Aard, Omvang en Schade Flashcards

1
Q

WODC – criminaliteit en rechtshandhaving (2021) over slachtofferschap

A

Slachtofferschap = welk deel van de bevolking wordt met één of meer delicten geconfronteerd

  • Aandeel Nederlandse burgers van 15 jaar of ouder dat slachtoffer werd van één of meer delicten zoals geweld, vermogensdelicten, vandalisme vertoont een dalende trend (sinds 2005 halvering) o Sterkste afname: vermogensdelicten  vandalismedelicten  geweldsmisdrijven
  • In 2019 werd 14% van NL-bevolking van 15 jaar of ouder slachtoffer van één of meer delicten, in 2017 was dit 15% en in 2012 zelfs 20%  AFNAME
  • Jongeren worden vaak slachtoffer van veel voorkomende criminaliteit  15-24jarigen die slachtoffer werden was in 2019 (17%) ruim twee keer zo groot als aandeel 65+ers (8%)
  • Tussen mannen en vrouwen zijn verschillen klein  mannen werden vaker slachtoffer van geweld/vandalisme en bij vermogensdelicten bestaat geen verschil
  • Inwoners van zeer stedelijke gemeenten zijn vaker slachtoffer dan inwoners van nietstedelijke gemeenten  met regionale verschillen, waarbij slachtofferschap hoogst in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht

Ondervonden delicten = hoeveel delicten hebben burgers in totaal en welke soorten meegemaakt Aantal door burgers in NL ondervonden delicten is in periode 2005-2019 ruim gehalveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

WODC – criminaliteit en rechtshandhaving (2021) over cybercrime

A

Cybercrime  4 soorten: 1) identiteitsfraude, 2) koop- en verkoopfraude, 3) hacken en 4) cyberpesten
- In 2019 was 13% van NL-bevolking van 15 jaar of ouder slachtoffer van één of meer van deze vormen van cybercrime (hoger dan in 2017 en 2012)  TOENAME o Meest voorkomend: hacken (6%)  koop/verkoopfraude (5%)  cyberpesten (4%) identiteitsfraude (<1%)
- Jongeren die veel actief zijn op internet hebben vaker te maken met cybercrime dan ouderen (in 2019 was 18% van 15-25-jarigen slachtoffer & aandeel 25-45-jarigen was hoger dan gemiddeld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

WODC – criminaliteit en rechtshandhaving (2021) over meldingen en aangifte

A

Grootste gedeelte van veel voorkomende criminaliteit tegen burgers wordt niet gemeld bij politie en blijft daarmee ‘verborgen’ voor opsporingsinstanties (in 2019 werd 32% van alle ondervonden delicten niet gemeld, dit is een afname ten opzichte van 2017 en 2012)
- In 2019 was van 23% van alle ondervonden delicten aangifte gedaan
vermogensdelicten krijgen vaker vervolg in aangifte (30%) dan geweldsdelicten en vandalismedelicten (20 en 13%)
- Cybercrime wordt minder aangegeven en gemeld bij politie dan traditionele criminaliteit (13% van alle ondervonden cybercrime werd gemeld bij politie en van 8% werd aangifte gedaan)
Beleving van criminaliteit
Tussen 2005 en 2019 is aandeel NL-bevolking dat zich weleens onveilig voelt met 34% gedaald, waarbij grootste daling in 2005-2008 omdat logischerwijs daling van criminaliteit het sterkst was in die periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cooney – The privatization of violence (2003)

A

Dodelijk geweld is over eeuwen van premoderne naar moderne samenlevingen aanzienlijk veranderd, enerzijds door ander soort geweld, maar ook is in de Westerse samenleving een daling waar te nemen  Cooney maakt voor zijn verklaringen gebruik van 2 theoretische kaders:
* Civilisatieproces van Norbert Elias
* Conflictmanagement van Donald Black  belangrijkste factoren: verzwakking van sociale banden en versterking van de staat

Door de eeuwen heen is non-politiek (tussen niet-statelijke actoren) geweld minder publiek en meer privaat geworden: geweld is meer verschoven richting private vormen (huiselijk geweld), vroeger was gewelddadigheid gelijk verdeeld over sociale hiërarchie (niemand stond boven geweld), waarbij de persoonlijke eer werd verdedigd 2 soorten veranderingen:

Individualisering = geweld is vaker individueel dan in groepen gepleegd
1. Premoderne samenleving (jagers/verzamelaars en landbouwkundigen) = geweld is collectief, omdat leven werd gedomineerd door groepen  collectieve aansprakelijkheid: één of meer groepsleden kunnen aansprakelijk worden gesteld voor fout die door ander is begaan
2. Moderniserende samenleving (agrarische samenleving en industriële landen) = in middeleeuwen en vroegmoderne tijd kwam collectieve daden geleidelijk aan minder vaak voor  vooral gewelddadige conflicten met mensen met hoge status en binnen familie
3. Moderne samenleving = gewelddadige conflicten zijn steeds meer een-op-een confrontaties, waarbij daders dus alleen handelen en niet in een groep
Geweld is meer collectief, wanneer de samenleving minder modern is ontwikkeld

Intimiteit = geweld vindt vaker plaats tussen intimi in plaats van onbekenden
1. Premoderne samenleving = weinig sprake van intieme moorden, geweld werd in bijna alle gevallen gebruikt tegen vreemden (voorbeeld: ridders)
2. Moderniserende samenleving = groot deel van slachtoffers bleef bestaan uit vreemden, maar in loop van de tijd nam percentage van intieme moorden toe (familielid of goede vriend)
3. Moderne samenleving = daders zijn steeds vaker ‘bekend’ bij het slachtoffer
Van premodern naar modern heeft geleid tot toename van geweld tussen intimi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theoretisch perspectief 1: Civilization proces (Elias) (cooney)

A

Westerse samenleving wordt sinds middeleeuwen gekenmerkt door beschavingsproces: toename van mate waarin individuen hun natuurlijke verlangen (en impulsen) beheersen en wat zorgt voor afname in fysiek geweld  In middeleeuwen werd geweld nog omarmd, maar door toegenomen zelfcontrole werd het gezien als iets beschamends (geweld werd dus gebruikt door ongeciviliseerde mensen
* Verschillende grootschalige veranderingen droegen bij aan de devaluatie van geweld, met als belangrijkste de groei van de staat  het koninklijke gezag oefende steeds meer monopolistische controle uit over het gebruik van geweld met een nieuw soort persoonlijkheid als gevolg
* Nieuwe persoonlijkheid die zich ontwikkelde = menselijk gedrag werd meer berekend, beschaafder en sociale interacties werden voorspelbaarder (meer controle en rationeler)
Tekortkomingen theorie (worden overwonnen door Black)
- Kan niet voorspellen onder welke omstandigheden geweld zal voorkomen  ongeciviliseerde mensen plegen meer criminaliteit, maar die plegen dit niet continu maar juist af en toe, terwijl ze wel altijd ongeciviliseerd zijn  geen verklaring voor wat ongeciviliseerde gewelddadig maakt?
- Theorie is niet getoetst aan premoderne samenlevingen en dit gaat ook moeilijk vanwege gebrekkig bewijs over impulscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

The management of Conflict / Social Control (Black) (Cooney)

A

Verklaring voor waarom privatisering heeft plaatsgevonden blijkt uit Black’s theorie over de conflicthantering  grote meerderheid van gewelddadige handelingen zijn conflicterende handelingen, aangezien geweld vaak plaatsvindt als resultaat van onenigheid, ruzies en andere geschillen
* Conflictmanagement = actie die wordt ondernomen tijdens een conflict  vorm hangt af van sociale structuur van het conflict en niet het soort conflict, de deelnemers of omgeving
* Als sprake is van gewelddadige structuur, zullen ook gewelddadige handelingen worden gepleegd
Privatisering wordt verklaard vanuit 3 theorieën
1) Theory of partisanship = elk conflict is individueler geworden  individualisering gaat samen met afname van partijdigheid: hoeveelheid ondersteuning die anderen bieden aan degene die vastzit in het conflict  conflicten blijven langer bestaan als er meer partijdigheid is en verdwijnen sneller zonder partijdigheid
* Doordat familie en gemeenschappen zijn verzwakt, is sociale afstand groter geworden en is er minder partijdigheid en daarom minder collectief geweld
* Sterke banden bij = intimi, dezelfde cultuur, van elkaar afhankelijk zijn, geworteld zijn in dezelfde plaats en bij dezelfde groep horen
* Zwakke banden bij = vreemden, verschillende culturen, onafhankelijkheid van elkaar, mobiliteit en niet bij dezelfde groep horen
2) Theory of law = omgekeerde relatie tussen recht en informele sociale controle
* Sterke sociale banden = hoge informele sociale controle  wetten minder van belang
* Zwakke sociale banden = zwakke informele sociale controle  belang wetten neemt toe
3) Theory of self-help = eigenrichting kiezen wanneer de wet onbeschikbaar is  idee van Hobbes dat een staat en dus ook wetten nodig zijn om kans op geweld en conflicten te verkleinen, dus afwezigheid of onbeschikbaarheid van wetten verhoogt de kans op geweld
* Moderne wetten zijn zwak of niet beschikbaar voor groepen met lage status  zij plegen nog steeds veel geweld dat voortkomt uit eerconflicten (tussen mannen)
o Toename wetten  toename sociale afstand  vermindering eerconflicten, omdat de wet het nu oplost
o Toename wetten  veiliger gevoel  minder noodzakelijk dicht bij familie te blijven voor bescherming  meer vrijheid
o Verzwakking sociale banden  vervanging informele sociale controle door de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eisner – From swords to words (2014)

A

In afgelopen 10 jaar is het idee erkend dat in Europa een eeuwenlange daling is van het aantal moorden  meestal gebaseerd op civilisatieproces van Elias  deze zelfcontroletheorie koppelt de opkomst van beschaafd gedrag aan de dynamiek op macroniveau van staatsopbouw en
veranderende structuur van sociale relaties
 Europese maatschappijen hebben zich ontwikkeld van openlijk geweld naar zelfcontrole, fatsoen en afgunst van openlijk geweld
Oorzaken afname van moorden  5 variabelen, elke heeft betrekking op sociale discipline en zelfcontrole
1. Pacificatie van elites (vredesluiting  600-1800) Staatsfalen dat zich manifesteert in gewapende politieke groeperingen, gewelddadige etnische tegenstellingen en wijdverbreide particuliere beschermingsondernemers leidt tot explosie van crimineel geweld  minder moorden op monarchen  eerste bewijs voor minder geweld
2. Verdwijning van theater van horror (1200-1800)
Overgang van strafmodel gebaseerd op het primaat van het publiekelijk toebrengen van pijn en lijden naar een model dat opsluiting gebruikt om discipline te bevorderen
3. Boeken en revolutie van het lezen (1450-1900) o Opkomst van boeken is nauw verbonden met zelfcontrole (eerst alleen iets voor rijkere mensen)
o Lees- en schrijfvaardigheden werden voornamelijk aangeleerd in scholen
(belangrijkste producent van discipline en naleving) o Geletterdheid wordt in verband gebracht met zelfbeheersing want voor het lezen van de inhoud is zelfcontrole en training van lezers vereist
Geen causaal verband bewezen, maar als geletterdheid toeneemt, neemt aantal moorden af 4. Bevordering van matigheid en controle op alcoholgebruik (1850-2000)
Alcohol zorgt voor minder zelfbeheersing, ontucht, agressiviteit, waanzin en gebrek aan respect voor autoriteiten  nuchterheid en zelfdiscipline was het beste
5. Zelfbeheersing verloren en herwonnen (1950-2010)
Het is lastig om bewijs te vinden dat gewelddadige criminaliteit explodeerde in jaren ’60 doordat culturele verandering zelfcontrole ondermijnde en hernieuwde nadruk op zelfcontrole drong criminaliteit sinds jaren ’90 terug o Woorden die groei van criminaliteit veroorzaakte: seks, drugs en narcisme o Woorden die betrekking hebben op zelfcontrole: schaamte, vriendelijkheid en goede manieren, eerlijkheid en gewetensvol
o Woorden die controlecultuur samenvatten: camerabewaking, zerotolerance en therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eisner – From swords to words (2014) kritiek

A

Conclusie
Het is nog altijd lastig om aan te wijzen waardoor daling van jaren ’90 is ontstaan. Verschillende indicatoren kunnen gepresenteerd worden als hiërarchie van eisen die nodig zijn om in samenleving pacifistisch gedrag te bevorderen:
1. Staat met politiek en cultureel systeem waarin mensen elkaar minder snel vermoorden (vooral eliteleden)  ondernemers die winst zoeken van beschermingspremies in toom worden gehouden en bepaald niveau van rechtsstaat beschikbaar is voor gewone burgers
2. Opkomst van vrediger strafrechtsysteem dat volgens regels en voorspelbaar verloopt
3. Socialer en gedisciplineerd beleid dat ingrijpen in het dagelijks leven mogelijk maakt en gedrag in goede banen leiden (vooral openbare leven) tot meer gereguleerd en norm-aanvaardend gedrag
4. Middelen voor ontwikkeling (vormen van geweten en zelfbeheersing) in plaats van moorden door verspreiding van lees- en schrijfvaardigheid
Vertekeningen Eisner
- Niet alle data is compleet & erg overschatten en onderschatten
- Veel data over rechtszaken, maar alleen bij identificatie van verdachte kwam rechtszaak
- Opkomst van genezing = mensen zouden geweld tegenwoordig wel overleven
- Andere structuren van leeftijd = meer jongeren volgens Age Crime Curve dus meer criminaliteit
Verschil tussen Eisner en Mann
 Eiser zegt wel dat het aantal moorden is afgenomen door vijf variabelen  door controlecultuur kunnen mensen zich meer beheersen (beschavingsproces van Elias)  verandering van normen, waarden en controle waardoor men niet zelf achter persoon aan gaat maar dit door derden laat oplossen  kortom: meer controle over jezelf
 Mann zegt dat interpersoonlijk geweld wel is afgenomen, maar de oorlog niet want deze is slechts getransformeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schwerhoff – Hard numbers, the long-time decline in violence reassessed (2021)

A

Schwerhoff et al zetten vraagtekens bij de bewering dat geweld zou hebben afgenomen sinds de Middeleeuwen  zij hebben net zoals Mann kritiek op Pinker
 Onderzoekers kozen vaak moordcijfers om geweld te meten, omdat moorden consistent worden gestraft en het een delict is welke niet vaak onder-gerapporteerd wordt
 Van moordcijfers zijn al verslagen van sinds de Middeleeuwen, waardoor het mogelijk zou moeten zijn om moorden te tellen over de tijd  Elias kwam met beschavingsproces als verklaring
Tegelijkertijd (als kritiek op Elias en Pinker) schreef Eisner ook zijn thesis waarin hij moordcijfers opnieuw analyseerde  hij onderbouwde zijn data beter, waardoor zijn werk wél geprezen en betrouwbaar was
 Hij onderkent zelf ook dat er problemen zijn met data, maar door zijn data constant aan te vullen en goed te beargumenteren heeft hij een goed gefundeerd stuk neergezet
Dit onderzoek van Schwerhoff kijkt of moordcijfers uiteindelijk een goede databron zijn om te gebruiken om een lange termijn afname van geweld te verklaren  bevindingen:
1) Data is t/m 19e eeuw vaag in rapportage en soms is het niet duidelijk of het echt moord betref o Soms worden zowel slachtoffers als verdachten geteld, er worden verschillende soorten gewelddadige sterfgevallen vertegenwoordigt door verschillende juridische kaders
2) Er zitten veel gaten in data  soms is er alleen overkoepelende data over een decennium en weten onderzoekers niets te achterhalen over individuele jaren o Interpretatieproblemen, want onderzoekers gaan altijd uit van hogere cijfers, want het idee bestaat dat geregistreerde aantal lager ligt dan daadwerkelijke aantal  afwezigheid van moorden wordt toegeschreven aan ontbrekend bronmateriaal
3) Foutieve gegevens ontleend aan bronmateriaal, wordt in verband gebracht met twijfelachtige bevolkingscijfers  data wordt hierdoor minder betrouwbaar
4) Gegevens worden op willekeurige wijze en zonder statistische weging omgezet in referentiepunten, chronologisch gerangschikt en grafisch weergegeven o Constructie van historische moordcijfers vertegenwoordigt dus een combinatie van twee grote dubieuze reeksen gegevens
Conclusie = het is onmogelijk om een lange termijn afname van geweld in Europa te verklaren, sommige regio’s hebben wel goede en volledige data waardoor het wel mogelijk is om een afname in bepaalde regio te verklaren, maar voor Europa als geheel is dat over zo’n grote tijdspan niet te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mann – Have wars and violence declined

A

Er werd gezegd dat in voorgeschiedenis oorlogsvoering en militarisme de kern van sociale activiteit vormden (oorlog werd gezien als normaal), dit wordt nu vervangen voor vrede en kapitalisme  oorlog had winst opgeleverd, maar werd nu vervangen voor winsten van handel

Afname geweld door eeuwen heen = moderne samenleving is meer gekooid & gedisciplineerd, ordelijker geworden, met routinematige infrastructurele bevoegdheden die de noodzaak van militaire repressie om dodelijk geweld onder de bevolking af te schrikken overbodig maken
Staat speelt een belangrijke rol bij neergang wat betreft infrastructurele kracht om door te dringen in maatschappelijk middenveld en beslissingen logistiek door hele rijk uit te voeren  moderne staten hebben infrastructurele macht, met instellingen die routinematig orde handhaven zonder veel geweld

Volgens Cooney kunnen problemen tussen individuen erger worden zonder gebruik te maken van geweld door middel van derden en rechtbanken vooral onder hogere sociale klassen  armen voelen zich onderdrukt door de Staat en vertrouwen zijn rechtssysteem niet, daarom is moord in klasse verschoven naar de lagere klassen Democratie als oplossing, want dit verlaagt het aantal moorden en zorgt voor hoog niveau van infrastructurele kracht  opkomst van industrieel-technologische samenleving is doorslaggevend geweest, want geweld bleek minder winstgevend dan economische uitwisseling  door het ontbreken hiervan waren de pre-industriële regeringen gewelddadiger en voerden zij vaak oorlog
Kritiek op Pinkers oorlog statistieken:
1. Overeenstemming dat oorlog meer voorkwam bij jager-verzamelaars gemeenschappen, maar er wordt getwist of oorlog toenam met opkomst van vroege landbouw  dus idee dat na jagers en verzamelaars meteen afname inzetten kan niet bewezen worden omdat er geen eenduidig patroon van menselijke ervaringen
2. Oorlogsdoden zijn meest gebruikte maatstaf voor niveau van oorlogsvoering, maar dit percentage oorlogsslachtoffers is geen goede manier om te meten aangezien het percentage recente moorden veel hoger ligt dan in prehistorie
3. Pinker overdrijft de ergste vroegere historische gevallen wat betreft hoeveelheid doden, doordat hij hier te hoge cijfer gebruikt kan en niet goed worden vergeleken
4. De groep mongolen waren cruciaal voor Pinker, want hij wilde laten zien dat ze veel dodelijker waren dan elke menselijke groep  hij baseert zich hierbij op onjuiste bronnen en cijfers
5. Pinker maakte een lijst van 21 historische gevallen met hoogste dodenaantal, dit waren voornamelijk oorlogen en burgeroorlogen terwijl veel hongersnoden en ziekten ook doden veroorzaakte dus deze cijfers zijn niet goed weergegeven
6. Daling van relatieve sterftecijfer in 20e eeuw is incorrect, want tegenwoordig zijn nog steeds veel doden maar is een nog grotere geboorte toename
7. Pinker is inconsistent door sommige gebeurtenissen met elkaar te combineren en vergelijken en andere gebeurtenissen te scheiden terwijl ze allemaal met elkaar verbonden waren
8. Idee dat 1815-1914 vreedzaam was klopt niet, want de minimumvereiste is 1000 slagvelddoden, terwijl koloniale campagnes bestonden uit veel kleine veldslagen
9. Verschuiving van interstatelijke oorlogen naar burgeroorlogen, Pinker stelt dat aantal doden is gedaald terwijl hij kleine en lokale burgeroorlogen niet meetelt
10. Nog te kort vrede om goede conclusies te trekken  vroeger hebben we ook vaak periodes van 70 jaar vrede gekend, maar dit werd altijd weer opgevolgd door oorlog

Conclusie
 Mann bekritiseert statistieken van Pinker over oorlogsslachtoffers en laat zien dat er geen afname is van oorlog, maar substantiële variatie tussen perioden en plaatsen (ruimtelijke en temporele spreiding)  geen langdurige achteruitgang van oorlog te zien, want het is enorm veranderd over de hele wereld
 Pinker presenteert een periodisering in zes fasen van achteruitgang door eeuwen heen, maar geeft geen verklaring hoe elke fase tot andere leidt
 Als voornaamste verklaringen voor afname van oorlog worden is ontstaan van klassenstructuur waarbij alleen lagere klassen door onderdrukking staat en geen vertrouwen in rechtssysteem moorden plegen & opkomst van democratie met hoog niveau van infrastructurele macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aarten, Schönberger & Liem – 25 jaar moord in Nederland (2019)

A

Tussen 1992 en 2016 hebben in totaal 4845 moordzaken plaatsgevonden, waarbij daling te zien in met 247 moordzaken in 1992 naar 102 in 2016  In meeste gevallen draaide het om één slachtoffer en één dader, gevolgd door zaken waarbij meerdere daders betrokken waren bij het doden van één slachtoffer.

 In 1992-2016 vond 1/3 van dodingen in gezinsverband plaats (36.5%)  ruziemoorden (26.6%)  moorden in criminele circuit (10,2%) roofmoorden (7.7%). Hiervan was kleinste groep moorden gepleegd door individuen met een psychische stoornis (3.5%) en seksuele moorden (1,8%)
 In 1992-2016 werd in 1/3 van de zaken gedood met een vuurwapen (35.1%) steekwapen (34.6%)  wurging (12%) fysiek geweld (6.7%). Hiervan was kleinste groep gebruik gemaakt van gif, vuur, bom of voertuig
 In 1992-2016 vond iets meer dan de helft van moord plaats achter gesloten deuren (maar ook klein gedeelte op openbare plekken), meeste moorden gepleegd in stedelijke gebieden
 In periode 1992-2016 bij alle levensdelicten zijn in totaal 5170 mensen om het leven gebracht o Begin jaren ‘90 vielen aanzienlijk meer slachtoffers dan aan het einde van de periode
o In 1995 en 1997 was het hoogste slachtofferratio en vanaf 2003 is er sterke dalende lijn te zien in slachtoffers met in 2007 weer kleine stijging slachtoffers bleef alsnog dalen

Geslacht en leeftijd
Meeste slachtoffers waren mannen (66,8%) met geen significant leeftijdsverschil namelijk allebei rond 36/37 jaar  grootste daling bij mannen in leeftijd 20-39, deze daling is sterk samenhangend met algemene moordtrend (ook voor 40-64 jaar)  bij vrouwelijke
slachtoffers is daling het grootst onder jongvolwassenen (vanaf 2003 daling), deze daling is sterk samenhangend met algemene moordtrend

Discussie
1. Daling in moordtrend zet sinds 2009 stevig door in Nederland, het is de vraag of deze daling in het moordcijfer zich nog verder doorzet of dat de bodem bereikt is
2. Grootste daling onder mannelijke slachtoffers in leeftijd 20-64 jaar  hypothese om deze specifieke daling te kunnen verklaren is gelegen in gelegenheidstheorie en levensstijltheorie o Mannen zitten rond die leeftijd vaker binnenshuis en in gesuperviseerde ruimte, waarbij ze minder risico lopen om slachtoffer te worden van moord
o Komst en wijdverspreide rol van internet zou ook invloed kunnen hebben op deze veranderde levensstijl
3. Jongvolwassen vrouwelijke slachtoffers hebben ook een daling  veranderde levensstijl zou deze daling kunnen verklaren, maar ook toegang tot professionele hulp wordt als reden geopperd voor daling (vrouwen in deze leeftijd zijn meestal slachtoffer van huiselijk geweld)

Conclusie
Er is een dalende moordtrend in NL, waarbij de daling het sterkst is onder mannen en vrouwen in de leeftijd 20-39 jaar  deze bevindingen benadrukken dat demografische kenmerken (geslacht en leeftijd) het startpunt van een verklaring kunnen bieden voor dalende moordtrend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Van der Laan, Pleysier en Weerman – Hedendaagse jeugdcriminaliteit (2020)

A

Sinds 1950 was geregistreerde jeugdcriminaliteit gestegen met een piek rond 1990, toen een lichte daling en daarna in 2007 was het weer hoog, maar daarna nam het aantal jongeren dat verdacht werd van criminaliteit aanzienlijk af zowel in NL als gehele Westerse wereld  deze daling in jeugdcriminaliteit komt overeen met een daling van de algemene criminaliteit (slachtofferenquêtes en zelfrapportages)

Verklaringen voor dalingen in jeugdcriminaliteit
1) Beveiligingshypothese = door toegenomen securisering samenleving en beveiligingsmaatregelen (alarminstallaties van auto’s, betere inbraakbeveiliging van woningen en cameratoezicht in het openbare domein of tages/poortjes in winkels) komen potentiële daders minder in de gelegenheid om delicten te plegen
 Deze maatregelen hebben vooral effect op debut crimes = delicten waarmee criminele carrières doorgaans worden gestart op jonge leeftijd, zoals winkeldiefstal, inbraak of geweld op straat
Toegenomen aanwezigheid van beveiligingsmaatregelen weerhoudt jongeren van het plegen van deze instapdelicten en verkleint daardoor de kans op het ontwikkelen van een criminele carrière

2) Veranderende maatschappelijke houding ten opzichte van risicogedrag = criminaliteit is vaak het gevolg van blootstelling aan opeenstapeling van risicofactoren en tekort of ontbreken van beschermende factoren
Jongeren zijn vanwege verschillende maatschappelijke veranderingen in afgelopen jaren aan minder risicofactoren blootgesteld (alcoholgebruik en delinquente vrienden), terwijl het aantal beschermende factoren juist toenam (betrokkenheid ouders en emotionele steun)
3) Toegenomen digitalisering van de samenleving en belangrijke rol die de opkomst van sociale media en de smartphone daarbij heef gepleegd = leidt tot verschuiving van tijdsbesteding van jongeren, hoe jongeren namelijk hun vrije tijd indelen kan een belangrijke risico- of beschermende factor zijn bij jeugdcriminaliteit
 Jongeren spenderen minder tijd met vrienden op straat en in de publieke ruimte en meer tijd achter een beeldscherm en online op sociale media  dus afname van rondhangen biedt een verklaring voor recente daling van jeugdcriminaliteit

Waarom jeugdcriminaliteit belangrijk blijf
1. Criminaliteit en antisociaal gedrag wordt nog steeds gepleegd door jongeren/jongvolwassenen, met een piek tussen 16 en 21 jaar
(oververtegenwoordiging jongeren bij vertonen risicogedrag)
2. Ontwikkelingen in jeugdcriminaliteit zijn minder uniform en algemeen dan oorspronkelijk gedacht Jeugdcriminaliteit daalt, maar niet overal en op dezelfde wijze bij elke groep (grote verschillen bij opsplitsing algemene trend naar aard van de criminaliteit of de plaats van plegen)
 Binnen totaalplaatje van dalende jeugdcriminaliteit zijn er groepen en gebieden aan te wijzen waar de problemen hardnekkiger lijken te zijn en die niet of nauwelijks lijken te profiteren van alle gunstige ontwikkelingen van de afgelopen jaren
3. In NL in recente politiecijfers van 2019 en 2020, in vergelijking met 2018, valt een lichte toename in jeugdcriminaliteit te zien, waaronder een toename van betrokkenheid van jongeren bij steekincidenten in de afgelopen twee jaar
 Het is mogelijk dat door periode van dalende criminaliteit, aandacht van burger en overheid is ‘verslapt’, waardoor gelegenheid tot plegen opnieuw kan stijgen
4. Online criminaliteit lijkt grotendeels onder radar te blijven bij de politie  het blijkt dat betrokken zijn bij online criminaliteit voor jongeren haast net zo gewoon is als betrokkenheid bij traditionele criminaliteit. Misschien komt de daling ook wel door de verschuiving van offline naar online
5. Daarnaast is er de laatste tijd in de media-aandacht toegenomen voor een aantal specifieke fenomenen en delict soorten, zoals drugs en steekincidenten
6. Een ingrijpende veranderde sociale context van jeugdcriminaliteit  sinds de opkomst van sociale media en dagelijkse gebruik via smartphones, zijn online contacten en communicatiepatronen van jongeren steeds meer relevant geworden als sociale context voor gedrag, en dat omvat ook jeugdcriminaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hart & Lersch – Space, Time and Crime (2016) [Probleem 1]

A

Databron kan van invloed zijn op niveau van criminaliteit dat gerapporteerd wordt, waarbij meest populaire en belangrijkste bron de wethandhavingsinstanties zijn zoals politie (law enforcement agencies)
 Voorbeelden van deze officiële statistieken zijn 112-telefoontjes, aangiftes en meldingen die gedaan zijn over crimineel gedrag  niet alle soorten criminaliteit zijn vertegenwoordigd, waardoor het geen representatief beeld geeft van de criminele activiteit in bepaalde plaats Voorbeelden officiële data:

Calls for service = spoedmeldingen via 112 en niet-spoedmeldingen, dit geeft een beeld van aantal meldingen in specifiek gebied  problemen:
 Het kan zijn dat buurt relatief angstig is voor hangjongeren en daardoor sneller wordt gebeld voor dit soort criminele activiteiten, vaak als politie komt zijn deze personen al weg of is er niks aan de hand waardoor aantal meldingen waarschijnlijk hoger ligt dan daadwerkelijke aantal
 Dark number van criminaliteit = lang niet alle criminele activiteiten worden gemeld bij de politie, waardoor aantal meldingen weer lager is dan werkelijke criminaliteit Incident

data = rapporten geschreven door opsporingsambtenaren over aard van melding  problemen:
 Als melding (call for service) ontbreekt, zal er ook geen rapport worden opgemaakt (Dark number)
 Opsporingsambtenaren hebben veel discretionaire bevoegdheid, waardoor zij zelf het incident kan classificeren

FBI Uniform crime reports = oudste en meest erkende databron, zij verzamelen gegevens van wetshandhavingsinstanties in hele land voor beperkt aantal misdrijven. Zij hebben duidelijk definities en regels over onder welke condities de misdaden moeten worden gerapporteerd  problemen:
 Darknumber, soms zijn definities van misdaad toch niet consistent, politiebureaus kunnen gegevens opzettelijk manipuleren  meer een samenvatting ten opzichte van NIBRS

National Incident Bases Reporting system = verbetering van FBI reports met als doel meer nauwkeurig en gedetailleerd beeld te geven met meer informatie, meer categorieën van criminaliteit en rekening houden met geplande criminele activiteiten  problemen:
 Systeem is duurder, neemt veel tijd in beslag en niet alle lokale instanties verzenden al gegevens

Voorbeelden onofficiële data (niet bij overheidsinstanties gemeld, extra aanvulling):
Surveys = enquêtes met als voordeel dat deze vaak goed georganiseerd zijn en wetenschappelijke basis hebben  problemen:
 Niet altijd nauwkeurig, telefonische enquêtes negeren mensen vaak of niet volledige antwoorden geven. Het is lastig goede respondenten te kiezen en formulering van vragen is van invloed

National Crime Victimization Survey = tegenhanger FBI reports uit Verenigde Staten, heeft als voordeel meer inzicht in Darknumber en meer gedetailleerde beschrijvingen van criminaliteit. Alleen volgende criminele activiteiten worden hierin opgenomen: verkrachting, aanranding, beroving, diefstal, woninginbraak en diefstal van motorvoertuigen  probleem:
 Slachtoffers kunnen zich soms niet meer alles herinneren en het is niet generaliseerbaar

Self-report Surveys = zelfrapportages waarin respondenten wordt gevraagd naar persoonlijke betrokkenheid bij verschillende criminele activiteiten  problemen:
 Interesse van onderzoeker die zich uit in het stellen van slechts bepaalde vragen maakt het moeilijk om resultaten te vergelijken met ander onderzoek en mensen geven niet snel toe

Kwalitatieve technieken = diepte-interviews bieden meer informatie maar hiervoor is vertrouwen tussen onderzoeker en respondent vereist en dit vraagt weer om veel ervaring en oefening. Bovendien is ook hierbij weer van invloed wat de interesses zijn van de onderzoeker bij opstellen van vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime [Probleem 2]

A

Hot spot = cluster van criminaliteit in ruimte. Criminaliteit vormt/doet zich voor op bepaalde plek die
niet willekeurig zijn. Dit is kleiner dan een high crime area (Rotterdam Zuid is high crime area,
Zuidplein is hot spot).

Hot routes = criminaliteit langs lineair netwerk, zoals straat of bus route. Gaat niet om
burning times = temporele cluster van criminaliteit op specifieke, herhaalde momenten.

Crime enablers = weinig formele en informele controle.

Belangrijke punten:
- Niet alle doelen (mensen, huizen, bedrijven) in een high crime area zullen criminaliteit ervaren.
- Hot spot hoeft niet heel de tijd ‘hot’ te zijn. Is afhankelijk van tijd en locatie (bar bijvoorbeeld meer
’s nachts).
- Nog niet veel bekend over hot routes & burning times (komt door complexiteit meten en
vaststellen).

Oorzaken hot spots:
Crime pattern theory = er worden knooppunten ontwikkeld in gebieden waar mensen heen en weer
reizen (naar werk, school winkelcentrum) = nodes. Deze knooppunten hebben de potentie om
hotspots van criminele activiteiten te worden.

Soorten hot spot plekken:
- Crime generators = trekken veel daders en slachtoffers aan (shopping mall, parades, hier zijn veel
mensen).
o Veel mogelijk onbeschermde doelwitten en gemotiveerde daders  gelegenheid.
o Oplossing = verhogen beveiliging/environmental design strategies (bijvoorbeeld doorzichtig
bushokje)
- Crime attractors = gebieden waar daders met intentie heengaan, actief zoeken naar potentiële
slachtoffers (uitgaan, onbeveiligde parkeerplaatsen, prostitutiestraten).
o Oplossing = ontmoedigen om naar deze locaties te gaan.
- Crime enablers = locaties met weinig/geen gedragsregulering, dit verhoogt kans op criminaliteit.
o Slechte reputatie  potentiële slachtoffers vermijden deze locaties (meer risico voor mensen die
niet weten van reputatie).
o Oplossing = meer toezicht en controle.

Typen hotspots: Ratcliffe’s hotspot matrix ruimte (Ruimte)
- Dispersed (verspreid) = criminaliteit verspreid zich redelijk tegelijk over de hot spot.
- Clustered = 1 of meer specifieke plaatsen waar de meeste criminaliteit is. Bijvoorbeeld sportstadion
waar ook gebieden rondom het stadion criminaliteit bevatten.
- Hotpoint = alle criminaliteit bevindt zich op 1 duidelijke locatie.

Temporele dimensie: (Tijd)
- Diffused = criminaliteit kan op elk moment van de dag/nacht plaatsvinden. Geen herkenbare piek.
Bijvoorbeeld: drugcriminaliteit.
- Focused = bepaalde tijdsblokken met meer criminaliteit dan andere. Wel significante clustering
maar ook erbuiten. Bijvoorbeeld: inbraak op zaterdagavond:
- Acute = binnen een specifieke tijd vindt veel criminaliteit plaats. Erbuiten geen/weinig.
Bijvoorbeeld: geweld bij sluitingstijd.

Ongelijke verdeling personen, plaatsen of tijden (daderschap) – te maken met:
- The wolf problem= Hoog aantal gemotiveerde daders vallen verschillende personen op
verschillende locaties aan. Gekenmerkt door lage mate van controle/beveiliging en een kwetsbaar
slachtoffer. Bijvoorbeeld: oorlogsgebied.
- A sitting duck problem= Klein aantal slachtoffers is herhaaldelijk slachtoffer van verschillende
daders. Bijvoorbeeld: taxichauffeur beroofd.
- Hot van ongerechtigheid (den of iniquity)= Verschillende daders en verschillende slachtoffers
komen op één locatie samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Brantingham, P.L. & Brantingham, P.J. (1995). Criminality of Place: Crime Generators and Crime
Attractors.

A

Combinatie van rationele keuze, routine activiteiten en omgevingsprincipes (waar en wanneer
criminaliteir) crime pattern. Criminaliteit wordt dus gecreëerd door de interacties van potentiële
daders met potentiële doelwitten in settings die het uitvoeren van criminaliteit makkelijk, veilig en
winstgevend maken angst voor criminaliteit wordt gecreëerd door situaties die mensen kwetsbaar
maken voor slachtofferschap.

4 typen stedelijke locaties:
1. Crime generators: plekken waarnaar grote hoeveelheden mensen worden getrokken, niet
gerelateerd aan criminele motivaties (bijvoorbeeld: winkelcentrum, kantoorgebouw).
o Potentiele daders kunnen hier criminele mogelijkheden opmerken en benutten. Deze
gebieden produceren criminaliteit door bepaalde tijden en plaatsen te creëren die geschikte
concentraties van mensen en andere doelwitten vormen, in settings die geschikt zijn voor
bepaalde soorten criminele handelingen.
o Tussen de mensen zitten potentiele daders met een bepaald crimineel motivatieniveau, die
niet naar het gebied zijn gekomen met de intentie om een misdaad te plegen, maar wel
bepaalde criminele kansen ontdekken als ze er zijn.
o Zowel door lokale insiders als outsiders.

  1. Crime attractors: gebieden waar gemotiveerde daders naartoe gaan, wegens de mogelijkheid
    van een bepaalde soort criminaliteit (bijvoorbeeld: dealer gaat naar drugsgebied om te
    dealen of uitgaansgebieden).
    o Daders vaak outsiders.
    o Kunnen ook andere typen criminaliteit genereren.
  2. Crime neutral areas: wordt af en toe criminaliteit gepleegd, geen specifieke vormen.
    Gebieden die geen daders aantrekken omdat ze verwachten een misdaad te plegen in dat
    gebied, en die ook geen misdaden produceren door het creëren van criminele kansen die te
    verleidelijk zijn om te weerstaan.
    o Alleen incidentiele misdaden door lokale insiders
    o Gebieden niet puur generator, attractor of neutral.
    o Kan ook voor een soort criminaliteit attractor zijn en andere neutral (bijvoorbeeld weiland:
    geen zakkenrollers, kan eventueel wel gebruikt worden als xtc lab).
  3. Fear generators, 5 categorieën angst
    o Directe angst voor een ander.
    o Angst voor alleen zijn.
    o Angst in de nacht, in het donker.
    o Angst in onbekende gebieden.
    o Angst voor het tegenkomen van ‘enge’ mensen.
    Angst voor misdaad = algemene angst om aangevallen te worden, fysiek te lijden of privacy/
    waardigheid schending, meestal niet voor verlies van eigendommen. versterkt door:
    o Persoonlijke fysieke kwetsbaarheid: gevoel van groter risico  meer angst.
    o Minder controle over een situatie  meer angst.

Broken-windows-theorie = tekenen van problemen/onbeschaafdheid kunnen angst voor
criminaliteit vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Brantingham, P.L. & Brantingham, P.J. (1995). Criminality of Place: Crime Generators and Crime
Attractors over nodes path en edges, land uses

A

Nodes paths edges & land uses

  1. Knooppunten (nodes): Mensen plegen misdaden dichtbij de centrale plaatsen
    (knooppunten) in hun levens, zoals huis, werkplaats, school, favorieten recreatiegebieden en
    gebruikelijke winkelcentra. Mensen worden ook slachtoffer dichtbij de knooppunten in hun
    leven
    o Nodes (aanknooppunten) kunnen crime generators, attractors, neutral areas of fear
    generators zijn.
    o Criminogene karakter kan versterkt worden door het soort activiteit dat er plaatsvindt
    en/of de type mensen die er komen.
  2. Paden: spelen een belangrijke rol bij routine en bijzondere activiteiten, bepalen waar mensen
    zoeken naar criminele doelen en waar mensen slachtoffer worden. De paden van het
    slachtoffer zijn net zo belangrijk als de paden van de dader om te bepalen waar de misdaad
    plaats zal vinden  misdaden vinden plaats waar de paden van de dader en het slachtoffer
    elkaar kruisen.
  3. Edges/randen: plekken waaraan het duidelijk is dat de ene kant anders is dan de andere kant
    (bijvoorbeeld: huizen naast een zakencentrum, rivier, grote weg). De gebieden rondom de
    randen ervaren vaak hoge criminaliteitscijfers. Vooral bij hoge activiteitgebieden en -tijden
    (‘tijd edges’) (bijvoorbeeld: rand van voetbalstadium/sluitingstijd van een bar).
  4. Landgebruik (inrichting van een grondgebied) heeft een grote invloed op criminaliteitscijfers
    (meer in anonieme zones).
    Samengevat: onderzoek naar de invloed van micro- en macro faciliteiten op criminaliteit. Hierbij is
    gekeken naar de gebieden rondom een voetbalstadion op wedstrijd en nietwedstrijd dagen. Het
    onderzoek bevestigt de ecologische theorieën. Op wedstrijddagen is in de gebieden rondom het
    stadion de meeste criminaliteit, terwijl dit op niet-wedstrijddagen niet zo is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime over rationele keuze

A

Rationele keuze (Cornish & Clarke), vooral microniveau.
= Een rationele dader maakt keuzes over het plegen van criminaliteit, daarbij wordt rekening
gehouden met benodigdheden en behoeften, risico van aanhouding, hoogte van straf, kans op
bestraffing en verwachte ‘winst’.
Doel: hoogst mogelijk genot/plezier en minst pijn.

Beslissingsmodel (bijvoorbeeld voor inbraak in een middenklasse woonwijk):
Clarke: “Criminele betrokkenheid verwijst naar processen waardoor individuen ervoor kiezen om
betrokken te raken bij criminaliteit, ermee door te gaan en te stoppen”.

Involvement decisions = beslissing om betrokken te raken is beïnvloed door achtergrondfactoren
(individuele karakteristieken), eerdere ervaring, behoeften, kosten/baten analyse, opties afwegen
(baan of criminaliteit? Wat voor criminaliteit), gebeurtenis die dwingt tot beslissing (bijvoorbeeld:
geld nodig, peer pressure, makkelijke criminaliteit mogelijkheid), gereedheid (klaar voor criminaliteit,
first decision point), beslissing (wel of geen criminaliteit, second decision point).

Event decisions = snel gemaakt op basis van info over kenmerken van specifieke situatie. Er wordt
een specifiek doel gekozen (buurt met minste risico, welk huis) op basis van kans, moeite en risico.
Persistentie = besluiten om door te gaan met criminaliteit. Verhoogde professionaliteit (skills),
verandering in levensstijl en waarden (bijvoorbeeld meer waarde voor illegale dingen), veranderingen
in peer group (meer criminele vrienden).

Desistance (ophouden) stopbeslissing = gebeurtenissen die dader laten stoppen met criminaliteit
(gepakt worden, trouwen, afname delinquente vrienden).
Wanneer een individu de keuze maakt om criminaliteit te plegen is het beslissings-maken proces nog
niet voorbij. De dader blijft zijn keuze constant heroverwegen. Met succes zal iemand vaker
criminaliteit plegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime over routine activiteiten

A

Routine activiteiten (Cohen & Felson, 1979), macroniveau
Triangle of crime (criminaliteitsdriehoek ):
1. Gemotiveerde dader
o Altijd wel aanwezig
2. Geschikt doelwit
o Na Wo2 meer rijkere mensen, kleinere & lichtere luxeproducten= makkelijker stelen.
3. Afwezigheidstoezicht
o Politie (meestal niet aanwezig)
o Meest effectieve toezicht door gewone burger die op veiligheid en eigendommen van anderen
letten (ook steeds vaker 2 werkende ouders  minder toezicht).

Er moet een extra driehoek komen die over de drie andere punten heen valt: driehoek van
controleurs :
1. Handler = houdt toezicht op de dader en staat dichtbij de dader, iemand met zeker controle.
Bijvoorbeeld: formeel = ouders, broers/zussen en informeel = reclassering en politie.

  1. Manager = controleert de locatie. Bijvoorbeeld: een leraar in een klaslokaal, barmanager.
  2. Beschermer = controleert het slachtoffer. Bijvoorbeeld: formeel = politie, bewakers en
    informeel = even op tas letten als iemand naar wc gaat.
    Super controle = controle op controleurs. Bijvoorbeeld: overheid, geen alcohol na 8, media.

Toevoeging controllers belangrijk = zet potentiële daders aan denken, hebben meer mee te
nemen in hun keuze.
Toevoeging van sociale controle aan routine activiteiten (Hirschi)
Betrokkenheid bij criminaliteit hangt af van band met maatschappij (sterke band= conformeren).
Verschillende factoren binnen deze theorie:
1. Hechting (attachment) = band met anderen, belang wat andere van ons vinden.

  1. Toewijding (commitment) = investering van tijd, energie etc. in bepaalde activiteiten.
    o Rationele element.
    o We wegen de investering die we doen af en de waarschijnlijke gevolgen voordat we
    handelen.
    o Onwaarschijnlijk dat we dingen doen die onze positie in de conventionele samenleving
    verlagen als je er hard voor gewerkt hebt.
  2. Betrokkenheid (involvement) = bij conventionele, niet-deviante activiteiten.
    o Als ze conventionele activiteiten doen, geen tijd voor criminele activiteiten.
  3. Geloofsovertuiging (belief) = de kracht van onze toewijding aan bepaalde overtuigingen.
    o Hoe minder iemand gelooft dat hij de regels moet gehoorzamen, hoe groter de kans dat hij
    ze zal overtreden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime over crime pattern

A

Combinatie van rationele keuze, routine activiteiten en omgevingsprincipes (waar en wanneer
criminaliteit  vernieuwing: het niveau en type criminaliteit kan worden voorspeld aan de hand van
een analyse van de geografische kenmerken van een omgeving. Criminaliteit vindt plaats in gebieden
waar geschikte doelwitten met daders snijden in een ruimte, meestal dichtbij huis, werkplaats,
winkelcentra of entertainment ruimtes.
De theorie gaat uit van:

  • Action space = het gebied waarin de dader leeft.
  • Nodes = waar activiteiten afspelen en mensen naartoe gaan of vandaan reizen. Mensen plegen
    misdaden vlak bij de centrale plekken (nodes) in hun levens, hier worden ze ook slachtoffer van
    misdaad.
  • Awareness space = omgeving tussen de nodes (minder kennis over dan action space) (is vooral
    objectief)
  • Paths = bepalen waar mensen naartoe gaan en wat ze leren over een stad. Dit doen ze met het OV,
    met de fiets, met de auto. Dit heeft dus te maken met die tabel die we op het bord hebben gezien.
    Mensen plegen misdaad op paden waar ze vaak komen op bepaalde tijdstippen en worden hier ook
    slachtoffer op.
  • Cognitieve map = mentaal plaatje van omgeving op basis van beweging over paths tussen nodes
    (subjectief).
    o Kan verschillen per tijd of dag (dan is de stad anders).
  • Edges = visuele grenzen tussen gebieden die verschillen van manier van gebruik (om parken, naast
    familie gebieden, om shopping centra).
    o Veel anonimiteit want geen gevoel van wie behoort en wie niet, veel criminaliteit (veel in en
    uitstroming want rand verschillende gebieden).
    o Fysiek: rivier, perceptueel (meer in je gedachte, hier einde van mn wijk).

Criminaliteit en cognitieve mappen

Distance decay function = daders gaan minder snel op zoek naar doelwitten buiten hun comfortzone.
Deze functie is afhankelijk van het soort misdaad:
- Expressive/affective crimes = spontane, impulsieve en emotionele misdaden (huiselijk geweld,
aanranding), vaak dichter bij huis.
- Instrumental crimes = om bepaald doel te halen (geld; inbraak), vaak verder van huis. ‘Buffer zone’
= in de buurt van huis, te grote kans op herkend worden.
- Mensen van Rotterdam noord zouden niet snel naar zuid gaan om criminaliteit te plegen (rivier een
grens).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hart, T.C. & Lersch, K.M. (2016). Space, Time, and Crime over situationele actie theorie (wikstrom)

A

Beslissing criminaliteit hangt af van interactie tussen mens en omgeving. Het hangt af van de
situationele context, die wordt bepaald door:

  1. Persoonlijke kenmerken (vorming criminele geneigdheid)
    o Morele regels (wat is goed/fout).
    o Morele emoties (hoe belangrijk iemand het vindt om het goede te doen; schaamte).
    o Zelfcontrole (binnen eigen grenzen blijven tijdens confrontaties). Dit wordt beïnvloed door
    karakter + situationele factoren als stress.
  2. Kenmerken van de omgeving
    o Criminogene kenmerken activeren criminele geneigdheid persoon.
    o Micro: industriële/ commerciële omgeving.
    o Macro: omgeving met hoge informele controle.
  3. Situationele kenmerken (individuele perceptie keuze)
    o Acties beïnvloed door percepties omgeving en keuzemogelijkheden die men denkt te
    hebben.
    o Moraliteit = dezelfde fysieke setting zal verschillend waargenomen worden door
    verschillende mensen.
  4. Actie = uitkomst bovenstaande processen. Bijvoorbeeld: strafrecht, sociale norm of iets amoreels zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

van Sleeuwen, S. E., Ruiter, S., & Steenbeek, W. (2021). Right place, right time? Making crime pattern
theory time-specific. Crime Science, 10(1), 1-10

A

Uitbreiding van de crime patern theory van Brantinghams

Samengevat crime pattern theory: daders plegen criminaliteit op plaatsen waar hun individuele
awareness space (bestaande uit routine-acitiviteiten nodes) overlappen met de ruimtelijke spreiding
van de geschikte/aantrekkelijke doelwitten (paths).

Samengevat kritiek crime pattern theory: de theorie gaat uit van een atemporele/tijdstabiele
awareness space, wat suggereert dat daders zich op ieder willekeurig tijdstip van de dag, ongeacht of
ze ooit op dat tijdstip ook daadwerkelijk aanwezig zijn geweest en dus ruimtelijke kennis hebben,
bewust zouden zijn over de criminele mogelijkheden (situatie) in de awareness space.

Samengevat uitbreiding crime pattern theory: tijdsvariërende toepasbaarheid van de ruimtelijke
kennis. De kennis van tijdsvariërende kenmerken is mogelijk alleen van toepassing op specifieke
tijden van de dag. De verworven kennis van een bepaald activiteitennodes zal dus meer van
toepassing zijn wanneer de nodes eerder op een vergelijkbaar tijdstip werd bezocht.
Onderzoek/hypothese: crime awarness space is tijdsvariërend. Dit houdt in dat awareness space niet
alleen ruimtelijk zijn, zoals gesuggereerd, maar in feite in de tijd variëren vanwege het feit dat
mensen op bepaalde tijden van de dag routinematige activiteitennodes bezoeken en zo ruimtelijke
kennis verwerven die het beste overeenkomt met die tijden.

Resultaten onderzoek:
- 39,4% van de delicten wordt gepleegd in de buurt van de eigen activiteitennodes.
- Daders plegen vaker criminaliteit in buurten die deel uitmaakten van hun tijdsgebonden
activiteitenruimte dan buurt die dat niet waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Eck, J. E., & Weisburd, D. L. (2015). Crime Places in Crime Theory over rol van plaatsen in crimi

A

Criminologen steeds meer belang voor tijd en plek.
Plek = klein gebied, zoals hoek van een straat, adres, gebouw. Hier focus op crime events. Chicago
school deed al veel onderzoek naar omgeving, dit is meer macro.

  1. Faciliteiten: zijn structuren met een speciaal doel en functie (zoals scholen en kerken).
    o Soort faciliteiten vergroten/verkleinen criminaliteit in directe omgeving.
    o Daderonderzoek: omdat ze mensen, waaronder daders, naar het gebied trekken.
    o Crime pattern theorie = criminaliteit vindt hier plaats omdat de omgeving van de faciliteit
    mensen aantrekt, waaronder daders.
    o Routineactiviteiten theorie = criminaliteit vindt hier plaats door de manier waarop de
    faciliteit wordt beheerd, de aantrekkelijkheid en bereikbaarheid van doelwitten, en de
    hoeveelheid bewaking.
  2. Clustering: is het herhalen van gebeurtenissen (op dezelfde plaats).
    o Is ook bij bepaalde typen criminaliteit hotspots.
    o Beperkte kennis over de invloed van sociale structuren of plaatsen op de keuzes van de
    dader om naar hotspots te gaan.
  3. Situationele kenmerken: van plaatsen waar criminaliteit clusters voorkomen kunnen mogelijk
    hotspots verklaren.
    o Kenmerken kunnen de plaats aantrekkelijk of minder aantrekkelijk maken: (situationeel, en
    fysieke): Mate van toezicht, toegankelijkheid, aanwezigheid van ‘winst’ die makkelijk mee te
    nemen is en wijze waarop een plaats gemanaged wordt (bijvoorbeeld worden te dronken
    mensen weggestuurd)
  4. Dadermobiliteit: vergroot het belang van plaats voor criminologen.
    o Daders mobiel en criminaliteit in verschillende plaatsen
    o Twee aspecten van mobiliteit
    1.Afstand: is tussen woonplaats dader en delictslocatie. Hoe verder de afstand van het huis
    van de dader, hoe minder misdaden. Aan de andere kant kunnen misdadigers juist wel ver
    weggaan uit angst herkent te worden dichtbij huis.
    2.Richting: vaak van lage-doelwit gebieden naar hoge-doelwit gebieden. Wegtrekken uit
    woonwijken met minder doelen naar gebieden met meer doelen.
  5. Daders selecteren doelwitten op basis van toeval bij routine activiteiten.
    o Plekken vaak makkelijk toegankelijk, hebben waardevolle spullen en lage risico’s.

Verplaatsingseffect = waterbedeffect = aanpakken probleem niet altijd effectief, omdat het zich
verplaatst naar een plek waar er minder controle etc. is.

Diffusion of benefits = spreiding van effectieve aanpak/verder reiken van de maatregel. Bijvoorbeeld
flitsers: je weet dat je geflitst kan worden, maar je weet niet waar, dus je rijdt heel de weg netjes. De
maatregel reikt verder dan bedoelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kurland, J., & Johnson, S. D. (2019). The Influence of Stadia and the Built Environment on the Spatial
Distribution of Crime.

A

Abstract
Studie naar invloed van micro- (bars en restaurants) en ‘super-facilities’ (voetbalstadium) op
crimimaliteitsgetallen op gebiedsniveau.

Methode:
Gegevens over misdaad, straat netwerk en interessante punten verkregen van gebieden rond vijf
Britse voetbalstadions, ruimtelijke spreiding onderzocht voor wedstrijd- en niet wedstrijddagen.
Variabelen van de ‘graph theory’ gegenereerd om te schatten hoe microfaciliteiten de
bewegingsstromen van mensen op wedstrijddagen kunnen beïnvloeden.

Superfaciliteiten zoals een voetbalstadion zullen het aantal van mensen verhogen (inclusief daders),
de criminele kansenstructuur wordt op bepaalde plaatsen en tijden veranderd. Door het principe van
de minste inspanning en reis naar de misdaad wordt gesuggereerd dat de meeste overtreders
misdaad plegen in de nabijheid van hun activiteit knooppunten zoals het huis.
Dus op basis van de crime pattern theorie wordt verondersteld dat op wedstrijddagen de kans op
criminaliteit groter is langs de paden die dader en doelwit lopen langs activiteitenruimten die een
superfaciliteit verbindt met microfaciliteiten die supporter bezoeken die dagen.

Resultaten:
Om de invloeden van super-facilities en die van micro-facilities op de criminaliteit in de omgevingen
van de facilities te bepalen. De resultaten lieten zien dat criminaliteit hoger was in de gebieden dicht
bij de stadions en dit was met name op wedstrijddagen. Ook was er duidelijk bewijs van
microfacilities. Op geen wedstrijddagen was er meer criminaliteit bij gebieden die pubs bevatten,
maar het effect werd hoger op wedstrijddagen. Echter was erop zowel wedstrijd als nietwedstrijddagen geen sprake van een “overloopeffect” van criminaliteit naar aangrenzende buurten.
Ook bij fastfoodrestaurants was er meer criminaliteit bij gebieden die fastfood bevatten en ook hier
was er sprake van een versterkt effect tijdens wedstrijddagen. Echter is hier wel sprake van een
overloopeffect van criminaliteit naar aangrenzende gebieden, maar niet in het bijzonder bij
wedstrijddagen. Echter is er niet bepaald welke pubs of mixen van microfaciliteiten invloed hadden.
In het geval van het mogelijke verband tussen criminaliteit en het gebruik van stations op
wedstrijddagen en niet-wedstrijddagen is er geen verband gevonden. Kortom leidt een gebruik van
super-facilities tot een grotere criminaliteit in de buurt van de superfacility als ook bij de faciliteiten
die daarmee een relatie hebben (nodes) zoals pubs. Aan de hand van dit artikel worden zowel de
routine-activiteitentheorie als de crime pattern theorie verder bevestigd

24
Q

WODC/CBS/RaadvoordeRechtspraak(2021). Criminaliteiten rechtshandhaving 2020.
Ontwikkelingen en samenhangen over geweld

A

Het aantal door burgers in Nederland ondervonden geweldsmisdrijven is in de periode van
2005-2019 afgenomen met 44%. In 2019 werd slechts 2% van de Nederlandse bevolking van
15+ slachtoffer van één of meer geweldsdelicten. Over het algemeen worden jongeren vaker
slachtoffer van veelvoorkomende criminaliteit. De verschillen naar geslacht zijn maar klein.
Mannen werden wel iets vaker slachtoffer van geweld.

Cyberpesten  vooral 15-24 jarigen.

25
Q

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties/Politie/Art. 1 (2020).
Discriminatiecijfers in 2019

A
  • Deel niet herkend als discriminatie of niet gemeld bij een van de instanties, dus de
    registratiegegevens belichten maar een deel van het gehele fenomeen.

Cijfers van 2019:
Zie foto

Meldingen over seksuele gerichtheid was hoger door 3 incidenten:
1. Nederlandse vertaling van Nashville-verklaring en ondertekening daarvan door Protestantse kerk.
2. Plan om kunstmatige inseminatie niet te vergoeden voor lesbische alleenstaande vrouwen.
3. Beslissing van TU Eindhoven om strikt voorkeursbeleid voor vrouwelijke sollicitanten

Uitlatingen en ongelijke behandeling:
Totaal van 3.225 discriminerende uitlatingen geregistreerd
- Vaak ruzies met discriminerende scheldwoorden, maar ook bedreigingen en geweldsincidenten
met mogelijk discriminerend aspect of vernielingen (bijvoorbeeld hakenkruizen met racistische
teksten).
- Ook onderscheid op basis van bijvoorbeeld hulphonden  ongelijke behandeling.
- Vijandige uitlatingen bijvoorbeeld tussen buren of beledigingen op straat/internet

Enkele andere bijzonderheden:
- Veel meldingen ook met betrekking op de arbeidsmarkt, zowel bij sollicitaties als op de werkvloer
 grootste categorie bij de ADV’s.
- Duidelijk meer incidenten in de Randstad dan in de andere regio’s (relatief gezien).

Cijfers ten opzichte van afgelopen 5 jaar:
- Vrij stabiel, verdeling over de verschillende discriminatieachtergronden is vrij continu. Alleen
meer verschuiving van openbare weg naar directe woonomgeving.
- Discriminatiegronden zoals geslacht en handicap komen wel steeds vaker terug, en
leeftijdsdiscriminatie relatief minder vaak.

Conclusie:
Discriminatie-incidenten blijven stijgen. Ook de verdeling van de achtergrond van de
incidenten blijft vrij continu, wel steeds vaker discriminatie op basis van bijvoorbeeld
geslacht en handicap, en minder discriminatie op basis van leeftijd, maar globaal gezien een
blijvende toename van incidenten.

26
Q

Stichting Centrum Informatie en Documentatie Israël (2020). Monitor antisemitische
incidenten 2019

A

Antisemitisme = de haat, angst of afkeer van Joden (oudste vorm van haat genoemd).
Tegenwoordig in de vorm van: complottheorieën, rechtsextremisme,
holocaustontkenningen- en bagatellisering, antisemitisme in de islamitische wereld,
extreemlinks, gelijkstelling van Israël en nazi-Duitsland.

In 2019 zijn er 182
(geregistreerde)
antisemitische incidenten
gemeld  35% toename
ten opzichte van 135 in
2018. Aantallen van 2019
zijn zelfs hoger dan de
piek in 2014 van 171
incidenten.

Aantal belangrijke cijfers en punten uit artikel:
- Scheidingslijn tussen ‘echte wereld’ en virtuele wereld is steeds vager geworden 
invloed van uitingen op het internet wordt steeds groter, steeds meer verschuiving
naar het online domein.
o Inschatting van de omvang hiervan is onmogelijk, omdat online incidenten
niet systematisch kunnen worden bijgehouden.

  • Cijfers per categorie:
    o Real life = een verdubbeling in het aantal incidenten (toename van 126% ten
    opzichte van 2018). Gevallen waarbij een direct confrontatie tussen dader en
    slachtoffer plaatsvindt hieronder valt geweld, schelpartijen en telefonische
    bedreigingen.
    o Maatschappelijk domein (sport, demonstraties, sociale media, etc.): toename
    van 92% ten opzichte van 2018 = incidenten die niet gericht zijn tegen 1
    individu maar tegen meerdere personen.
     Opvallende toename in categorie extreemrechts  komt door
    discussieplatforms en sociale media.
    o Schriftelijke uitingen zijn voornamelijk verschoven naar sociale media =
    scheldpartijen op afstand, meestal anoniem via flyers, brieven of e-mails.
    Persoonlijke directe privéberichten via andere sociale media-kanalen zoals
    Facebook zijn meegenomen in dit domein.
    o Terugname van cijfers in twee categorieën:
     Directe omgeving (bijvoorbeeld: met buren, school en werk): gedaald
    van 40 (2018) naar 32 (2019).
     Vandalisme (vernieling en bekladding): gedaald van 21 (2018) naar 14
    (2019).

Aanbevelingen vanuit het artikel
Antisemitisme en racisme zouden altijd herkend, benoemd en veroordeeld moeten worden
en het is de taak van eenieder in de samenleving om dit te doen  maatregelen zijn nodig
om de samenleving vrij van haat en antisemitisme te maken. Enkele voorbeelden:
- Lesgeven op Jodendom en Holocaust
- Herkennen en bestrijden van antisemitisch pestgedrag
- Trainen van politie en ambtenaren op gevoeligheid voor antisemitisme
- Stimuleren van aangifte van incidenten en snelle procedures hiervoor
- Bevorderen van een veiligere, virtuele omgeving op sociale media

Conclusie:
Hele hoge toename van antisemitische incidenten (126%) ten opzichte van 2018. Hierbij is
voornamelijk opvallend hoe erg de incidenten zich van de offline naar de onlinewereld
verplaatst hebben. Extra preventieve en repressieve maatregelen zijn nodig om de
samenleving veilig en vrij van antisemitisme te maken.

27
Q

Kesteren, J. van (2016). Assessing the risk and prevalence of hate crime victimization in
Western Europe over operationalisatie en theorie

A

Abstract:
- Onderzoek naar hate crime victimization uit 14 westers Europese landen. In alle Europese landen (zelf gedefinieerde) immigranten het meest slachtoffer (hoe meer immigranten, hoe meer hate crime).
- Hate crime = criminele daad gemotiveerd (in ieder geval deels) door het lid zijn van een bepaalde groep. 2 elementen: o Handeling moet strafbaar zijn.
o Moet zijn gepleegd (in ieder geval deels) uit vooroordelen of haat tegenover het slachtoffer als vertegenwoordiger van een specifieke sociale groep.
- Kunnen gericht zijn op immigranten of etnische status, ras, religie, gender, seksuele orientatie, handicap.
- Hate crimes hebben een negatieve impact op slachtoffers en hun gemeenschappen, toename van angst, groeiend gevoel van vervreemding, wantrouwen tegenover autoriteiten en een eventuele onwil om met de politie in zee te gaan.

Operationalisatie slachtofferschap
Victim-centered operationalization = alle incidenten waarbij het slachtoffer zelf het idee heeft dat hij/zij of een familielid slachtoffer is geweest van een hate crime, wordt als slachtofferschap meegenomen in het onderzoek. Daarbij werd niet gevraagd wat voor incident en waarom als hate crime wordt beleefd.

Operationalisatie immigrant status:
- Iemand wordt als immigrant beschouwd, als diegene zelf, diens ouders of iemand in de naaste familie in een ander land is geboren.
- Minderheidsgroep = groep met gemarginaliseerde status die kwetsbaar zijn.
- Immigranten zijn vaak wel minderheidsgroepen, niet andersom

Theorie
- Micro = bijvoorbeeld leefstijl theorie.
- Macro = mogelijke economische, sociale of culturele grondoorzaken.
o Sociaal Psychologisch perspectief = hate crimes gemotiveerd door agressie, veroorzaakt door economische deprivatie, wat wordt afgekeerd op kwetsbare zondebokken (immigranten).
o Economisch perspectief = hate crimes zijn defensieve reacties van mensen die zich economisch bedreigd voelen door nieuwkomers op de lokale markt (immigranten) = economic threat hypothesis.
o Cultureel perspectief = hate crimes zijn reacties van gemeenschappen die immigranten zien als een bedreiging op hun manier van leven = community defensive hypothesis.

28
Q

Kesteren, J. van (2016). Assessing the risk and prevalence of hate crime victimization in Western Europe over resultaten onderzoek

A

Resultaten
- Hoogste % slachtoffers van hate-crimes van West-Europa in Frankrijk, Denenmarken, Luxemburg, Belgie, Verenigd Koninkrijk en NL.
- 3/4e hate crimes gepleegd in relatie tot ras, etniciteit of religie.
- Landen met grotere immigrantengemeenschappen ook hogere hate crime cijfers.
- Meeste hate crimes (incl gemotiveerd door racisme/ religie) echter gericht op nietimmigranten (bijvoorbeeld gender, seksualiteit) o Binnen de migrantengroep ervaren zij veel hate crime, maar als je naar het totale plaatje kijkt (hele populatie) ervaren zij niet de meeste slachtofferschap (super veel soorten hate crime), niet meer dan 50%.

Risicofactoren:
- Hoogste risicofactoren voor slachtofferschap van hatecrime = jonge leeftijd + immigrante status, single zijn.
- Ook leven in een grote stad, laag inkomen & outgoing (risicovol) levensstijl, hoge opleiding.
- Hoge opleiding wel uitzonderlijk.
- Lijken op risicofactoren van veel voorkomende contact misdrijven, hoewel motivatie anders is kunnen ook deze soorten criminaliteit door algemene theorieën verklaard worden.
o Mensen met meer educatie zouden overrepresented zijn onder haat crime slachtoffers vergeleken met mensen van algemene crimi.

Leeftijd, stadsgrootte, uitgaande leefstijl en burgerlijke staat = lifestyle exposure theorie = stelt dat personen met bepaalde demografische profielen meer vatbaar zijn voor crimineel slachtofferschap omdat hun levensstijl risicovolle situaties blootlegt.
- Jonge mannelijke singles bevinden zich vaker in de nabijheid van potentiele daders (andere jonge mannen).
- Hate crimes zijn net als andere delicten geconcentreerd binnen de jeugdscene in armere buurten, hoofdsteden en andere grote steden.

Migrantenstatus  three factorial risk model (Van Dijk en Steinmetz)
- Slachtofferschap wordt niet alleen bepaald door nabijheid van daders als gevolg van woonplaats en leefstijl, maar ook door economische of psychologische aantrekkelijkheid als doelwit.
- Immigranten in West-Europa worden dus als aantrekkelijke doelwitten gezien voor hate crimes.

Meer hatecrimes in regio’s met meer migranten, onafhankelijk van de sociaaleconomische situatie. Dit suggereert dat hate crime voortkomt uit culturele conflicten en niet zozeer uit agressie die wordt veroorzaakt door economische deprivatie.
- Bevestiging community defense hypothesis, verwerping economic threat hypothesis.
- Ook gebleken dat negatieve beeldvorming over moslims in NL los staat van economische druk als werkloosheid.

29
Q

Posick, C., & Rocque, M. (2020). Integrating individual risk and social exposure to violence: a multilevel victimization perspective.

A

Victimisatie onder de rubriek van sociale en zelf regulatie.
Individuen die slachtoffer van geweld worden, zijn degenen die zich vaak in contexten bevinden die geweld bevorderen (of op zijn minst geweld lijken te tolereren) en die niet in staat zijn om potentiële gewelddadige conflicten ‘uit te doven’.
Controle werkt op (minstens) twee niveaus van analyse: het sociale / macro- en het microniveau. Wanneer controle afwezig is op een van deze niveaus, moet dit bij de ander het goed maken. Als beide ontbreken, zal er waarschijnlijk slachtofferschap plaatsvinden.

Degene rechts zijn vaak kwetsbaar voor geweld, hetzij door wie of waar zij omgaan en/of hun onvermogen om op gepaste wijze te onderhandelen over sociale interacties die maakt ze een doelwit van geweld. Personen die tijd doorbrengen in ontregeld omgevingen worden eerder blootgesteld aan geweld dat binnen plaatsvindt gebieden die het gedrag van de bewoners niet kunnen reguleren. Waar beide het individu en de omgeving zijn ontregeld (kwadrant rechtsboven), het geweld zal naar verwachting het grootst zijn, terwijl de blootstelling naar verwachting het grootst is laagste waar het individu en de omgeving goed geregeld zijn (linksonder kwadrant).

Zowel desorganisatie op school als een lage zelfbeheersing zijn significant gerelateerd aan slachtofferschap (hypothese 1). De interactie tussen zelfbeheersing en desorganisatie op school is significant en negatief  effecten van lage zelfbeheersing nemen af als percepties van desorganisatie op school toenemen. Dit is in strijd met hypothese 1 die verwacht dat actieve omgevingen versterken. Wel is het zo dat personen met lage zelfbeheersing en die naar een ongeorganiseerde school gaan meer kans hebben op slachtofferschap. Onder degenen die een hoge mate van sociale desorganisatie, lage zelfbeheersing een gelijke invloed hebben op blootstelling aan slachtofferschap.

30
Q

McNeeley, S., & Overstreet, S. (2018). Lifestyle-routine activities, neighborhood context, and ethnic hate crime victimization.

A

In dit artikel werd onderzocht of levensstijl en iemands omgeving/woonwijk kan bijdragen aan slachtofferschap van etnisch gemotiveerde hate crimes. Er zijn een aantal aspecten binnen iemands levensstijl gevonden die dit risico op slachtofferschap kunnen vergroten, terwijl een hoge ‘collective efficacy’ (sociale cohesie gecombineerd met bereidheid van bewoners om in te grijpen voor het algemene welzijn) kan duiden op een lager risico voor slachtofferschap van hate crimes.

Definitie van hate crime (Hate Crime Statistics Act, 1990) = criminaliteit waaruit vooroordelen blijken op basis van ras, etniciteit, geslacht, genderidentiteit, religie, handicap of seksuele geaardheid  wordt gezien als een serieus sociaal probleem met vele (psychologische) gevolgen

Theoretisch kader (achtergrondinformatie):

Levenstijlroutine-activiteiten theorie (LRAT-theorie) = een combinatie van lifestyle-exposure theorie en routine-activiteiten theorie.
Lifestyle-exposure theorie (Hindelang et al) = stelt dat slachtofferschapspercentages worden beïnvloed door verschillen in levensstijl, die variëren tussen verschillende groepen als gevolg van verwachtingen dat een bepaalde rol bij bepaalde demografische kenmerken hoort.

Routine-activiteiten theorie (Cohen & Felson) = stelt dat criminaliteit beïnvloed wordt door patronen van gedrag, omdat deze patronen de kans beïnvloeden dat (1) een potentieel slachtoffer in contact komt met (2) een gemotiveerde dader, in combinatie met (3) de afwezigheid van toezicht.
De LRAT legt een meer individueel niveau van slachtofferschap uit: personen worden eerder slachtoffer als ze meer zichtbaar of toegankelijk zijn (dus meer worden blootgesteld aan daders) en bepaalde levensstijlen zorgen voor deze verhoogde blootstelling.
- Echter: sommige wetenschappers zeggen niet dat het gaat om een slachtoffer als geschikt doel, maar dat de kenmerken van de slachtoffers overeenkomen met motivaties van de daders, waardoor zij eerder slachtoffer worden. o Bijvoorbeeld omdat bepaalde slachtoffer kenmerken agressie uitlokken, omdat bepaalde slachtoffers zich niet kunnen verdedigen of omdat slachtoffers kenmerken hebben die de daders willen hebben/gebruiken.

Sociale desorganisatie theorie
 o.a. Shaw & Mckay, Sampson, Raudenbush & Earls
Voornamelijk gebruikt om criminaliteitscijfers in bepaalde delen van steden te verklaren. Het verklaart dat sommige gemeenschappen niet in staat zijn om sociale banden te vormen, te begrijpen wat de gemeenschappelijke norm is en sociale controle uit te oefenen om criminaliteit tegen te gaan. Criminaliteit bij sociale desorganisatie vloeit voort uit de gehele omgeving, zowel interactie met anderen als andere factoren zoals armoede, lage sociale cohesie en heterogeniteit. Ook collective efficacy belangrijk begrip hierbij. o Collective efficacy = collectieve werkzaamheid naar het vermogen van leden van een gemeenschap om het gedrag van individuen en groepen in de gemeenschap te beheersen. Door het gedrag van mensen te controleren, kunnen buurtbewoners een veilige en ordelijke omgeving creëren.

Het onderzoek
Hoe? Via secundaire data van een andere enquête
Waarmee? (Afhankelijke) variabele hate crime slachtofferschap vergelijken met (onafhankelijke) variabelen zoals hoe vaak iemand van huis is, in hoeveel maatschappelijke groepen iemand deelneemt, religieuze activiteiten, gemiddeld inkomen, aantal keer verhuisd, hoeveel men buren vertrouwt, hoe snel buren in ruzies zouden ingrijpen, etc.
 Dit om te testen hoe ‘zichtbaar’ iemand is op basis van hun levensstijl en hoe de sociaaleconomische eigenschappen van hun buurt zijn.
Resultaten en discussie (p. 941 t/m 945)
In dit onderzoek zijn een aantal indicatoren voor bepaalde levensstijlen (bijvoorbeeld uitgaan, meedoen met etnische organisaties, etc.) naar voren gekomen die een verband houden met slachtofferschap van hate crime. Deze bevindingen supporten de LRAT als algemene verklaring voor het slachtofferschap.

Algemene bevindingen
- Veel van de bevindingen zijn ook teruggekomen in andere onderzoeken naar levensstijlen en slachtofferschap  die van hate crime zijn dus redelijk parallel aan de rest.
o Bijvoorbeeld: uitgaan brengt ook een verhoogd risico met zich mee voor andere vormen van slachtofferschap, niet alleen voor hate crime.
o Bijvoorbeeld: er is een verhoogd risico als iemand alleen woont
- De vooringenomenheid (bias) van de dader is een belangrijk aspect  het risico van hate crime overlapt met het risico op andere algemene beledigingen.
- Bepaalde levensstijlen kunnen je meer zichtbaar maken voor hate crime o Frequente deelname aan etnische organisaties kan een signaal zijn voor anderen dat men zich sterk identificeert met die etniciteit en cultuur, wat kan leiden tot een aanval van racistisch bevooroordeelde daders.
o Vaak omgaan met leden van andere rassen/etniciteiten houdt ook verband met slachtofferschap van hate crimes.
* Echter, actief omgaan met andere rassen kan er ook voor zorgen dat een lid van de minderheidsgroep opvalt  deze persoon wordt dan een doelwit van een potentiële dader van hate crimes die geen lid is van deze groep of organisatie.
- Slachtofferschap door hate crimes is significant hoger onder respondenten die zich identificeerden als leden van ‘andere’ raciale of etnische groepen (dus niet blank, zwart, Spaans of Aziatisch)
- Slechts een klein deel van de verschillen in slachtofferschap door hate crimes kwam voort uit verschillen tussen buurten  toont aan dat de buurtcontext niet perse heel veel invloed heeft op het mogelijk maken van hate crimes. o Echter, collective efficacy zorgt wel voor meer bescherming onder buurtbewoners en minder risico op slachtofferschap, dus dit is wel een belangrijk aspect.

Conclusie:
Bepaalde routines en activiteiten kunnen leiden tot een verhoogde zichtbaarheid van minderheden, waardoor zij meer risico lopen om slachtoffer te worden van hate crimes. De LRAT-theorie support deze bevindingen

31
Q

Dong, B., Morrison, C. N., Branas, C. C., Richmond, T. S., & Wiebe, D. J. (2020). As violence unfolds: A space–time study of situational triggers of violent victimization among urban youth

A

Objectives: studie verduidelijkt drie belangrijke kwesties met betrekking tot situationele of kansen theorieën over slachtofferschap:
- Of het deelnemen aan risico-activiteiten gewelddadige mishandeling kan veroorzaken tijdens specifieke momenten.
- Hoe omgevingsfactoren van individuen invloed hebben op hun risico op gewelddadige aanvallen.
- Of situationele triggers (risico factoren) verschillende effecten hebben op gewelddadige aanval overdag versus ‘s nachts.

Situationele elementen gewelddadig slachtofferschap
- Individueel: relatief stabiele toegeschreven en bereikte karaktereigenschappen van individuen.
- Situationeel: in de onmiddellijke, actuele en dynamische situatie waarin criminaliteit wordt gepleegd.

Situationele aanpak ontkent niet dan individuele eigenschappen leiden tot slachtofferschap, maar vinden het interessanter waarom iemand slachtoffer wordt in een bepaalde situatie en niet in een andere.

Risicofactoren:
- Aanwezigheid van vrienden kan situationeel risico verhogen.
o In peer groups vaak rebelse waarden  meer kans op blootstelling aan daders o Vrienden kunnen ook misdaden plegen tegen mensen in hun omgeving voor status/respect??
o Aan de andere kant vriendschap bescherming hypothese: samen lopen door gevaarlijke buurt  toezicht  minder aantrekkelijk slachtoffer.
- Aanwezigheid toezicht verkleint kans op slachtofferschap (worden verwacht in te grijpen)  vooral ouders/ oudere familieleden.
- Wat iemand doet op een locatie verhoogt risico op slachtofferschap (geen planning  meer kans op slachtofferschap).
- Drugs en alcohol gebruiken verhoogt kans op slachtofferschap.
o zwz in risicovolle omstandigheden zonder toezicht o Kan zelfcontrole verminderen en agressie verhogen
o Kan psychologisch functioneren limiteren  minder herkenning van risico op slachtofferschap, minder in staat tot zelfverdediging.
- Wapen dragen in verband met mishandeling gerelateerde incidenten > hogere kans op meedoen met gewelddadigheid want geeft gevoel van onschendbaarheid. Terwijl risico op slachtofferschap juist verhoogt.
- Locaties met meer blootstelling en nabijheid naar portentiele daders verhogen kans op slachtofferschap (buiten/ publieke locatie).

Omgevingsfactoren/ conditie, activity space & gewelddadig slachtofferschap
Situationeel component van waar de actie plaatsvindt moet verder uitgewerkt worden.
- Individuele routine-activiteiten zijn ingebed in sociale en ruimtelijke contexten met verschillende niveaus van criminele kansen bestaan.
- Sociale disorganisatie perspectief: structurele nadelen als sociaaleconomische deprivatie, heterogeniteit van de bevolking, instabiliteit van woonwijken en gebrek aan institutionele middelen.
- Zorgt voor gebrek aan besef van gemeenschappelijke waarden, sociaal kapitaal, problemen oplossen en effectieve sociale controle.
- Meer gewelddadige slachtofferschap van individuen & hoge slachtofferschapscijfers van buurten.

Resultaten:
Buiten/in een publieke ruimte zijn, ongestructureerde activiteiten doen en afwezigheid van toezicht verhoogt kans op gewelddadig slachtofferschap altijd.
Aanwezigheid van vrienden en omgevingsfactoren (zoals afwezigheid toezicht) hebben overdag en ‘s nachts verschillende effecten op gewelddadig slachtofferschap.
Individuele risicoactiviteiten geven betere voorspelling dan omgevingsfactoren.

Conclusie:
Studie toont waarde van het documenteren van hoe individuen hun dagelijkse activiteiten indelen, en bevordert uiteindelijk ons begrip van jeugdgeweld vanuit een real-time, real-life standpunt.

32
Q

Rooyakkers,J,&Weulen Kranenbarg,M.(2020).Vissen met een nieuwe hengel: een onderzoek naar betaalverzoekfraude.

A

Met betaalverzoekfraude maken fraudeurs onder andere gebruik van een valse identiteit en overtuigingstechnieken (social engineering) om via phishing inloggegevens af te vangen en vervolgens te gebruiken om in te loggen op de digitale bankomgeving van het slachtoffer.
Spearphising = overtuigingstechnieken worden specifiek aan de persoon aangepast (bijv. ingaan op marktplaatsadvertentie van slachtoffer).
- Phishing = ongericht, hetzelfde bericht één verstuurd naar een grote groep slachtoffers.

Weinig technische kennis nodig, en alle onderdelen van modus operandi (MO) kunnen voor een lage prijs worden gekocht of ingehuurd via internet. Daarna slechts slachtoffer juist benaderen en anoniem het geld wegsluizen (cashout).

Onderzoek gericht op (onderzoeksvragen):
- Hoe ziet de MO van betaalverzoekfraude eruit?
- Welke (overtuigings)technieken gebruiken daders?
- Welke kenmerken hebben slachtoffers van betaalverzoekfraude? Methode: Doormiddel van analyse van 728 aangiften/meldingen van betaalverzoekfraudes.

Signal detection theory = een persoon krijgt veel e-mails, hiervan zijn de meeste legitiem (ruis), maar er zitten ook phishinge-mails tussen (signaal). Manier waarop een persoon hiermee omgaat, hangt af van de mate waarin het voor diegene moeilijk of makkelijk is om een phishinge-mail van een legitieme e-mail te onderscheiden (sensitivity) en hoe voorzichtig iemand hiermee omgaat (criterion).
Onvoorzichtig handelen kan zorgen voor valsnegatieven (het slachtoffer ziet een phishingemail onterecht aan voor een legitieme e-mail). Dit zorgt voor slachtofferschap. Aan de andere kant kan (te) zorgvuldig handelen juist voor valspositieven zorgen, waardoor ook veel legitieme e-mails als phishing worden behandeld.

Slachtofferkenmerken (slachtofferschap hangt af van):
- Sensitivity = voldoende kennis en vaardigheden om phishing te detecteren. Mensen met meer IT kennis/phisingtraining lopen minder risico.
- Criterion = voorzichtigheid om hiermee om te gaan. Impulsiviteit, lagere zelfcontrole etc. verhogen risico.
- Activiteit van slachtoffer = veel berichten (ruis) kan risico op ontvangen fishing bericht verhogen (signaal). Jonge mensen meer online, zij lopen meer risico

Uit onderzoek (slachtoffers):
- Geen significante verschillen per regio (meer mensen = meer slachtoffers).
- 41% man.
- Gemiddelde leeftijd 40.5 jaar. Slachtoffers die er zelf achter komen dat ze slachtoffer zijn, zijn gemiddeld iets jonger dan slachtoffers bij wie de bank contact met hen opneemt.
- Leeftijd en geslacht hangen sterk samen met verschillende MO kenmerken.

Schade:
- Materieel: van 1 cent tot 50.000, gemiddeld 850 euro (maar beeld vertekend door zeer hoge bedragen, mediaan is 223).
- Immaterieel: Vertrouwen in online bankieren is beschadigd. En emoties van ontdaan/ boos/ verdrietig/ onzeker.

33
Q

Borwell, J.(2020). Helpdeskfraude in Nederland

A

Bij helpdeskfraude (tech support scam) heeft het slachtoffer telefonisch contact met een oplichter die zich voordoet als medewerker van een software- of socialmediabedrijf.
Contact komt op drie mogelijke manieren tot stand:.
1. Het slachtoffer wordt gebeld over zogenaamde problemen (virussen of verlopen licenties) met diens computer.
2. Er verschijnt een schermvullende pop-up met een virusmelding op de pc van het slachtoffer met het verzoek een telefoonnummer te bellen.
3. Het slachtoffer zoekt een helpdesk van een software- of social mediabedrijf en vindt een telefoonnummer op een nep-helpdesk website van de oplichters, of dit telefoonnummer wordt per ongeluk doorgegeven door een legitiem bedrijf. Daders gebruiken social engineering om slachtoffers te overtuigen om via een remote access tool besturing van de computer over te nemen, dit geeft toegang tot bankomgeving

Omvang:

De opsporing van daders van helpdeskfraude is moeizaam, omdat daders vaak in buitenland zitten (m.n. India) en gebruiken anonimiseringstechnieken in hun communicatie + financiële infrastructuur. Hierdoor omvang waarschijnlijk veel groter dan bestaande cijfers.

Schade/ slachtoffers:

Slachtoffers: vooral ouderen, 46% tussen 60 en 79 jaar

Schade:
* Materieel: in 2017 in totaal 5 miljoen, 3 miljoen in 2018, 2,6 miljoen in 2019, dit wordt meestal niet vergoed.
* Immaterieel: psychologische, sociale en lichamelijke impact, zoals stress, slaapproblemen en verlies van vertrouwen in andere mensen.

34
Q

Notté,R.(2020).Het verlies van geld, geluk en gezicht. Romance scams, datingfraude en ‘sweetheart swindles’

A

De digitalisering van de samenleving zorgt voor meer cybercriminaliteit.

Romance scams/datingfraude/sweetheart swindles = een emotioneel ingrijpende vorm van fraude waarbij de fraudeur, of scammer, het slachtoffer laat geloven dat hij sterke gevoelens voor het slachtoffer heeft (dient als het aas waar het slachtoffer mee wordt gelokt). Waarna de dader overgaat op andere vormen van fraude, zoals voorschot- of identiteitsfraude.

Omvang:

Problemen bij vaststellen omvang/schade:
- Lage aangiftebereidheid, dit komt onder andere door gevoel van schaamte en eigen verantwoordelijkheid.
- Politie wordt niet gezien als aanspreekpunt van cybercrime.

Schade/ slachtoffers:

Slachtofferschap:
* Zowel mannen als vrouwen (60% vrouwen).
* 63% is tussen 35-54 jaar (in NL driekwart vrouw tussen 35 en 55 jaar), vooral middelbare leeftijd.
* Vaak hoog opgeleid, hogere impulsiviteit en lagere zelfcontrole.

Schade:
Cybercriminaliteit: negatieve financiële, psychologische en emotionele gevolgen. Dit wordt versterkt door onbegrip voor het slachtoffer, gebrek aan ondersteuning en onvoldoende kennis en mogelijkheden vanuit de politie en justitie om zaken succesvol aan te pakken.

Materiele schade:
* Gemiddeld 17.850 euro per persoon.
* Fraude houdt lang aan, soms tot het geld van het slachtoffer op is.
* Soms kunnen slachtoffers erna door de emotionele impact niet meer werken of ziek worden.
* Door het ontbreken van aangifte, opsporingsonderzoek en dus veroordeling is het onmogelijk voor slachtoffers om schadevergoeding te krijgen.

Immateriële schade:
* Vaak geen erkenning van slachtofferschap bij politie. Kunnen geen aangifte doen (‘zelf verantwoordelijk’, victim blaming), hierdoor geen registratie en worden de slachtoffers niet serieus genomen.
* Depressies, PTSS en suïcidaliteit. Daarnaast ook verlies van vertrouwen, schuldgevoel en schaamte, woede en frustratie, stress, angst, verdriet, teleurstelling, negatief zelfbeeld.
* Fysieke impact, zoals slapeloosheid, misselijkheid en gewichtsverlies door de grote emotionele impact.

Double hit = financiële en emotionele schade.

35
Q

Whitty, M. T., & Buchanan, T. (2016). The online dating romance scam: The psychological impact on victims–both financial and non-financial

A

Artikel gaat over de psychologische impact van online dating scams op slachtoffers. Zowel identiteits- als ‘massamarketing’ fraude. Criminelen doen alsof ze relatie aangaan met de bedoeling slachtoffers te bedriegen en grote sommen geld afhandig te maken.

Scammers persuasive technique model (fases):
1. Liefde verklaren.
2. Vragen om de relatie te verplaatsen van de site naar bijvoorbeeld email omdat ze een exclusieve relatie willen met het slachtoffer.
3. Intieme relatie opbouwen: frequente en intense communicatie voor weken, maanden of zelfs jaren (soms ook telefoongesprekken).
4. Slachtoffers delen intieme informatie over zichzelf en gaan de crimineel vertrouwen.
5. De scammer gaat vragen om cadeaus (‘testing-the-water’-strategie).
6. Vervolgens gaat de scammer om kleine geldbedragen vragen die steeds groter worden (soms worden andere karakters bedacht, bijvoorbeeld een dokter die zegt dat de geliefde in het ziekenhuis ligt).
7. Soms worden slachtoffers gevraagd hun kleding uit te trekken.

Slachtoffers zijn hierbij dubbele slachtoffers: zowel financieel verlies als het verlies van een relatie. Het verlies van een relatie wordt vaak als het meest traumatisch ervaren.

Schade/ slachtoffers:

  • Emotionele/psychische staat na scam:
    Slachtoffers negatief beïnvloed, ervaart emoties als woede, schaamte, shock, zorgen en stress (vooral slachtoffers betrokken bij witwassen of helpen bij visum), angst & gevoel van ‘mentale verkrachting’, depressie, suïcidale gevoelens.
    Sommige voor webcam blootgesteld, voelen zich seksueel misbruikt.
    PTSS.
  • Slachtoffers omgeving
    Vaak geen sociale support. Anderen dachten dat ze dom waren, waren boos/teleurgesteld vanwege financieel verlies. Vaak lenen slachtoffers ook geld van de omgeving.
    Niet aan anderen vertellen uit angst voor meningen, teleurstelling en afwijzing = angst voor secundaire victimisatie.
  • Verandering in zichzelf & sociale situaties
    Zoals vermindering in vertrouwen in anderen, minder de neiging om sociaal te zijn en banden op te bouwen, verlies eigenwaarde en zelfvertrouwen.
  • Problemen geassocieerd met het verlies van de relatie = double hit effect = financieel verlies en verlies van relatie.
    Verlies van relatie werd soms als erger gezien. Soms was de relatie zo belangrijk, dat slachtoffers deze wilden voortzetten/ervoor wilden betalen, ook al wisten ze dat het nep was. Ze vonden de fictieve partner de ideale partner.
    Second wave of scam = wanneer slachtoffer van de scam op de hoogte was en oplichter nieuwe manier bedacht om slachtoffer op te lichten (bijvoorbeeld voordoen als politie).
  • Fasen van rouwen = ontkenning, onderhandeling, woede, depressie, aanvaarding. Vooral ontkenning gevaarlijk = slachtoffers in die fase vaak sneller opnieuw slachtoffer.
  • Zelfattributie = gaven vaak zichzelf de schuld van de scam, en maar weinig mensen spraken hen uit deze zelftoeschrijving. De weinige mensen aan wie ze hun verhaal vertelde, versterkten vaak deze negatieve zelfattributie.
  • Manieren van coping
    Slachtoffers konden vaak geen manieren vinden om ermee om te gaan. Weinig effectieve hulp van omgeving, zelfs bij professionele hulp had men nog nooit gehoord van dit soort criminaliteit en gaf aan niet te kunnen helpen.
    Hulp wetshandhaving therapeutisch = ambtenaren toonden empathie en begrip (unconditional positive regard). Anderzijds kregen slachtoffers (door de empathie) de misopvatting dat de ambtenaar hen leuk vond en werden verliefd op agent = transference effect = liefde voor oplichter transporteren naar een ander. Wel weinig empathie bij het rapporteren van het delict aan de politie (onbehulpzaam en afwijzend). Vaak pas afsluiting als oplichter zou worden opgepakt
  • Toekomstbeeld relaties
    Stoppen met gebruik onlinedatingsites, helemaal stopzetten daten, bepaalde site niet meer gebruiken.

Aanbeveling van de politie: rekening houden met trauma slachtoffers en secundaire victimisatie voorkomen.

36
Q

Smit, P. R., Ghauharali, R., van der Veen, H. C. J., Willemsen, F., Steur, J., te Velde, R. A., & Zaitch, D. (2018). Tasten in het duister. Den Haag: WODC.

A

Fraude = verhult zich als een bonafide (goede, betrouwbare) handeling/ transactie. Horizontale fraude = heeft betrekking op gevallen van bedrog waar burgers of organisaties slachtoffer van zijn geworden, hier is een stijging in te zien (bijvoorbeeld: betaalverzoek). Verticale fraude = als alleen de overheid slachtoffer is (bijvoorbeeld: belastingfraude). Diagonale fraude = als zowel overheid als burgerslachtoffer zijn (bijvoorbeeld: faillisimentsfraude).

Soorten fraude:
* Faillisementsfraude = als schuldeisers op wederrechtelijke wijze opzettelijk worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden door gedragingen die vóór of tijdens een faillissement plaats kunnen vinden.
In 2015 zijn er volgens het CBS bijna 2.000 frauduleuze gevallen, waarvan ruim 1.100 zeker. De huidige schatting = de minimale omvang van faillissementsfraude.
* Online handelsfraude = is koop-of verkoopfraude waarbij het internet als medium wordt gebruikt. Dus de klassieke vormen van het niet nakomen van leverings- en/of betalingsverplichtingen. Hier is het dark number lager, want 93% die slachtoffer is geweest, heeft aangifte gedaan.
* Verzekeringsfraude = het met opzet misleiden van een verzekeraar bij de totstandkoming en/of uitvoering van een verzekeringsovereenkomst met de bedoeling om onrechtmatig verzekeringsdekking, -uitkering, -prestatie of dienstverlening te krijgen. Totale omvang (in 2016) is 500 miljoen.
o Verschil met andere soorten fraude:
 Groep van directe slachtoffers beperkt is tot een honderdtal bedrijven: de verzekeraars in Nederland, ze kunnen de schade doorberekenen aan hun klanten (maar niet te veel dan stappen ze over naar concurrenten).
 Kunnen hoger percentage van fraudegevallen detecteren (met special investigation units).

Het feit dat het percentage geconstateerde fraudegevallen al een aantal jaren zeer hoog ligt in vergelijking met andere typen fraudes kan twee dingen betekenen:
1. Verzekeringsfraude is wijdverspreid en de eerdere schattingen uit 2005/2007 (ca 10% van alle schadeclaims zijn malafide) zijn realistisch.
2. Hoger ‘oplossingspercentage’ in vergelijking tot andere typen criminaliteit. Dus kleiner dark number.

Omvang:

3 redenen waarom totaal aantal zaken naar boven moet worden bijgesteld:
1. Zaken waarvan de administratie ontbreekt worden buiten beschouwing gelaten. Het doen verdwijnen van de administratie maakt echter onderdeel uit van de MO van fraudeurs en is sinds 2016 ook formeel strafbaar gesteld.
2. Curatoren (= bewindvoerder die beschikking heeft over rekening als je failliet bent) krijgen alleen –en dan nog maar deels –betaald voor het doen van aangifte als de melding ook daadwerkelijk door het OM wordt opgepakt. Er is een lage aangiftebereidheid onder curatoren.
3. Niet alle schuldeisers dienen daadwerkelijk een vordering in, vooral bij kleinere schulden omdat de kosten van het vorderen niet opwegen tegen de baten. Hoewel het hier gemiddeld om lage schuldbedragen gaat, kan het totaal vanwege de grote aantallen toch aanzienlijk zijn.

Schade/ slachtoffers:

37
Q

Newburn, T. (2017). White-collar and Corporate Crime. In T. Newburn (ed.), Criminology (pp. 397-429). London: Routledge.

A

Veel verwarring over de definitie en juiste toepassing van witteboordencriminaliteit. Er worden namelijk veel verschillende termen gebruikt om handelingen aan te wijzen die vallen onder witteboordencriminaliteit, of een nauw link hiermee hebben.

Witteboordencriminaliteit omvangt criminaliteit in en door bedrijven. Sutherland’s term ‘white-collar crime’ is gebaseerd op een overlap tussen drie verschillende typen van criminaliteit:
1. Criminaliteit dat wordt gepleegd door mensen met een hoge status.
2. Criminaliteit dat wordt gepleegd in de naam van organisaties.
3. Criminaliteit dat wordt gepleegd tegen organisaties.

Tappan
Stond tegenover Sutherland en keek meer met een juridische blik. - Criminaliteit= intentioneel tegen de wet in handelen.
Kritiek naar Sutherland:
- Sutherland labelt mensen al als crimineel terwijl ze nog niet veroordeeld zijn.
- Overtredingen binnen organisaties zijn anders dan ‘het merendeel van de strafbare feiten.
- Wat Sutherland als ‘deviant’ ziet valt eigenlijk binnen normale organisatiepraktijken
- Maar dat het ‘normaal’ is betekent niet niet schadelijk

Nelken
Sutherland’s definitie mist interne samenhang (in de 3 criteria)
 Nelken vat de 3 typen criminaliteit van Sutherland samen als het concept of white collar crime; WBC is alleen de vorm van criminaliteit die binnen de overlap van de 3 vormen past.

Daarnaast vragen rondom Sutherlands ideeën:
- Moet de focus liggen bij de sociale status vd dader of de beroepsmatige context?
- Hoe moet ‘hoge sociale status’ gedefinieerd worden (en worden soortgelijke misdaden gepleegd door degenen buiten die status dus als onbelangrijk gezien)?
- Moet de focus liggen op grote bedrijven (zoals in Sutherlands werk) of op alle bedrijven?
- Is het beperkt tot infrastructuren van de strafwet (Sutherland vond van niet) en, zo niet, wat zijn de nieuwe definiërende grenzen?

Friedrichs stelde dat de term witteboordencriminaliteit: het best gebruikt kan worden als een heuristische (probleemoplossende) term, waarbij verschillende vormen van illegale en schadelijke activiteit het best gezien kunnen worden als verwante, hybride of marginale vormen van witteboordencriminaliteit.

Verschil tussen WBC en corporate crime (zakelijke criminaliteit):
Beroepsmatige criminaliteit is een vorm van criminaliteit gepleegd door mensen binnen organisaties of bedrijven (bijvoorbeeld verduistering aka toe eigenen van iemand anders’ goed). = WBC

Organisatorische criminaliteit is gepleegd door organisaties of bedrijven (bijvoorbeeld gezondheids- en veiligheidswetgeving niet opvolgen) = corporate crime.

38
Q

Newburn, T. (2017). White-collar and Corporate Crime. In T. Newburn (ed.), Criminology (pp. 397-429). London: Routledge lijst met soorten fraude

A

Soorten fraude:
- Uitkeringsfraude = fraude op het socialezekerheidsstelsel, verdraaien van info zodat je een uitkering krijgt terwijl je hier geen recht op hebt. Bijvoorbeeld: werken en aanspraak maken op een huursubsidiefraude/het niet melden van veranderingen in omstandigheden bij uitkeringsambtenaren (langer ‘ziek’ dan daadwerkelijk zodat je nog een uitkering krijgt).
- Liefdadigheidsfraude = donaties worden ontvangen van niet-geregistreerde liefdadigheidsinstellingen of worden verduisterd door geregistreerde liefdadigheidsinstellingen.
- Fraude met cheques = de meeste fraudes op individuele accounts zijn gedekt tot een bepaalde limiet.
- Consumentenfraude = brede categorie. Bijvoorbeeld: loterij/prijzenzwendels, telemarketingfraude en verkeerde voorstelling van producten en diensten.
- Namaken van intellectueel eigendom en producten = Bijvoorbeeld: medicijnen, voertuigdelen, kunst en antiek, computersoftware.
- Data omvattende fraude = fraude van zowel bedrijven als particulieren waarin financiële details op frauduleuze wijze worden verzameld en gebruikt, ook wel phising/pharming.
- Verduistering = fraude van alle bedrijven, overheidsdiensten en professionele bedrijven door personeel. Bijvoorbeeld: manipuleren van account en opstellen van valse facturen.
- Gokfraude = vaste wedstrijden/races, vooral m.b.t. gespreid wedden??
- Handel met voorkennis = handelen met commercieel gevoelige informatie die niet door het publiek bekend is. Bijvoorbeeld: snel aandelen (ver)kopen, maakt geen directe slachtoffers maar kan wel effect hebben op de markt waardoor het wordt gezien als fraude t.o.v. het publiek.
- Verzekeringsfraude = fraude tegen verzekeringsmaatschappijen. Bijvoorbeeld: opgeven van vermiste goederen terwijl je ze niet kwijt bent.
- Kredietfraude = frauderen met faillissementen, consumentenkrediet en hypotheekfraude (prijzen manipuleren).
- Pensioenfraude = verduistering van pensioen- en verzekeringsfondsen.
- Inkoopfraude = fraude en corruptie in aankoopproces met inbegrip van prijsbelasting en misbruik van ‘inside informaion’.
- Belastingfraude = niet betalen van directe (inkomensbelasting) en indirecte belasting (BTW) en het niet betalen van accijnzen (bijvoorbeeld op alcohol).

Drie vormen van fraude tegen bedrijven:
- Externe fraude = afkomstig van buiten het bedrijf (bijvoorbeeld: misbruik van kredietfaciliteiten).
- Interne fraude = geld vanuit het bedrijf naar een persoonlijke rekening sluizen.
- Collusie/heimelijke fraude = werknemers werken samen met outsiders om fraude te plegen.

Omvang:

De omvang van WBC:
Criminaliteitsstatistieken zijn niet goed bruikbaar voor het inschatten van de omvang, omdat heel weinig WBC werkelijk bij de rechter aankomt.

Schade/ slachtoffers:

Slachtoffers van WBC:
Levi: slachtoffers van fraude verschillen van heel rijk tot heel arm (van bedrijven tot consumenten).
Verschillen met slachtoffers van conventionele criminaliteit:
- Een significant deel van de impact van bedrijfscriminaliteit is voor de samenleving als geheel, en niet voor individuele slachtoffers (bijvoorbeeld: belastingfraude).
- Veel slachtoffers van bedrijfscriminaliteit zijn bedrijven (grootschalige fraude tegen banken zijn niet gericht op individuele werknemers).

39
Q

Friedrichs, D. (2009). Defining White Collar Crime. In T. Newburn (ed.), Key readings in Criminology (pp. 425-429). Cullompton: Willan Publishing.

A

Er is geen eenduidig begrip van WBC = te breed.
- De traditionele en populaire definitie = de illegale en schadelijke acties van de elite en mensen met respectabele status in de samenleving uitgevoerd voor economisch gewin of het handhaven en uitbreiden van macht en privilege. Inclusief onder andere bedrijfscriminaliteit, beroepscriminaliteit, overheidscriminaliteit etc.
- Fraude is soms WBC, maar niet alle WBC is fraude. Fraude is dus een ruimer begrip.

Criteria WBC:
- Context waarin illegale activiteiten plaatsvinden = setting (corporatie, overheid etc.) en niveau binnen de setting (individu, groep, organisatie).
- Status of positie dader = rijk, middelklasse, directeur, werknemer.
- Primaire slachtoffers = algemeen publiek, individuele cliënten.
- Vorm van schade = economisch verlies, lichamelijk letsel.
- Juridische classificatie (fraude enz).

Kenmerken WBC (3 criteria van WBC):
- Vertrouwen dat andere partij met eer en integriteit zal handelen. Onpersoonlijk vertrouwen biedt mogelijkheden voor corruptie, verkeerde voorstelling van zaken en fraude.
- Respect = WBC gepleegd door respectabele of gerespecteerde zakelijke en professionele mannen.
- Risico = WBC heeft weinig risico door lage pakkans en veel voordelen die het biedt.

Bij fraude zie je vertrouwen en risico ook terug, maar respect niet.
- Respect is uitsluitend iets wat bij WBC hoort.
- Fraudeurs hoeven geen respectabele mannen met status te zijn (bijvoorbeeld yahoo-boys).

Schade:
- Groot dark number: hierdoor is de precieze schade moeilijk vast te stellen.
- Slachtoffers variëren: hebben andere risicofactoren.

40
Q

Houge, A. B. (2015). Sexualized war violence. Knowledge construction and knowledge gaps.

A

Het artikel van Houge gaat over seksueel oorlogsgeweld (sexual war violence). SOG is een overkoepelende term dat verwijst naar een breed repertoire van geweld, zoals verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie of elke andere vorm van seksueel geweld.
Een aantal decennia geleden was seksueel oorlogsgeweld onderbelicht en onder geanalyseerd. Het werd gezien als een onvermijdelijke consequentie van oorlog, en daarom was het niet interessant om te onderzoeken. Nu is seksueel oorlogsgeweld (SOG) een groeiend onderzoeksgebied, en is het ook steeds meer een belangrijk onderwerp voor de internationale veiligheidspolitiek. Het is in het bijzonder een relevant gebied voor de criminologie, vanwege de studie naar het criminaliseringsproces, controle, correctional en social services en de focus op victimologie.
Het onderzoeksgebied werd eerst vooral geleid door feministische onderzoekers. Er is ook een verschuiving van kwalitatief naar kwantitatief onderzoek.
Continuum perspectief: seksueel geweld gebeurt ook in het dagelijks leven, maar in oorlog wordt het geradicaliseerd.

Schade:

Seksueel oorlogsgeweld wordt geconceptualiseerd als een oorlog tegen vrouwen, verklaard door patriarchaat en vrouwenhaat. De focus ligt dus op vrouwen als slachtoffer en mannen als dader, waardoor er amper aandacht is voor de mannelijke slachtoffers van seksueel geweld. Er wordt beweerd dat de vrouwen de meerderheid zijn van de slachtoffers, maar dit is niet gebaseerd op echte onderzoeksresultaten  surveys nemen vaak geen mannen mee als potentiële slachtoffers en het stigma dat geassocieerd wordt met het slachtoffer zijn van verkrachting is vaak sterker voor mannelijke slachtoffers, waardoor er waarschijnlijk een hoger dark number onder mannelijke slachtoffers is.

Er is weinig onderzoek gedaan naar daders van seksueel oorlogsgeweld (SOG). Uit het onderzoek wat wel gedaan is, komt naar voren dat in oorlogssituaties zowel niet-seksueel als seksueel geweld vaak gepleegd wordt door groepen en dat het geweld in groepen een meer extreme vorm aanneemt.

Verklaringen gedrag (5):
- Conformiteit: angst om zich niet aan te passen aan de normen of handelingen van de groep waar ze deel van zijn.
- Competitie: hun mannelijkheid laten zien aan de groep en het slachtoffer.
- Opportuniteit: oorlog zorgt voor een kans om seksueel geweld te plegen, een middel om een doel te bereiken.
- Idealisme: seksueel geweld is een middel voor het doel. Oorlog voeren heeft altijd een bepaald doel. Soldaten doen er alles aan om dit doel te bereiken, door seksueel en niet-seksueel geweld.
- Overleving: bang dat ze vermoord zullen worden als ze niet meedoen.

Verklaringen daders van seksueel geweld:
- Het verhaal over seks: legt de nadruk op de biologische, genetische en fysieke driften van (vooral) mannen wanneer oorlogssituaties hen hier de kans voor geven. Kritiek: presenteert SOG alsof het onvermijdelijk is, deterministisch, negeert de verschillen in tijd, plaats, daders, etc.
- Het verhaal van een paar rotte appels: legt de nadruk op afwijkend gedrag (individueel) en de pathologische verklaringen op basis van individuele daders. Kritiek: legt de nadruk op individuen, negeert het grotere geheel (bijvoorbeeld het gebrek aan controle van de instituties. Specifieke individuen die slecht zijn).
- Het verhaal van het rotte vat: volgens dit verhaal is het ‘vat’ (dus het leger, of de samenleving als geheel) verantwoordelijk voor het creëren van omstandigheden die de leden (daders, soldaten) ‘besmetten’.
Belangrijk: geen één theorie kan SOG in zijn geheel verklaren.

41
Q

Scheffer, D. (2006). Genocide and atrocity crimes.

A

Samenvatting:
Regeringen en internationale organisaties zouden sneller de term genocide moeten toepassen bij het beschrijven en reageren op massamoorden die een genocidale intentie lijken te hebben, in plaats van beperkt te worden door de noodzaak van een juridische bevinding, dat in feite de genocide echt heeft plaatsgevonden. Op deze manier kunnen ze de massamoorden sneller voorkomen of stoppen. Daarnaast is er noodzaak voor een nieuwe term: ‘atrocity crimes‘ en recht hierover, om genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden aan te duiden met 1 term, die makkelijk door het publiek wordt begrepen en de ernst van de misdaden weergeeft. De openbare dialoog en de juridische terminologie over dergelijke misdaden moet vereenvoudigd en accurater worden.

De term genocide:
Er is een noodzaak voor een nieuwe term: ‘atrocity crimes’ = een groepering van misdaden zoals genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden, die makkelijk door het publiek wordt begrepen en de ernst van de misdaden weergeeft. De openbare dialoog en de juridische terminologie over dergelijke misdaden moet vereenvoudigd en accurater worden, want nu is er te veel onduidelijkheid en verwarring over wat het is.

Raphael Lemkin zag voor het eerst noodzaak voor de nieuwe term, omdat genocide niet altijd voldoende en toepasbaar was.
Twee voorstellen:
1. Nieuwe term: term genocide is ontoereikend gebleken en soms zelf contraproductief, daarom moet de term genocide worden aangepast. Het bereik van crimineel gedrag dat gepaard gaat met aanvallen op de burgerbevolking en het misbruik van militaire macht in gewapende conflicten strekt zich ver voorbij de grenzen van de misdaad van genocide uit. Toch is de term vaak gebruikt om wreedheden van grote diversiteit, omvang en karakter te beschrijven.
2. Politieke en juridische definities: regeringen en instellingen lijkten niet in staat effectief te reageren op gruweldaden, omdat deze nog niet zijn vastgesteld als genocide. Effectieve actie tegen genocide, in tegenstelling tot voorzichtige passiviteit, kan ook de regels van het internationaal recht aanvechten die het gebruik van militair geweld of andere strafmaatregelen verbeiden. Dus: op het moment van militaire reactie is het eigenlijk al te laat.

Art. 1 obligation under the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (UNCG) verplicht dat verdragsluitende partijen zich verbinden om genocide te voorkomen en te bestraffen. Dit kan onmogelijk worden verwezenlijkt, tenzij de internationale of regionale organisaties reageren op basis van politieke, niet juridische, oordelen over wat er feitelijk in het veld gebeurt.

Gruweldaden = misdaden met een grote impact van ernstige aard die van een vooropgezet karakter zijn, het geweten van de mensheid schokken, dat resulteert in een aanzienlijk aantal slachtoffers en waarvan men verwacht dat de internationale media en gemeenschap zich richt op het verdienen van een internationale reactie waarbij de leidende daders verantwoordelijk worden gehouden door een bevoegde rechtbank.

Cumulatieve kenmerken (moeten allemaal van toepassing zijn) van actrocity crimes :
1. Het misdrijf moet van aanzienlijke omvang zijn, wat betekent dat het misdrijf moet wijdverbreid of systematisch zijn, relatief groot aantal slachtoffers hebben, ernstige schade meebrengen of een groot aantal schendingen van het oorlogsrecht
2. De misdaad kan plaatsvinden in tijden van oorlog, of in tijden van vrede, of in tijden van gewelddadige maatschappelijke omwenteling van een bepaald georganiseerd karakter, en kan zowel internationaal als niet-internationaal van aard zijn.
3. Het misdrijf moet in het conventionele internationale strafrecht identificeerbaar zijn als het misdrijf van genocide, een schending van de wetten en gewoonten van oorlog, het misdrijf van agressie, de misdaad van internationaal terrorisme, een misdaad tegen de menselijkheid, of de opkomende misdaad van etnische zuivering.
4. De misdaad moet bij de terechtstelling geleid zijn door een heersende of anderszins machtige elite in de samenleving (inclusief rebellen of terroristische leiders) die het plegen van het misdrijf x hebben en de leidende plegers van het misdrijf waren.
5. Individuele verantwoordelijkheid: het recht dat van toepassing is op een dergelijk misdrijf, hoewel het de staatsschuld kan opleggen en zelfs rechtsmiddelen tegen staten kan opleggen, wordt volgens het internationaal gewoonterecht ook beschouwd als het strafrechtelijk aansprakelijk houden van personen voor het plegen van een dergelijk misdrijf, waardoor vervolging van dergelijke personen voor een rechtbank mogelijk wordt.

Atrocity law = wet die wordt toegepast op atrocity crimes. Het is ontleend aan verschillende disciplines van internationaal recht: internationaal strafrecht, internationaal humanitair recht, internationaal mensenrecht en oorlogswet; en het wordt voornamelijk toegepast door internationale en hybride straftribunalen.

Internationaal humanitair recht = stelt normen vast om bepaalde categorieën personen en eigendommen te beschermen en verbiedt het aanvallen van hen in de loop van een gewapend conflict van internationale of niet-internationale aard. Atrocity law is onderdeel van internationaal humanitair recht en internationaal humanitair recht is alleen niet toe te passen op atrocity law omdat het niet gericht is op daders.

Conclusie:
Het politieke gebruik van de term genocide moet loskomen van de wettelijke definitie als misdaad met individuele verantwoordelijkheid. Beleidsmakers moeten niet tegengehouden worden door het vereiste dat de genocide feitelijk moet hebben plaatsgevonden. Er is een sterke behoefte aan een nieuwe term (atrocity crimes) en een nieuw internationaal rechtsgebied (atrocity law) voor het beschrijven van genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden. Een enkele term die makkelijk te begrijpen is voor het publiek en de omvang en het karakter van de misdaden accuraat omschrijft.

42
Q

Smeulers, A., & Wijk, J. van. (2017). Criminologie van de internationale misdrijven.

A

Er wordt een overzicht gegeven van zowel de ontwikkelingen binnen het internationale strafrecht alsook de ontwikkelingen binnen de criminologie van de internationale misdrijven. De meest extreme en massale vormen van geweld werden een lange tijd ‘ontkent’ door de criminologie. Na de WO2 veranderde er het een en ander, er werden verschillende verdragen gesloten en twee tribunalen werden opgericht (in Neurenberg en Tokyo). Dit werd doorgezet met de oprichting van de straftribunalen voor voormalig Joegoslavië en Rwanda en het Internationaal Strafhof in 1998.

Internationale misdrijven = zijn zo extreem (misdrijven tegen de menselijkheid), dat de internationale gemeenschap en elke afzonderlijke staat er een belang bij heeft om ervoor te zorgen dat de daders vervolgd en berecht worden, los van de vraag waar de misdrijven zijn begaan.

3 soorten:
1. Genocide = de intentie een groep geheel/gedeeltelijk te vernietigen en uit te roeien.
2. Misdrijven tegen de mensheid = zware geweldsdelicten tegen een bevolking met een systematisch of wijdverspreid karakter, zoals massaexecuties en seksueel geweld.
3. Oorlogsmisdrijven = grove schendingen van het oorlogsrecht.
4. Sinds 2017 is er een nieuwe soort: Crimes of Agression. Dit gaat om hele gewelddadige delicten.
Problemen bij het meten van internationale misdrijven:
- Vaak chaos in het land.
- Land is mogelijk nog gevaarlijk.
- Hierdoor zijn er nieuwe methoden en technieken nodig, om de omvang en schade van IM te meten.

Ad-hocmisdrijven/tribunalen
Ad-hoctribunaal = tijdelijk tribunaal dat speciaal in het leven geroepen is om een specifieke zaak in behandeling te nemen. Hebben beperkte temporele en territoriale rechtsmacht.
Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn er 9 internationale strafhoven en tribunalen opgericht, die gezamenlijk meer dan 350 verdachten hebben vervolgd. Dit heeft geresulteerd in 280 veroordelingen.
Na de twee oorlogstribunalen in Neurenberg en Tokyo, die kort na de Tweede Wereldoorlog werden opgericht, zijn de in de jaren negentig door de VN Veiligheidsraad opgerichte internationale straftribunalen voor voormalig Joegoslavië en Rwanda veruit de belangrijkste en meest gezaghebbende ad-hoctribunalen.
Het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) is een voorbeeld van een ad-hoctribunaal, die de oorlogsmisdaden behandelde die plaatsvonden tijdens conflicten in de Balkan in je jaren negentig.

Het Internationaal Strafhof
Opgericht in 1998 en sinds 2002 operationeel. 124 landen aangesloten. Veel kritiek en tegenslagen, slechts in 5 zaken een eindoordeel. Kritiek omdat de aanklager vooral Afrikaanse landen zou onderzoeken en een neokoloniale agenda heeft. Dit is niet helemaal terecht, omdat de rechtsmacht beperkt is tot landen die bij Statuut van Rome zijn aangesloten. Veel Afrikaanse landen zijn aangesloten bij het Statuut van Rome en daarom hier ook veel jurisdictie en kan hier onderzoek plaatsvinden. Daarnaast vinden er ook veel misdrijven plaats in Afrika.
Anders alleen als het door VN Veiligheidsraad wordt opgedragen. Het vervolgt misdrijven in Syrië en Irak niet, door gebrek aan verwijzing door Veiligheidsraad en niet door gebrekkig functioneren. Strafhof is volledig afhankelijk van medewerking van lidstaten. Verder intrekken van verklaringen door belangrijke getuigen en asiel aanvragende getuigen en verdachten.

Nationale vervolging
Vervolging door nationale rechtbanken op basis van universele jurisdictie. Gaat bijvoorbeeld om asielzoekers bij wie tijdens de behandeling van asielverzoek verdenking is gerezen dat zij betrokken waren bij internationale misdrijven. Ook vervolging van Nederlandse zakenlieden die in buitenland betrokken zouden zijn bij internationale misdrijven.

43
Q

Simangan, D. (2018). Is the Philippine “War on Drugs” an Act of Genocide?

A

Genocide
Sinds de nieuwgekozen Filipijnse president Duterte aantrad in 2016, zijn er meer dan 7.000 doden gevallen in verband met zijn war on drugs . Ondanks alle internationale veroordelingen van de buitengerechtelijke moorden, is er geen sprake van een afname van drugs. Het artikel onderzoekt of de war on drugs een daad van genocide is.

Artikel 2, Verdrag inzake de Voorkoming en Bestraffing van de genocide-misdaad: “Handelingen begaan met de bedoeling om een nationale, etnische, raciale of religieuze groep gedeeltelijk te vernietigen.”
In de Filipijnse war on drugs worden verdachten van verdovende middelen onwettig gearresteerd, afgeperst en gemarteld. Echter: het is geen nationale/etnische/raciale/religieuze groep. Maar ze worden bestempeld als niet menselijk, criminelen, verkrachter, etc. Dus ze worden wel als 1 groep gezien.

Stadia van genocide ( Stanton’s fasen):
1. Classificatie = het gebruik maken van categorieën om onderscheid te maken tussen ‘wij’ en ‘zij’, niet beperkt tot etnische of raciale groepen.
Filippijnen: gebruikers van illegale zijn criminelen, verkrachters, moordenaars, slecht.
2. Symbolisatie = de toewijzing en actieve toepassing van namen of symbolen op de classificaties, om ons van hen te onderscheiden (zoals gele ster voor Joden). Filippijnen: slachtoffers worden vaak op straat gevonden met kartonnen borden bovenop of naast hun lichaam waarop ze worden omschreven als drugsdealers, -gebruikers of verkrachters. Deze kartonnen borden zijn niet alleen bedreigend, maar ook symbolen die onderscheid maken tussen mensen die betrokken zijn bij illegale drugs en mensen die dat niet doen.
3. Ontmenselijking = het beweren dat het individu geen mens heeft en geen recht heeft op mensenrechten.
Filippijnen: regering betuigd openlijk hun afwijzing van de menselijkheid en mensenrechten van drugsgebruikers
4. Organisatie = genocide is altijd georganiseerd, meestal door de staat met behulp van milities.
Filippijnen: war on drugs is gesponsord en georganiseerd door de staat, politie en leger.
5. Polarisatie = wanneer plegers van genocide propaganda, haatdragende taal en wetten gebruiken om de samenleving te verdelen, waardoor ze activiteiten kunnen voortzetten te midden van een gebrek aan publieke consensus.
Filippijnen: gepolariseerde samenleving t.o.v. van het strafpopulisme en de propaganda van genocide.
6. Uitroeiing = mensen systematisch doden.
Filippijnen: war on drugs heeft als doel druggerelateerde individuen uit te roeien, om de Filipijnse bevolking te beschermen tegen misdaden die gepleegd kunnen worden door die individuen
7. Ontkenning = laatste fase. Daders proberen te verdoezelen door bewijsmateriaal te verwijderen, getuigen te intimideren en onderzoeken te blokkeren en de schuld bij de slachtoffers te leggen.
De eerste 6 stadia behoren tot de voorbereiding van de genocide. Dit is noodzakelijk: je kan niet beginnen bij 7. Je hebt de eerste 5 stadia nodig om de steun van het publiek te krijgen

Conclusie: Is de war on drugs in de Filippijnen genocide?
- Nee: niet binnen artikel 2 van het CPPCG, omdat het niet is gericht op een etnische/raciale, religieuze groep mensen
- Ja: binnen de stadia die hierboven zijn beschrijven valt het wel onder genocide.

44
Q

Berckmoes, L. H., Eichelsheim, V., Rutayisire, T., Richters, A., & Hola, B. (2017). How Legacies of Genocide Are Transmitted in the Family Environment: A Qualitative Study of Two Generations in Rwanda.

A

Samenvatting:
De genocide tegen de Tutsi in Rwanda in 1994 heeft grote gevolgen gehad zoals traumatisering, ontwrichting van familiestructuren en spanning binnen gemeenschappen. De effecten hiervan zijn nog steeds merkbaar. Dit onderzoek bestudeert of er sprake is van een ‘cycle of violence’. De assumptie is dat geweld van generatie op generatie doorgegeven wordt.
Op basis van een kwalitatief onderzoek met 41 moeders en hun adolescente kinderen wordt onderzocht of de effecten van de genocide doorgegeven worden naar de volgende generatie door processen in de familieomgeving in Rwanda. De genocide en zijn nasleep hebben gezorgd voor moeilijkheden in het leven van de kinderen, maar heeft niet perse geleid tot niet fysiek geweld.

Cycle of violence:
Ervaring als slachtoffer (of dader) kan van invloed zijn op later delinquent gedrag en ook later delinquent gedrag bij volgende generaties. 2 vormen:
- Homotypic continuity = klassieke idee van ‘geweld verwekt geweld’.
- Heterotypic continuity = transmissie van geweld in andere vorm. Niet precies hetzelfde gedrag maar vergelijkbaar gewelddadig gedrag in de volgende generatie.

Er zijn verschillende mechanismes van transmissie van de genocide en zijn nasleep gevonden:
Indirecte paden van transmissie: de manieren waarop de genocide en daaraan gerelateerde gebeurtenissen de sociaalecologische omgeving van de tweede generatie (alleen het kind) beïnvloeden.

Gevolgen van de genocide (indirect):
- Economisch: er is armoede, mensen zijn land verloren, of land werd opnieuw verdeeld. Kinderen van de tweede generatie hebben hierdoor een economische achterstand.
- Zware familie last: door de afwezigheid van de man (dood of in de gevangenis) is de last voor de vrouwen veel zwaarder geworden. Zij zijn nu de kostwinnaar en moeten vaak ook voor meer kinderen zorgen (bijvoorbeeld kinderen van de broer van haar man omdat hij ook in de gevangenis zit).
- Verminderde productiviteit: veel vrouwen hadden (emotionele) gezondheidsproblemen na het massageweld van de genocide. Door de gezondheidsproblemen was het moeilijk om weer aan het werk te gaan en een economische ontwikkeling door te gaan.
- Sociale uitsluiting: er zijn programma’s om levensomstandigheden te verbeteren, maar deze leiden ook tot sociale uitsluiting omdat vrouwen bijvoorbeeld niet mee mogen doen omdat hun man in de gevangenis zit. Dit zorgt voor discriminatie en stigmatisering en dit leidt weer tot negatieve effecten van de genocide op de tweede generatie omdat zij uitgesloten worden.
- Familieconflict: in veel huishoudens is er alleen nog een moeder, maar waar nog wel een vader is zijn vaak conflicten (ook als hij in de gevangenis zit). Dit heeft ook invloed op de kinderen.
- Problemen met opvoeding: omdat veel moeders er alleen voor staan en emotionele problemen hebben, hebben ze moeite met het opvoeden van hun kinderen.

Directe paden van transmissie: de manieren waarop de genocide en zijn nasleep worden weerspiegeld, gereconstrueerd en gecommuniceerd of het zwijgen opgelegd door de moeder aan het kind. Dit gaat echt over de ouder-kindrelatie.

Gevolgen van de genocide (direct):
- Gesprekken en stilte: sommige moeders kozen ervoor om niet over de genocide te praten met hun kinderen. Voor andere moeders heeft het wel geholpen om erover te praten zodat hun kinderen begrepen waarom ze soms afwezig waren. Andere moeders vonden dat hun kinderen over de genocide moesten leren zodat zoiets niet nog een keer kan gebeuren.
- Nabijheid: een hechte band tussen moeders en hun kinderen kan bijdragen aan de transmissie van nalatenschap van de genocide op de volgende generatie. Als kinderen bijvoorbeeld zien dat hun moeder het zwaar heeft met herinneringen van de genocide heeft dat ook invloed op de kinderen.

45
Q

Smeulers, A. (2014). Het ultieme kwaad: de daders.

A

Genocide = het ultieme kwaad, ‘the crime of all crimes’. Het is een extreme vorm van massaal collectief geweld.
Literatuur laat zien dat de daders niet gestoord, maar gewone mensen in buitengewone omstandigheden zijn  hoe kan dit en in welke omstandigheden?
In dit onderzoek wordt er onderscheid gemaakt tussen ‘afwijkende/kwaadwillende’ daders en ‘gewone’ daders.

Genocide= misdrijven die tot doel hebben een bevolkingsgroep geheel of gedeeltelijk uit te roeien.
- Ook per definitie een manifestatie van collectief geweld en kenmerkt zich door de massale betrokkenheid van grote groepen daders.
- Staat is hier vrijwel altijd betrokken:
o Vooral bij wanorde, onzekerheid en moeilijke leefomstandigheden.
o Bij staten die worden gekenmerkt door sociale en etnische verdeeldheid waarbij vaak een grote meerderheid en een als geprivilegieerd afgeschilderde minderheidsgroep te onderscheiden zijn.
o Aanwezigheid/opkomst van een autoritaire en charismatische leider die, misbruik makend van de gevoelens van onmacht en frustratie van de meerderheidsgroep, een extremistische genocidale ideologie propageert.
o Die ideologie wordt via de media verspreid, gerechtvaardigd en gelegitimeerd.
- Minderheidsgroep afgeschilderd als vijand o Us vs them, dehumaniseren (jodenster): minderwaardig ras dat buiten morele spectrum past (moral universe of obligation).
o Die scheidslijn noodzakelijk voor daders om enerzijds vast te kunnen houden aan de eigen normen en waarden (men mag een mens niet doden) en daar regelrecht tegen in te gaan.
o Gebruik van zulke eufemismen creëert binnen een genocidale staat een soort surreële werkelijkheid die genocide niet alleen mogelijk maakt, maar zelfs volledig lijkt te legitimeren en rechtvaardigen. De groep zijn toch geen ‘humane’ mensen.

Daders: doodgewone mensen of toch niet?
Mad-nazi theorie = daders zijn mentaal gestoorde sadisten en criminelen. Maar, binnen wetenschappelijk wereld geleidelijk het besef dat meeste daders ‘gewone mensen’ in buitengewone omstandigheden.

Kanttekening: ‘gewoon’ is niet makkelijk te definiëren. Volgens auteur gaat het erom of gedrag van de dader primair door de omgeving of primair door persoonlijke kenmerken wordt bepaald. Dit is een nuanceverschil, er is altijd een wisselwerking tussen de twee.

Er zijn heel veel soorten daders:
- Mate betrokkenheid verschilt (leiders, opvolgers die menen vermoorden, handlangers etc).
- Motieven en redenen verschillen (ideologie, eigen belang, angst)

Afwijkende daders = daders die niet als gewone, gemiddelde en gezagsgetrouwe burgers kunnen worden gezien:
1. Genocidale leider = het criminele meesterbrein, heeft macht een genocide te initiëren en er ook voor kan zorgen dat het echt uitgevoerd wordt.
- Kan middels zijn politieke beleid massamoord vormgeven.
- Willen vaak ideale samenleving creëren / meer macht.
- Handelen is een eigen keuze en er is sprake van wilsvrijheid.

  1. Fanaticus = gedreven door extreme en fanatieke geloofsovertuigingen en hebben daarbij een bepaald wereldbeeld voor ogen waar ze bereid voor zijn te doden.
    - Geloven dat ze tot een superieure bevolkingsgroep horen en uitverkoren zijn en willen daarbij andersdenkenden en ongelovigen uitroeien.
    - Zien het als hun heilige taak en plicht om de wereld te verbeteren.
    - Kan ontstaan vanuit haat of minachting tegen bepaalde groepen, of door aantrekkingskracht van een extremistische en charismatische leider (zoals Hitler).
  2. Crimineel = voor de genocide al geweldsdelicten/andere zware strafbare feiten gepleegd (niet de omgeving, maar meer persoonlijkheid verklaart gewelddadigheid).
    - Vrij kleine groep, soms geselecteerd om vuile werk op te knappen, maar in nazi Duitsland geweerd door militaire want gebrek aan discipline.
  3. Sadist = krijgen een sadistisch genoegen (opwinding) uit het martelen en doden van anderen.
    - Komt soms pas naar voren in periode van massaal geweld. - Hebben soms mentale stoornis.

Gewone daders = gewone burgers in ongewone omstandigheden:

  1. Professionals en specialisten = raken beroepshalve betrokken, hebben een baan binnen de bureaucratie van de genocidale staat (zoals functie in het leger of politie).
    - Crimes of obedience = voeren handelingen uit naar aanleiding van bevelen van een autoriteit die door de internationale gemeenschap als illegaal of immoreel wordt beschouwd. Begaan misdrijven binnen het kader van het uitoefenen van hun functie en/of op uitdrukkelijk bevel van de staat.
    - Waarom doen ze het niet ‘gewoon’ niet?
    o Druk om te gehoorzamen aan autoritair bevel is enorm groot.
    o Neiging tot conformeren aan de meerderheid: men past zich continu aan aan de sociale context.
    o Binnen de context = het een gewone, gemiddelde reactie op zo’n bevel op te volgen (weigeraars eerder afwijkend).
    o Onderdanen staat wettelijk verplicht opdrachten uit te voeren - Soorten:
    o Meelopers = doen wat hun opgedragen wordt en niet meer/minder.
    o Devoted warriors (dienstkloppers) = zien het uitvoeren als hun taak als een heilige opdracht, maar doen het niet uit haat of extreme/radicale geloofsovertuigingen (zoals een fanaticus). Reden is puur werk zo goed mogelijk willen doen (ook al is het genocide). o Careerists = vooral geïnteresseerd in eigen carrière. Gaan mee in de heersende ideologie, maar hebben niet per se de overtuiging dat dit de juiste is. Willen puur hun eigen positie, macht of status vergroten.
  2. Gecompromitteerde dader = worden gedwongen mee te werken aan genocidale regime, aan de vernietiging van hun eigen groep of volk.
    - Weinig te verwijten: duivels dilemma = conformeren of slachtoffer worden.
  3. Profiteurs en opportunisten = maken misbruik van de situatie om er zelf beter van te worden en handelen puur uit eigenbelang en gewin (hebben geen overdrijven dienstijver zoals devoted warriors).
    - Soms beroepsbehalve betrokken zijn maar wel vrijwillige bijdrage leveren
    (bijvoorbeeld: staatsfunctionarissen die eigendommen van slachtoffers zelf houden, bewakers die gevangenen seksueel misbruiken).
    - Zijn vaak egoïstischer en zelfzuchtiger dan de gemiddelde mens, maar hebben vooraf de genocide nog geen misdrijven begaan.

Kritiek:
- Vaak worden alleen fysiek betrokken daders meegenomen. Dit is echter niet altijd het geval. Bijvoorbeeld: mensen die gaskamers ontwerpen zijn ook daders. Deze daders vallen buiten deze indeling, maar ze zijn er wel en dat wordt hier vergeten. De daadwerkelijke groep is dus eigenlijk veel groter.
- Soms sprake van zelfselectie: mate van keuze geweest bij de daders.
o Heel weinig mensen hebben daadwerkelijk een keuze gehad en werden bijvoorbeeld gedwongen.
o Uit het enkele feit dat niet iedereen meedeed kan niet zomaar geconcludeerd kan worden dat er altijd en per definitie sprake is van (zelf)selectie.

Conclusie:
- Staat is vrijwel altijd betrokken.
- Meeste daders van genocide gewone mensen in buitengewone omstandigheden. Daders raken bij het ultieme kwaad betrokken door zich aan te passen aan een kwaadaardig regime maar zonder zelf kwaadaardig te zijn.

OG:
Verschil genocide met etnische zuivering:
Etnische zuivering: kan ook verdrijving van groep = niet internationaal strafbaar en niet per se massaal.
Genocide: uitroeiing deel of groep (hoeft niet etnische groep volgens politieke definitie) heel massaal.

46
Q

Smeulers,A.,Weerdesteijn,M.,&Hola,B.(2015).TheSelectionofSituations by the ICC: An Empirically Based Evaluation of the OTP’s Performance.

A

International Criminal Court (ICC) = opgericht in 1998 met het Rome Statuut, begon in 2002.
Doel ICC: vervolgen van de meest serieuze misdrijven in de internationale gemeenschap. Tegenovergesteld van het ICC, is de jurisdictie van andere internationale tribunalen beperkt in een temporele en territoriale manier. Het ICC heeft een potentieel globale jurisdictie en kan theoretisch in elke situatie in de wereld waar internationale misdrijven worden gepleegd optreden, als aan de voorwaarden uit het Statuut wordt voldaan.

3 manieren waarop onderzoeken worden gestart (wanneer vervolgen):
1. Doorverwijzing door een staat die lid is. (Dit is ook nu gebeurd met de situatie in Oekraïne door 39 landen die lid zijn van het statuut).
2. Doorverwijzing van de Veiligheidsraad van de VN, dit is heel uitzonderlijk.
3. Door het proprio motu van de aanklager = op eigen initiatief.
Niet alles kan worden onderzocht, de aanklager is het primaire orgaan dat de beslissing over vervolging maakt en heeft dus een cruciale rol.

Selectieproces (2 hoofdstappen):
1. Selectie van situaties: territoriaal en temporeel gescheiden plaatsen waar internationale misdrijven kunnen plaatsvinden.
2. Selectie van zaken (inclusief 1 of 2 daders) van deze situaties.
Jurisdictie is beperkt tot de meest serieuze misdrijven van internationaal belang en het ICC Statuut geeft gelimiteerde juridische begeleiding met betrekking tot de selectiecriteria voor onderzoeken en vervolgingen. Het ICC wordt beschuldigd van ‘Afrikaanse bias’.

Situationele zwaartekracht bij het ICC:
Om te bepalen of er genoeg basis is om verder te gaan onder artikelen 15 en 53, zal de aanklager overwegen of:
1. Er een redelijke basis is om te geloven dat internationale misdrijven zijn gepleegd.
2. De zaak toelaatbaar zal zijn onder artikel 17:
o Complementariteit o Ne bis in idem
o Misdrijven moeten ernstig genoeg zijn
3. Er genoeg ernst is van het misdrijf en de belangen van de slachtoffers onderzoeken, om te zien of er substantiële redenen zijn om aan te nemen dat het de belangen van justitie niet zou dienen.

Paper over voorlopige examinering van 2010 presenteerde vier criteria om de ernst te beoordelen:
1. De schaal van de misdrijven: bepaald door het aantal slachtoffers, schade en geografische en temporele spreiding.
2. Aard van het misdrijf: bepaald door specifieke elementen van het delict.
3. De manner of commission (de wijze van opdracht): bepaald door middelen gebruikt voor het uitvoeren van het misdrijf, de mate van participatie en intentie, mate waarin misdrijven systematisch zijn of resultaat van een plan of georganiseerd beleid of van machtsmisbruik en elementen van wreedheid.
4. De impact van misdrijven: bepaald door gevolgen op de lokale of internationale gemeenschap, inclusief de lange termijn sociale/economische/milieuschade, misdrijven die gemunt zijn op of resulteren in het vergroten van de kwetsbaarheid van burger of elke andere daad met als primair doel het verspreiden van terreur onder de bevolking.

Conclusie:
In veel gevallen worden landen niet onderzocht door het ICC omdat deze buiten hun jurisdictie vallen en de VN-veiligheidsraad ze niet doorverwijst. Dit is dus niet te wijten aan het ICC of de aanklager. Ze kan alleen vervolgen als het onder haar jurisdictie valt. 60% van de landen is lid, maar dus 40% niet. Belangrijke kanttekening van het internationale recht en strafhof.
De conclusie is dat het ICC zaken heeft bekeken en onderzocht die ernstig zijn en waar het jurisdictie heeft. Ondanks dat is het toch een schande dat landen zoals Irak, die de meest ernstige situaties van de wereld bevatten, niet onderzocht worden door het ICC. Ook worden schaarse middelen besteed aan situaties zoals Kenia, waar een relatief beperkte periode van geweld plaatsvond en waarom het zich niet heeft gericht op landen als Burundi, Liberia en Tsjaad die zich tot de top tien van ernstigste situaties binnen staten die partij zijn.

47
Q

Rafter

A

Genocide→ een daad uitgevoerd met het doel om een nationale, etnische, raciale of religieuze groep gedeeltelijk of in zijn geheel uit te roeien
- Katyn bosgenocide→ wordt vaak vergeten als het gaat over genocide Rol van criminologie bij genocide:
- Criminologie houdt zich maar weinig bezig met genocide terwijl dit wel een ernstige vorm van criminaliteit is
- Criminologie speelde wel een rol bij eugenetica, wat werd gebruikt in de tweede wereldoorlog en daarna door het criminaliseren van mensen met mentale beperkingen
- Moeilijk omdat bij oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid en genocide de staat opeens daders zijn en dat past niet binnen het theoretische framewerk van de criminologie

Bijbel→ verhaal dat Moses de Israëlieten stuurt om alle mannelijke Midianieten te vermoorden, maar om de vrouwen en meisjes te sparen voor slavernij of andere doeleinden
- Eigenlijk is er nooit sprake van totale uitroeiing van een populatie→ altijd wel mensen die het kunnen navertellen

Genocide als proces→ genocides veranderen over tijd maar dit is moeilijk te detecteren omdat individuele genocides sowieso verschillen
- Tot in 20e eeuw→ genocide werd veroorzaakt door kolonialisme en een drang naar landuitbreiding, middelen en werkkracht van inheemse volkeren o Meestal tussen natiestaten, gedreven door imperialisme, nationalisme en grootse ideologieën van ras en etniciteit
- Daarna→ genocide gelinkt aan dekolonisatie en postkoloniale staten die zelfstandige naties willen worden
o Niet langer op natie-niveau, onafhankelijk van de staat en haar grenzen, ontstaan in extreem gewelddadige samenlevingen→ door diverse groepen vaak binnen een land als deel van een burgeroorlog
o Wereldwijde shift naar centraal Afrika→ bovendien zijn deze genocides ook meer verborgen en dus moeilijker bij te houden
- Proces van Neurenberg→ waren de eerste keer dat men werd vervolgd voor genocide
- Jaren ‘90→ Joegoslavië-tribunaal en Rwanda-tribunaal
- 2002→ internationaal strafhof→ jurisdictie over criminaliteit tegen de mensheid, genocide, oorlogsmisdaden en agressiecriminaliteit→ statuut van Rome→ VS is hier geen lid van o Transititie van rechtvaardigheid beweging→ waarheidscommissieofficieren, genocide vervolgingsteams, NGO’s, academici en lokale rechters
- Gebruik van films→ reflecteren en promoten een wereldwijd bewustzijn van genocide
- Genocide-toerisme→ Creëren van publiek bewustzijn door herdenkingsplaatsen waar bezoekers kunnen zien wat er heeft plaatsgevonden→ overbrengen van narratieven van mensen die de genocide hebben doorgemaakt

veranderingen in de respons op genocide;
1. VN definieert genocide als internationaal misdrijf→ 1948→ daden uitgevoerd met de intentie om een nationale, etnische, raciale of religieuze groep uit te roeien
a. Politieke groeperingen missen van deze definitie en zullen nog een keer moeten worden toegevoegd
b. Ook vrouwen missen in de definitie→ schrijfster is van mening dat de lijst met groepen helemaal weg moet en het moet gaan om alle groepen die schade oplopen in genocide
2. Studie van genocide→ vroeger vooral in VS en VK, nu overal ter wereld, bovendien worden de archieven en het veldwerk nu gebruikt als secundaire literatuur en ligt de focus meer op microvariabelen als vriendschap tussen leiders dan grotere keuzeprocessen van leiders
3. Gehoorzaamheid is niet langer een goede reden→ vroeger werd gehoorzaamheid aan een leider veelal geaccepteerd voor het gedrag van onderdanige moordenaren
a. Lang werd Milgram’s experiment met autoriteit gezien als bewijs dat men ver gaat in hun gehoorzaamheid aan autoriteit→ niet langer, zijn experimenten zijn verkeerd begrepen door de presentatie van zijn bevindingen en focus op één specifiek onderdeel
4. Nieuwe soorten wetenschap→ bijv. het gebruik van vliegtuigen en satellietfoto’s om de veranderingen in landschap bij te houden die lieten zien dat de Duitsers niet schuldig konden zijn voor de genocide in Polen, maar dat de Sovjets dat wel waren
5. Culturele genocide→ uitroeiing van een groep door het ontnemen van toegang tot hun land, tradities, geschiedenis en waarden→ niet per se met fysiek geweld
a. Aboriginals in Australië
b. Torres strait eilandkinderen
c. Inheemse kinderen in de VS en Canada
d. Zijn een uitdaging voor de traditionele zienswijze van genocide

48
Q

Wright, G. (2011). Conceptualising and combating transnational environmental crime. Trends in Organized Crime, 14(4), 332-346.

A

Transnationale milieucriminaliteit (TEC) 2 soorten:
- Handel in natuurlijke hulpbronnen = bedreigde soorten, minerale hulpbronnen, illegale houtkap, illegale exploitatie.
- Handel in gevaarlijke stoffen = ozonafbrekende stoffen en het dumpen en verhandelen van afval.
TEC wordt verwaarloosd ondanks grote schade (veel meer aandacht voor andere vormen van georganiseerde misdaad).

Overeenkomsten met traditionele transnationale georganiseerde misdaden:
- Transnationaal = verplaatsing en gevolgen grensoverschrijdend.
- Veel actoren = vaak georganiseerde groepen.
- Is crimineel = valt onder internationale verdragen en nationale wetten, waarbij vaak ook andere transnationale misdaden worden gepleegd.
- Gevolg van globalisering = over enorme grenzen, vergemakkelijkt door brede communicatie en verkeer van goederen en geld.
- Bedrijfsmisdaden = in plaats van roofzuchtige misdaden = er is sprake van vraag en aanbod.
- Global North vs Global South = vraag afkomstig uit noorden, aanbod komt uit zuiden (net als bij handel in drugs en in mensen).

Tegenstellingen met traditionele transnationale georganiseerde misdaden (TOC):
- TEC is veelzijdig = veel verschillende misdaden en grondslagen in het internationaal recht voor (niet 1 overkoepeld verdrag, zoals bij drugs- en mensensmokkel).
o Bijvoorbeeld: CITES voor Wildlife trade, Montreal Protocol voor ozonlaag vervuiling, Basel Conventie voor afvaldumping etc.
- Legale handel = veel illegale TEC activiteiten opereren via een legale markt (bij andere vormen van georganiseerde crime, vaak totaalverbod).
o Vaak onduidelijk of legaal of illegaal (Illegaal hout kan bijvoorbeeld afkomstig zijn van een leverancier die ook legaal hout kapt).
- Veelvoud daders = verschillende soorten daders, zoals grootschalige criminele organisaties en kleinere groepen zoals corrupte ambtenaren.
o Vereist ook een divers scala aan politiemethoden en ander beleid.
- Slachtofferloze perceptie = omdat er geen directe slachtoffers zijn:
o Hoewel effecten van TEC breed, verwoestend, langdurig en soms permanent zijn.
o Men is zich niet bewust dat ze slachtoffer zijn.
o Geen gebruikelijk dader-slachtoffermodel = slachtoffers zijn vaak hele gemeenschappen, geografische gebieden, natuurlijke omgevingen of dieren.
Geen sprake van een ‘traditionele dader’ en een ‘traditioneel slachtoffer’.
- Impact TEC = gevolgen zijn anders dan bij traditionele georganiseerde criminaliteit, doordat de effecten schadelijk, permanent en langdurig kunnen zijn.

Omvang TEC:
- Moeilijk vast te stellen = heel breed.
- Actoren TEC vaak ook betrokken bij andere transnationaal georganiseerde misdaden.
3 redenen:

  1. Daders zijn over het algemeen meer betrokken bij criminele activiteiten, zoals witwassen en handel.
  2. Gevolg van symbiose milieucriminaliteit met andere transnationaal georganiseerde criminaliteit = illegaal ruimen van land gaat vooraf aan drugsteelt en handel.
  3. Potentieel voor crossover-crime = hele reeks misdaden die in de loop van TEC zijn begaan (moord, corruptie, vervalsing documenten).

Gebieden van handhaving:
- Controle op illegale handel = verbeteren van toezicht en handhaving.
o Prioriteit geven aan TEC = politie moet het als een serieus probleem zien. Omdat het als slachtofferloos wordt gezien en omdat er weinig bewustheid over de gevolgen is, wordt er niet veel aandacht aan besteed.
o Training en expertise = TEC vereist veel tijd, geld, educatie en middelen om het effectief te bestrijden. Vooral opleiding belangrijk = belangrijk te kunnen herkennen wat illegaal/legaal is.
o Samenwerking en communicatie = omdat voor veel milieufeiten geen internationale overeenkomst bestaat, is samenwerking van landen met nationale wetgeving erover van belang.
o Focus van beleid = beleid moet zich specificeren.
- Rol van politie = moet uitgebreider en specifieker, maar het probleem is vaak veel te groot. Daarom zou eerder moeten worden ingezet op maatregelen op vraag en aanbod.
- Vermindering van vraag = vraag naar illegale producten en vraag naar legale producten die illegaliteit in zich hebben (bijvoorbeeld: legaal hout, dat illegaal gekapt is) moet verminderen.
o Vraag naar illegale producten verdwijnt niet vanzelf = vraag moet worden verminderd door publiek te informeren over de schade die deze vraag veroorzaakt.
o Traditionele handhaving politie moet worden verbeterd = voor legale producten moeten systemen zijn om de legaliteit van het product te verifiëren (zoals bij FSC hout).
- Vermindering aanbod = aanpakken van onderliggende economische, sociale en politieke drijfveren achter TEC. o Heel moeilijk en heel duur.
o Economie = legale activiteiten moeten aantrekkelijker worden gemaakt dan illegale, door bijv. verlaging belastingen = zo moet je wel heel de markt hervormen, wat niet gunstig kan zijn.

49
Q

Bisschop, L. (2012). Is it all going to waste? Illegal transports of e-waste in a European trade hub. Crime, Law and Social Change, 58(3), 221-249.

A
  • Schade  De elektronische apparaten worden ontmanteld voor stoffen, maar dit gebeurt niet helemaal veilig. De rest wordt verbrand waar giftige stoffen vrijkomen. Dit is schadelijk voor de gezondheid van mensen omdat dit in de lucht en in het water/voedsel kan komen.
  • Daarnaast ook economisch schadelijk, want oneerlijke prijzen/lonen gehanteerd kunnen worden.

Theoretische achtergrond:
- Door complexiteit, diversiteit en wereldwijde aard van stromen is het moeilijk om te bepalen welke actoren er bij transnationale milieucriminaliteit betrokken zijn.
- Diversiteit aan actoren: witte boorden daders, kleine- en grootschalige daders, machtige en minder welvarende, illegale en legale daders.
- Studie introduceert push, pull en ondersteunende factoren, die het begrip van het hoe en waarom van illegaal transport en e-waste zullen ondersteunen.

Pushfactoren = drijven illegale transport van e-waste weg naar een ander gebied (dus factoren die transport e-waste stimuleren en bevorderen) = vanuit herkomstland.
- -Verhoogde productie en toegenomen consumptie van technologie (digitale (r)evolutie heeft > toename e-waste, en zo ook toename gevaarlijke stoffen).
o Consumptiepatronen = Iedereen wilt telkens nieuwste elektronica (onnodig snel nieuwe dingen aanschaffen, zorgt voor extra afval).
o Waar e-waste terecht komt, is afhankelijk van de groep consumenten (burgers, bedrijven, overheid).
o Bij alle consumenten speelt gebrek aan bewustzijn over schadelijkheid een grote rol en bij bedrijven vooral winst, daarom dus snel makkelijk gedumpt.
- Negatieve waarde afval = voor afval geeft de afvalproducent zowel het product (afval) als het geld aan de verwerkingsfaciliteit = omgekeerde stimuleringsstructuur.
o Dubbele winst motivatie = besparen van behandelingskosten (door het als tweedehands product te vervoeren) en zo goedkoop mogelijk de goederen te laten demonteren om er grondstoffen uit te halen.
o Kortom = afval kost geld, dus daarom wil je het dumpen en zo goedkoop mogelijk ontmantelen om de grondstoffen eruit te halen en die door te verkopen.
- Anonimiteit containers = lage drempel voor illegale transport
o Containers naar Afrika of Zuidoost Azië= sturen is goedkoop.
o Actoren, zoals expediteurs, maken het makkelijker en aantrekkelijker om te transporteren
- Lande van bestemming

Pullfactoren = factoren die illegale transport van e-waste naar een gebied toe trekken (vanuit bestemmingsland).
- Gebrek aan institutioneel kader bestemmingsland: zwakke overheid, weinig regeling en regulering, onzekere sociaaleconomische situatie, conflicten etc.
o Zij importeren e-waste, vanwege financiële aantrekkelijkheid = verhogen inkomsten doormiddel van belasting (garbage imperialism).
- Inkomsten uit e-waste = voor veel is het repareren, opknappen, ontmantelen en recyclen van tweedehands producten de enige bron van inkomsten.
o Bijvoorbeeld: verbranden van kabels om de plastic behuizing te verwijderen en de metalen te verzamelen.
- Digitale kloof verkleinen = elektrische/elektronische apparaten zijn gewild in ontwikkelingslanden (maar eerder ‘digitale dump’).
- Toegenomen vraag naar secundaire grondstoffen = grondstoffen herwinnen uit eerder gebruikte grondstoffen.
o Verzamelen/ontmantelen van waardevol materiaal uit het e-waste en dat doorverkopen als secundaire grondstof op de wereldwijde markt.

Faciliterende factoren = contextuele elementen die illegaal transport van e-waste mogelijk maken (bijvoorbeeld: analysten, transporteurs).
- In dit geval bijvoorbeeld gebrek aan toezicht, lage drempels bij transport havens.

Conclusie: dunne lijnen tussen illegale en legale factoren

50
Q

Neve, R. e.a. (2016). Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2016. Zoetermeer: Korps landelijke politiediensten. [Samenvatting (p-5-17) en hoofdstuk 3].

A

Samenvatting:
Milieucriminaliteit = ‘’strafrechtelijk-, bestuursrechtelijk- en/of moreel verwijtbaar gedrag op het terrein van de milieuwet- en regelgeving die (aannemelijk) milieuschade tot gevolg heeft en waarmee tegelijkertijd (bedrijfs)economisch voordeel en/of immaterieel gewin wordt nagestreefd”.
Indeling (clusters van economische activiteiten):
- Dreiging afval- en reststromen = export afvalstoffen, sloop, transport en stort van asbest, blenden van stookolie en reststromen.
- Dreiging voor bodem en oppervlaktewater = bodemketen, mestverwerking.
- Dreigingen voor externe veiligheid en veilige omgang met gevaarlijke stoffen = transport gevaarlijke stoffen, externe veiligheid risicobedrijven.
o Is maar een deel van de milieucriminaliteit, dingen als wildlife crime en forrest crime zijn bijvoorbeeld niet opgenomen.

Ontwikkeling dreiging van afval- en reststromen:
- Afval of product? = niet altijd duidelijk wat als afval wordt gezien en daarom is het moeilijk om erop te controleren en er wetgeving op te maken.
o Probleem = vaak worden afvalstoffen gemengd met andere dingen om de status ‘afval’ te ontlopen.
o Vaak kunnen afvalstoffen ook nog ergens voor worden gebruikt, waardoor er discussies ontstaan of iets afvalstof is of niet.
- Werkwijzen milieucriminelen = valsheid in geschrifte, manipulatie van metingen.
- Rol partijen in de keten = veel verschillende actoren met belangrijke rollen. Van zorgen dat de papieren in orde zijn, tot transport.
- Ingewikkelde wetgeving = voor elke afvalstroom geldt andere wetgeving, waardoor stoffen vaak verkeerd worden ingedeeld (heeft veiligheids- en milieurisico’s).

Gevolgen van milieucriminaliteit: ( schade ):
1. Aantasten fysieke of psychische gezondheid = van direct betrokkenen van illegale praktijken, omwonenden, volksgezondheid, bedrijven.
2. Aantasting milieu = nadelige gevolgen voor kwaliteit grondwater (en daarmee ons drinkwater) en gevaarlijke stoffen in de lucht.
3. Angst, hinder en onbehagen = vooral bij grotere incidenten, vertrouwen verliezen in consumentenproducten of bedrijven.
4. Financiële schade = voor bedrijven die zich wel aan de regels houden door oneerlijke concurrentie of voor overheden/landen die de schade moeten vergoeden.
5. Ondermijning/aantasten = van politie en het OM, omdat milieucriminaliteit wordt gepleegd in het kader van het uitoefenen van een op zich legale economische activiteit (dus lastiger te berechten / op te sporen?) of ondermijning van vitale infrastructuur, door bijvoorbeeld drinkwatervoorziening. Milieucriminaliteit wordt vaak gepleegd met behulp van legale instanties, hierdoor minder vertrouwen in overheid.

Hoofdstuk 3:
Afval = al het materiaal waarvan de houder zich ‘ontdoet, wil ontdoen of moet ontdoen’.

Partijen in de afvalketens:
- Ontdoeners = degene bij wie het afval ontstaat en die ervan af willen (horen eigenlijk voor verantwoorde verwerking te zorgen).
- Kleine inzamelaars = halen spullen op bij particulieren en bedrijven, net voordat de gemeente het grofvuil komt ophalen. Nemen mee wat ze contant kunnen verkopen aan grote handelaren.
- Handelaren = staan in midden van het web, kopen afval in, verzamelen het en proberen via illegale praktijken extra winst te behalen.
- Inkopers = kopen materialen in voor opdrachtgevers in bestemmingsland.
- Transporteurs = zorgen voor het vervoer (vaak niet als verdachte gezien, terwijl het onwaarschijnlijk is dat ze niks van hun transport afweten).
- Exporteurs = zorgen ervoor dat de zending ‘aan de regels voldoet’ door valsheid in geschrift.
- Expediteurs = zorgen ervoor dat de douane documenten in orde zijn (ook valsheid in geschrift).
- Dienstverleners = bijvoorbeeld: advies- en analysebureaus die schijn wekken dat het om legale verwerking gaat.

E-waste = apparaten die niet naar behoren werken/ waar gevaarlijke stoffen in zitten.
- Omvang:
o In grote havens, zoals Rotterdam, worden enorme hoeveelheden afvalstoffen verscheept die vooral in Afrika en Zuidoost-Azië̈ terechtkomen.
o 12,5 miljoen ton afvalstoffen per jaar (ongeveer kwart komt uit NL, voorderest andere EU-landen).
o 1/5e deel van het afval van de EU wordt via NL havens geëxporteerd.
- Verantwoordelijkheid:
o Vanwege positie havens heeft NL bijzondere verantwoordelijkheid bij controle van handhaving regels die op export en afvalstoffen van toepassing zijn.
- Ontwikkelingen voor de toekomst:
o Circulaire economie  bezorgdheid, want minder dingen als afvalstof aangemerkt.
o Omgevingswet = samenvoeging wetten, AMvB en regelingen die de afgelopen jaren zijn opgesteld. Nu is er namelijk sprake van een ingewikkelde wetgeving.
o Toezicht door de markt = privatisering toezicht via certificering (bedrijven moeten een certificaat hebben waaruit blijkt dat ze aan bepaalde eisen voldoen).
o Nieuw stelsel vergunningverlening, toezicht en handhaving.

51
Q

Huisman, W., & van Erp, J. (2013). Opportunities for environmental crime: A test of situational crime prevention theory. British Journal of Criminology, 53(6), 1178-1200.

A

E-waste = het recyclen van producten om hier onderdelen/grondstoffen uit te halen voor nieuwe producten.
Dubbel financiële winst: het verzamelen van afval en het verkopen van het ‘’nieuwe’’ product.

Inleiding:
Opkomst Situational Crime Prevention Theory (SCPT) als alternatief voor dadergerichte theorieën van witteboordencriminaliteit:
- Gebaseerd op de misdaad.
- Gaat uit van een kansen perspectief (zoals RAT, CPT en SCPT).
- Focussen op specifieke kenmerken van de omgeving en een situatie waardoor criminaliteit gepleegd wordt (in plaats van dader, bredere context).
- Veranderen van situationele/omgevingsfactoren kan preventief werken.
- Kansen perspectief toegepast op groene criminologie

5 karakteristieken vanuit SCPT voor criminele gelegenheid:
1. De vereiste inspanning om milieucriminaliteit te plegen (taken die moeten worden uitgevoerd, benodigde mogelijkheden en netwerken).
o Vaak sprake van een omissie (nalaten) om maatregel na te leven. Milieu regulaties leggen vaak een plicht op om beschermende maatregelen te nemen in het reguliere bedrijfsproces.
* Maatregelen  meer tijd en geld  compliceren bedrijfsproces  services uitvoeren / aanbieden onder nalevingsniveau bespaard geld.
* Voor de dader is het dus makkelijker om de regels te overtreden dan ze te handhaven.
o Bijvoorbeeld: het niet inlichten van de autoriteiten over dingen die mis gingen tijdens het vervoersproces / het mengen van stoffen die niet toegestaan waren om geld te besparen.

  1. Waargenomen risico van het opsporen van milieucriminaliteit.
    o De meeste milieudelicten zijn niet direct waarneembaar en worden niet aan de politie gerapporteerd = dark number.
    * Vaak geen directe getuigen of slachtoffers (slechts die betrokken zijn bij het bedrijf).
    * Milieudelicten kunnen vaak alleen gedetecteerd worden door externe monitoring en inspectie door de regelgevende instanties en autoriteiten.
    * Zelfs na succesvolle vervolging is veroordeling vaak mild, dit komt door gebrek aan afschrikking.
  2. Beloningen van milieucriminaliteit crimes of omission.
    o Logische preventieve maatregel: verminderen van beloningen bij illegale activiteiten, maar lastig in de praktijk.
    o Nalaten  minder kosten, besparing tijd (administratief gedoe), ontlopen van concurrentie (door lagere prijzen te kunnen hanteren).
  3. Situationele omstandigheden o De situationele omstandigheden kunnen criminele acties aanmoedigen door mensen uit te lokken tot het plegen van misdaden.
    o Duidelijkste voorbeeld is de negatieve waarde van afval  omgekeerde stimulerende structuur voor de verwerking van afval.
    * Gaat om het genereren van voordelen voorafgaand aan het proces.
    * De negatieve waarde van afval maakt het verleidelijk om de kosten tot een minimum te beperken.
  4. Executies en neutralisatietechnieken.
    o Managers van bedrijven zien zichzelf waarschijnlijk als respectabele, gezagstrouwe burgers. Om hun zelfbeeld te ondersteunen, zullen ze hun betrokkenheid/verantwoordelijkheid moeten ontkennen of rechtvaardigen.
    * Bijvoorbeeld ‘het is geen waste (2dehands goederen) ‘in opdracht van hogere orders’.

Conclusie:
Milieucriminaliteit gaat eerder over het verzuimen van regels (crimes of omission) dan het overtreden ervan (crimes of commission). Er is veel gelegenheid en daarom veel noodzaak om preventie strategieën in te zetten (meer handhaving, betere detectie, samenwerking tussen landen, verhogen inspanning en risico’s).

52
Q

Messenproblematiek Jeroen van den Broek (gastcollege)

A
53
Q

Illegale orgaanhandel Frederike Ambagtsheer (gastcollege)

A

jsjsjssj

54
Q

Kunst, erfgoed en Criminaliteit naomi oosterman (gastcollege)

A

djdjd

55
Q

Illegale houtkap en georganiseerde criminaliteit (Tim Boekhout van Solinge)

A

jssjsjs

56
Q

Financial crime scripting victor van santvoord (Gastcollege)

A

djdjddjdjdj

57
Q

Financial crime scripting victor van santvoord (Gastcollege)

A

djdjddjdjdj