden gemeld bij de politie, waardoor aantal meldingen weer lager is dan werkelijke criminaliteit Incident
data = rapporten geschreven door opsporingsambtenaren over aard van melding problemen:
Als melding (call for service) ontbreekt, zal er ook geen rapport worden opgemaakt (Dark number)
Opsporingsambtenaren hebben veel discretionaire bevoegdheid, waardoor zij zelf het incident kan classificeren
FBI Uniform crime reports = oudste en meest erkende databron, zij verzamelen gegevens van wetshandhavingsinstanties in hele land voor beperkt aantal misdrijven. Zij hebben duidelijk definities en regels over onder welke condities de misdaden moeten worden gerapporteerd problemen:
Darknumber, soms zijn definities van misdaad toch niet consistent, politiebureaus kunnen gegevens opzettelijk manipuleren meer een samenvatting ten opzichte van NIBRS
National Incident Bases Reporting system = verbetering van FBI reports met als doel meer nauwkeurig en gedetailleerd beeld te geven met meer informatie, meer categorieën van criminaliteit en rekening houden met geplande criminele activiteiten problemen:
Systeem is duurder, neemt veel tijd in beslag en niet alle lokale instanties verzenden al gegevens
Voorbeelden onofficiële data (niet bij overheidsinstanties gemeld, extra aanvulling):
Surveys = enquêtes met als voordeel dat deze vaak goed georganiseerd zijn en wetenschappelijke basis hebben problemen:
Niet altijd nauwkeurig, telefonische enquêtes negeren mensen vaak of niet volledige antwoorden geven. Het is lastig goede respondenten te kiezen en formulering van vragen is van invloed
National Crime Victimization Survey = tegenhanger FBI reports uit Verenigde Staten, heeft als voordeel meer inzicht in Darknumber en meer gedetailleerde beschrijvingen van criminaliteit. Alleen volgende criminele activiteiten worden hierin opgenomen: verkrachting, aanranding, beroving, diefstal, woninginbraak en diefstal van motorvoertuigen probleem:
Slachtoffers kunnen zich soms niet meer alles herinneren en het is niet generaliseerbaar
Self-report Surveys = zelfrapportages waarin respondenten wordt gevraagd naar persoonlijke betrokkenheid bij verschillende criminele activiteiten problemen:
Interesse van onderzoeker die zich uit in het stellen van slechts bepaalde vragen maakt het moeilijk om resultaten te vergelijken met ander onderzoek en mensen geven niet snel toe
Kwalitatieve technieken = diepte-interviews bieden meer informatie maar hiervoor is vertrouwen tussen onderzoeker en respondent vereist en dit vraagt weer om veel ervaring en oefening. Bovendien is ook hierbij weer van invloed wat de interesses zijn van de onderzoeker bij opstellen van vragen
Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime [Probleem 2]
Hot spot = cluster van criminaliteit in ruimte. Criminaliteit vormt/doet zich voor op bepaalde plek die
niet willekeurig zijn. Dit is kleiner dan een high crime area (Rotterdam Zuid is high crime area,
Zuidplein is hot spot).
Hot routes = criminaliteit langs lineair netwerk, zoals straat of bus route. Gaat niet om
burning times = temporele cluster van criminaliteit op specifieke, herhaalde momenten.
Crime enablers = weinig formele en informele controle.
Belangrijke punten:
- Niet alle doelen (mensen, huizen, bedrijven) in een high crime area zullen criminaliteit ervaren.
- Hot spot hoeft niet heel de tijd ‘hot’ te zijn. Is afhankelijk van tijd en locatie (bar bijvoorbeeld meer
’s nachts).
- Nog niet veel bekend over hot routes & burning times (komt door complexiteit meten en
vaststellen).
Oorzaken hot spots:
Crime pattern theory = er worden knooppunten ontwikkeld in gebieden waar mensen heen en weer
reizen (naar werk, school winkelcentrum) = nodes. Deze knooppunten hebben de potentie om
hotspots van criminele activiteiten te worden.
Soorten hot spot plekken:
- Crime generators = trekken veel daders en slachtoffers aan (shopping mall, parades, hier zijn veel
mensen).
o Veel mogelijk onbeschermde doelwitten en gemotiveerde daders gelegenheid.
o Oplossing = verhogen beveiliging/environmental design strategies (bijvoorbeeld doorzichtig
bushokje)
- Crime attractors = gebieden waar daders met intentie heengaan, actief zoeken naar potentiële
slachtoffers (uitgaan, onbeveiligde parkeerplaatsen, prostitutiestraten).
o Oplossing = ontmoedigen om naar deze locaties te gaan.
- Crime enablers = locaties met weinig/geen gedragsregulering, dit verhoogt kans op criminaliteit.
o Slechte reputatie potentiële slachtoffers vermijden deze locaties (meer risico voor mensen die
niet weten van reputatie).
o Oplossing = meer toezicht en controle.
Typen hotspots: Ratcliffe’s hotspot matrix ruimte (Ruimte)
- Dispersed (verspreid) = criminaliteit verspreid zich redelijk tegelijk over de hot spot.
- Clustered = 1 of meer specifieke plaatsen waar de meeste criminaliteit is. Bijvoorbeeld sportstadion
waar ook gebieden rondom het stadion criminaliteit bevatten.
- Hotpoint = alle criminaliteit bevindt zich op 1 duidelijke locatie.
Temporele dimensie: (Tijd)
- Diffused = criminaliteit kan op elk moment van de dag/nacht plaatsvinden. Geen herkenbare piek.
Bijvoorbeeld: drugcriminaliteit.
- Focused = bepaalde tijdsblokken met meer criminaliteit dan andere. Wel significante clustering
maar ook erbuiten. Bijvoorbeeld: inbraak op zaterdagavond:
- Acute = binnen een specifieke tijd vindt veel criminaliteit plaats. Erbuiten geen/weinig.
Bijvoorbeeld: geweld bij sluitingstijd.
Ongelijke verdeling personen, plaatsen of tijden (daderschap) – te maken met:
- The wolf problem= Hoog aantal gemotiveerde daders vallen verschillende personen op
verschillende locaties aan. Gekenmerkt door lage mate van controle/beveiliging en een kwetsbaar
slachtoffer. Bijvoorbeeld: oorlogsgebied.
- A sitting duck problem= Klein aantal slachtoffers is herhaaldelijk slachtoffer van verschillende
daders. Bijvoorbeeld: taxichauffeur beroofd.
- Hot van ongerechtigheid (den of iniquity)= Verschillende daders en verschillende slachtoffers
komen op één locatie samen.
Brantingham, P.L. & Brantingham, P.J. (1995). Criminality of Place: Crime Generators and Crime
Attractors.
Combinatie van rationele keuze, routine activiteiten en omgevingsprincipes (waar en wanneer
criminaliteir) crime pattern. Criminaliteit wordt dus gecreëerd door de interacties van potentiële
daders met potentiële doelwitten in settings die het uitvoeren van criminaliteit makkelijk, veilig en
winstgevend maken angst voor criminaliteit wordt gecreëerd door situaties die mensen kwetsbaar
maken voor slachtofferschap.
4 typen stedelijke locaties:
1. Crime generators: plekken waarnaar grote hoeveelheden mensen worden getrokken, niet
gerelateerd aan criminele motivaties (bijvoorbeeld: winkelcentrum, kantoorgebouw).
o Potentiele daders kunnen hier criminele mogelijkheden opmerken en benutten. Deze
gebieden produceren criminaliteit door bepaalde tijden en plaatsen te creëren die geschikte
concentraties van mensen en andere doelwitten vormen, in settings die geschikt zijn voor
bepaalde soorten criminele handelingen.
o Tussen de mensen zitten potentiele daders met een bepaald crimineel motivatieniveau, die
niet naar het gebied zijn gekomen met de intentie om een misdaad te plegen, maar wel
bepaalde criminele kansen ontdekken als ze er zijn.
o Zowel door lokale insiders als outsiders.
- Crime attractors: gebieden waar gemotiveerde daders naartoe gaan, wegens de mogelijkheid
van een bepaalde soort criminaliteit (bijvoorbeeld: dealer gaat naar drugsgebied om te
dealen of uitgaansgebieden).
o Daders vaak outsiders.
o Kunnen ook andere typen criminaliteit genereren. - Crime neutral areas: wordt af en toe criminaliteit gepleegd, geen specifieke vormen.
Gebieden die geen daders aantrekken omdat ze verwachten een misdaad te plegen in dat
gebied, en die ook geen misdaden produceren door het creëren van criminele kansen die te
verleidelijk zijn om te weerstaan.
o Alleen incidentiele misdaden door lokale insiders
o Gebieden niet puur generator, attractor of neutral.
o Kan ook voor een soort criminaliteit attractor zijn en andere neutral (bijvoorbeeld weiland:
geen zakkenrollers, kan eventueel wel gebruikt worden als xtc lab). - Fear generators, 5 categorieën angst
o Directe angst voor een ander.
o Angst voor alleen zijn.
o Angst in de nacht, in het donker.
o Angst in onbekende gebieden.
o Angst voor het tegenkomen van ‘enge’ mensen.
Angst voor misdaad = algemene angst om aangevallen te worden, fysiek te lijden of privacy/
waardigheid schending, meestal niet voor verlies van eigendommen. versterkt door:
o Persoonlijke fysieke kwetsbaarheid: gevoel van groter risico meer angst.
o Minder controle over een situatie meer angst.
Broken-windows-theorie = tekenen van problemen/onbeschaafdheid kunnen angst voor
criminaliteit vergroten.
Brantingham, P.L. & Brantingham, P.J. (1995). Criminality of Place: Crime Generators and Crime
Attractors over nodes path en edges, land uses
Nodes paths edges & land uses
- Knooppunten (nodes): Mensen plegen misdaden dichtbij de centrale plaatsen
(knooppunten) in hun levens, zoals huis, werkplaats, school, favorieten recreatiegebieden en
gebruikelijke winkelcentra. Mensen worden ook slachtoffer dichtbij de knooppunten in hun
leven
o Nodes (aanknooppunten) kunnen crime generators, attractors, neutral areas of fear
generators zijn.
o Criminogene karakter kan versterkt worden door het soort activiteit dat er plaatsvindt
en/of de type mensen die er komen. - Paden: spelen een belangrijke rol bij routine en bijzondere activiteiten, bepalen waar mensen
zoeken naar criminele doelen en waar mensen slachtoffer worden. De paden van het
slachtoffer zijn net zo belangrijk als de paden van de dader om te bepalen waar de misdaad
plaats zal vinden misdaden vinden plaats waar de paden van de dader en het slachtoffer
elkaar kruisen. - Edges/randen: plekken waaraan het duidelijk is dat de ene kant anders is dan de andere kant
(bijvoorbeeld: huizen naast een zakencentrum, rivier, grote weg). De gebieden rondom de
randen ervaren vaak hoge criminaliteitscijfers. Vooral bij hoge activiteitgebieden en -tijden
(‘tijd edges’) (bijvoorbeeld: rand van voetbalstadium/sluitingstijd van een bar). - Landgebruik (inrichting van een grondgebied) heeft een grote invloed op criminaliteitscijfers
(meer in anonieme zones).
Samengevat: onderzoek naar de invloed van micro- en macro faciliteiten op criminaliteit. Hierbij is
gekeken naar de gebieden rondom een voetbalstadion op wedstrijd en nietwedstrijd dagen. Het
onderzoek bevestigt de ecologische theorieën. Op wedstrijddagen is in de gebieden rondom het
stadion de meeste criminaliteit, terwijl dit op niet-wedstrijddagen niet zo is.
Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime over rationele keuze
Rationele keuze (Cornish & Clarke), vooral microniveau.
= Een rationele dader maakt keuzes over het plegen van criminaliteit, daarbij wordt rekening
gehouden met benodigdheden en behoeften, risico van aanhouding, hoogte van straf, kans op
bestraffing en verwachte ‘winst’.
Doel: hoogst mogelijk genot/plezier en minst pijn.
Beslissingsmodel (bijvoorbeeld voor inbraak in een middenklasse woonwijk):
Clarke: “Criminele betrokkenheid verwijst naar processen waardoor individuen ervoor kiezen om
betrokken te raken bij criminaliteit, ermee door te gaan en te stoppen”.
Involvement decisions = beslissing om betrokken te raken is beïnvloed door achtergrondfactoren
(individuele karakteristieken), eerdere ervaring, behoeften, kosten/baten analyse, opties afwegen
(baan of criminaliteit? Wat voor criminaliteit), gebeurtenis die dwingt tot beslissing (bijvoorbeeld:
geld nodig, peer pressure, makkelijke criminaliteit mogelijkheid), gereedheid (klaar voor criminaliteit,
first decision point), beslissing (wel of geen criminaliteit, second decision point).
Event decisions = snel gemaakt op basis van info over kenmerken van specifieke situatie. Er wordt
een specifiek doel gekozen (buurt met minste risico, welk huis) op basis van kans, moeite en risico.
Persistentie = besluiten om door te gaan met criminaliteit. Verhoogde professionaliteit (skills),
verandering in levensstijl en waarden (bijvoorbeeld meer waarde voor illegale dingen), veranderingen
in peer group (meer criminele vrienden).
Desistance (ophouden) stopbeslissing = gebeurtenissen die dader laten stoppen met criminaliteit
(gepakt worden, trouwen, afname delinquente vrienden).
Wanneer een individu de keuze maakt om criminaliteit te plegen is het beslissings-maken proces nog
niet voorbij. De dader blijft zijn keuze constant heroverwegen. Met succes zal iemand vaker
criminaliteit plegen.
Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime over routine activiteiten
Routine activiteiten (Cohen & Felson, 1979), macroniveau
Triangle of crime (criminaliteitsdriehoek ):
1. Gemotiveerde dader
o Altijd wel aanwezig
2. Geschikt doelwit
o Na Wo2 meer rijkere mensen, kleinere & lichtere luxeproducten= makkelijker stelen.
3. Afwezigheidstoezicht
o Politie (meestal niet aanwezig)
o Meest effectieve toezicht door gewone burger die op veiligheid en eigendommen van anderen
letten (ook steeds vaker 2 werkende ouders minder toezicht).
Er moet een extra driehoek komen die over de drie andere punten heen valt: driehoek van
controleurs :
1. Handler = houdt toezicht op de dader en staat dichtbij de dader, iemand met zeker controle.
Bijvoorbeeld: formeel = ouders, broers/zussen en informeel = reclassering en politie.
- Manager = controleert de locatie. Bijvoorbeeld: een leraar in een klaslokaal, barmanager.
- Beschermer = controleert het slachtoffer. Bijvoorbeeld: formeel = politie, bewakers en
informeel = even op tas letten als iemand naar wc gaat.
Super controle = controle op controleurs. Bijvoorbeeld: overheid, geen alcohol na 8, media.
Toevoeging controllers belangrijk = zet potentiële daders aan denken, hebben meer mee te
nemen in hun keuze.
Toevoeging van sociale controle aan routine activiteiten (Hirschi)
Betrokkenheid bij criminaliteit hangt af van band met maatschappij (sterke band= conformeren).
Verschillende factoren binnen deze theorie:
1. Hechting (attachment) = band met anderen, belang wat andere van ons vinden.
- Toewijding (commitment) = investering van tijd, energie etc. in bepaalde activiteiten.
o Rationele element.
o We wegen de investering die we doen af en de waarschijnlijke gevolgen voordat we
handelen.
o Onwaarschijnlijk dat we dingen doen die onze positie in de conventionele samenleving
verlagen als je er hard voor gewerkt hebt. - Betrokkenheid (involvement) = bij conventionele, niet-deviante activiteiten.
o Als ze conventionele activiteiten doen, geen tijd voor criminele activiteiten. - Geloofsovertuiging (belief) = de kracht van onze toewijding aan bepaalde overtuigingen.
o Hoe minder iemand gelooft dat hij de regels moet gehoorzamen, hoe groter de kans dat hij
ze zal overtreden.
Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime over crime pattern
Combinatie van rationele keuze, routine activiteiten en omgevingsprincipes (waar en wanneer
criminaliteit vernieuwing: het niveau en type criminaliteit kan worden voorspeld aan de hand van
een analyse van de geografische kenmerken van een omgeving. Criminaliteit vindt plaats in gebieden
waar geschikte doelwitten met daders snijden in een ruimte, meestal dichtbij huis, werkplaats,
winkelcentra of entertainment ruimtes.
De theorie gaat uit van:
- Action space = het gebied waarin de dader leeft.
- Nodes = waar activiteiten afspelen en mensen naartoe gaan of vandaan reizen. Mensen plegen
misdaden vlak bij de centrale plekken (nodes) in hun levens, hier worden ze ook slachtoffer van
misdaad. - Awareness space = omgeving tussen de nodes (minder kennis over dan action space) (is vooral
objectief) - Paths = bepalen waar mensen naartoe gaan en wat ze leren over een stad. Dit doen ze met het OV,
met de fiets, met de auto. Dit heeft dus te maken met die tabel die we op het bord hebben gezien.
Mensen plegen misdaad op paden waar ze vaak komen op bepaalde tijdstippen en worden hier ook
slachtoffer op. - Cognitieve map = mentaal plaatje van omgeving op basis van beweging over paths tussen nodes
(subjectief).
o Kan verschillen per tijd of dag (dan is de stad anders). - Edges = visuele grenzen tussen gebieden die verschillen van manier van gebruik (om parken, naast
familie gebieden, om shopping centra).
o Veel anonimiteit want geen gevoel van wie behoort en wie niet, veel criminaliteit (veel in en
uitstroming want rand verschillende gebieden).
o Fysiek: rivier, perceptueel (meer in je gedachte, hier einde van mn wijk).
Criminaliteit en cognitieve mappen
Distance decay function = daders gaan minder snel op zoek naar doelwitten buiten hun comfortzone.
Deze functie is afhankelijk van het soort misdaad:
- Expressive/affective crimes = spontane, impulsieve en emotionele misdaden (huiselijk geweld,
aanranding), vaak dichter bij huis.
- Instrumental crimes = om bepaald doel te halen (geld; inbraak), vaak verder van huis. ‘Buffer zone’
= in de buurt van huis, te grote kans op herkend worden.
- Mensen van Rotterdam noord zouden niet snel naar zuid gaan om criminaliteit te plegen (rivier een
grens).
Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime over situationele actie theorie (wikstrom)
Beslissing criminaliteit hangt af van interactie tussen mens en omgeving. Het hangt af van de
situationele context, die wordt bepaald door:
- Persoonlijke kenmerken (vorming criminele geneigdheid)
o Morele regels (wat is goed/fout).
o Morele emoties (hoe belangrijk iemand het vindt om het goede te doen; schaamte).
o Zelfcontrole (binnen eigen grenzen blijven tijdens confrontaties). Dit wordt beïnvloed door
karakter + situationele factoren als stress. - Kenmerken van de omgeving
o Criminogene kenmerken activeren criminele geneigdheid persoon.
o Micro: industriële/ commerciële omgeving.
o Macro: omgeving met hoge informele controle. - Situationele kenmerken (individuele perceptie keuze)
o Acties beïnvloed door percepties omgeving en keuzemogelijkheden die men denkt te
hebben.
o Moraliteit = dezelfde fysieke setting zal verschillend waargenomen worden door
verschillende mensen. - Actie = uitkomst bovenstaande processen. Bijvoorbeeld: strafrecht, sociale norm of iets amoreels zijn.
van Sleeuwen, S. E., Ruiter, S., & Steenbeek, W. (2021). Right place, right time? Making crime pattern
theory time-specific. Crime Science, 10(1), 1-10
Uitbreiding van de crime patern theory van Brantinghams
Samengevat crime pattern theory: daders plegen criminaliteit op plaatsen waar hun individuele
awareness space (bestaande uit routine-acitiviteiten nodes) overlappen met de ruimtelijke spreiding
van de geschikte/aantrekkelijke doelwitten (paths).
Samengevat kritiek crime pattern theory: de theorie gaat uit van een atemporele/tijdstabiele
awareness space, wat suggereert dat daders zich op ieder willekeurig tijdstip van de dag, ongeacht of
ze ooit op dat tijdstip ook daadwerkelijk aanwezig zijn geweest en dus ruimtelijke kennis hebben,
bewust zouden zijn over de criminele mogelijkheden (situatie) in de awareness space.
Samengevat uitbreiding crime pattern theory: tijdsvariërende toepasbaarheid van de ruimtelijke
kennis. De kennis van tijdsvariërende kenmerken is mogelijk alleen van toepassing op specifieke
tijden van de dag. De verworven kennis van een bepaald activiteitennodes zal dus meer van
toepassing zijn wanneer de nodes eerder op een vergelijkbaar tijdstip werd bezocht.
Onderzoek/hypothese: crime awarness space is tijdsvariërend. Dit houdt in dat awareness space niet
alleen ruimtelijk zijn, zoals gesuggereerd, maar in feite in de tijd variëren vanwege het feit dat
mensen op bepaalde tijden van de dag routinematige activiteitennodes bezoeken en zo ruimtelijke
kennis verwerven die het beste overeenkomt met die tijden.
Resultaten onderzoek:
- 39,4% van de delicten wordt gepleegd in de buurt van de eigen activiteitennodes.
- Daders plegen vaker criminaliteit in buurten die deel uitmaakten van hun tijdsgebonden
activiteitenruimte dan buurt die dat niet waren.
Eck, J. E., & Weisburd, D. L. (2015). Crime Places in Crime Theory over rol van plaatsen in crimi
Criminologen steeds meer belang voor tijd en plek.
Plek = klein gebied, zoals hoek van een straat, adres, gebouw. Hier focus op crime events. Chicago
school deed al veel onderzoek naar omgeving, dit is meer macro.
- Faciliteiten: zijn structuren met een speciaal doel en functie (zoals scholen en kerken).
o Soort faciliteiten vergroten/verkleinen criminaliteit in directe omgeving.
o Daderonderzoek: omdat ze mensen, waaronder daders, naar het gebied trekken.
o Crime pattern theorie = criminaliteit vindt hier plaats omdat de omgeving van de faciliteit
mensen aantrekt, waaronder daders.
o Routineactiviteiten theorie = criminaliteit vindt hier plaats door de manier waarop de
faciliteit wordt beheerd, de aantrekkelijkheid en bereikbaarheid van doelwitten, en de
hoeveelheid bewaking. - Clustering: is het herhalen van gebeurtenissen (op dezelfde plaats).
o Is ook bij bepaalde typen criminaliteit hotspots.
o Beperkte kennis over de invloed van sociale structuren of plaatsen op de keuzes van de
dader om naar hotspots te gaan. - Situationele kenmerken: van plaatsen waar criminaliteit clusters voorkomen kunnen mogelijk
hotspots verklaren.
o Kenmerken kunnen de plaats aantrekkelijk of minder aantrekkelijk maken: (situationeel, en
fysieke): Mate van toezicht, toegankelijkheid, aanwezigheid van ‘winst’ die makkelijk mee te
nemen is en wijze waarop een plaats gemanaged wordt (bijvoorbeeld worden te dronken
mensen weggestuurd) - Dadermobiliteit: vergroot het belang van plaats voor criminologen.
o Daders mobiel en criminaliteit in verschillende plaatsen
o Twee aspecten van mobiliteit
1.Afstand: is tussen woonplaats dader en delictslocatie. Hoe verder de afstand van het huis
van de dader, hoe minder misdaden. Aan de andere kant kunnen misdadigers juist wel ver
weggaan uit angst herkent te worden dichtbij huis.
2.Richting: vaak van lage-doelwit gebieden naar hoge-doelwit gebieden. Wegtrekken uit
woonwijken met minder doelen naar gebieden met meer doelen. - Daders selecteren doelwitten op basis van toeval bij routine activiteiten.
o Plekken vaak makkelijk toegankelijk, hebben waardevolle spullen en lage risico’s.
Verplaatsingseffect = waterbedeffect = aanpakken probleem niet altijd effectief, omdat het zich
verplaatst naar een plek waar er minder controle etc. is.
Diffusion of benefits = spreiding van effectieve aanpak/verder reiken van de maatregel. Bijvoorbeeld
flitsers: je weet dat je geflitst kan worden, maar je weet niet waar, dus je rijdt heel de weg netjes. De
maatregel reikt verder dan bedoelt.