Formeel Strafrecht Flashcards
Legaliteitsbeginsel
Vanwege het legaliteitsbeginsel moet ook opsporing worden gebonden wettelijke regels. Waarom opsporing belastend is voor burgers;
- Er Worden methoden gebruikt die diep ingrijpen op de rechten van burgers. Ook kunnen burgers van hun vrijheid worden beroofd.
- Systematisch verzamelen en registreren van gegevens van personen is gevoelig voor privacy.
- En het doel van het onderzoek: strafrechtelijke sanctionering van wetsovertredingen. Het gaat dus om de gevolgen van het onderzoek, kan tot sancties leiden.
Dus het moet gebaseerd zijn op een wet in formele zin. Ook wanneer het nog geen inbreuk maakt op de grondrechten van de burger. Het gaat alleen om opsporing door of vanwege de overheid wordt verricht.
vijf soorten opsproingsonderzoeken
Klassieke opsporing
- Vermoedelijk gepleegd strafbaar feit -> politie moet dit feit ophelderen (feit is al gepleegd). - VB : fiets is gestolen, er wordt aangifte gedaan en de politie gaat het uitzoeken.
Repressieve controle
- Speuren naar mogelijk gepleegde strafbare feiten. Het doel is strafrechtelijke handhaving van de wet en zo eventueel vervolging en berechting.
- VB : alcoholverkeerscontrole
Proactieve opsporing
- Opsporing van toekomstige feiten (zijn nog niet gepleegd). Het doel is bewijsmogelijkheden vinden. - VB : richten op mensen die verdacht worden van drugshandel.
Het inlichtingenwerk
- Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) heeft als doel het runnen van informanten, bijv. verklikkers uit criminele milieu. Het gaat hier meer om het verkrijgen van informatie dan bewijs.
Het verkennend onderzoek
- Verkrijgen van een beeld via openbare bronnen van een bepaalde sectoren in de samenleving, bijv.
horeca. Het gaat om verzamelen van sturingsinformatie (vaststellen van de aard en omvang)
Taak OvJ
De Officier van Justitie: Art. 148 Sv -> leider van het opsporingsonderzoek.
- Taak -> het geven van bevelen aan de overige personen met de opsporing belast (lid 2).
- De OvJ heeft zeggenschap over alle opsporingsactiviteiten en kan dus ook voor alles verantwoordelijk worden gehouden.
- Waarom de OvJ leiding heeft -> het bewaken van de juridische kwaliteit en rechtmatigheid van het onderzoek -> waarborg dat van opsporingsmethoden geen disproportioneel gebruik wordt gemaakt.
- Hulpofficier van Justitie:
Maakt geen deel uit het van het OM: bepaalde (gekwalificeerde) politieambtenaren. Aanvullende rol bij de bewaking van de kwaliteit en de behoorlijkheid van het opsporingsonderzoek.
Rol van de RC
Algemeen zie vijfde afdeling titel I SV
* Toezicht houden op het opsporingsonderzoek
* Heeft vooral de vorm van verrichten van onderzoek * Bijv. ondervragen
Onderzoek door de rechter-commissaris
* RC wordt bijgestaan door een griffier -> art. 171 lid 1 sv
* Art 181 SV geeft aan dat de OvJ de RC kan vorderen bepaalde dingen te doen voor opsporing * Verdediging kan ook verzoekje tot onderzoek bij de RC indienen -> 182 sv * Rechter is niet verplicht al deze dingen te doen.
* Horen van verdachten -> art. 200 sv
* De schouw/ onderzoek aan lichaam en DNA en shit -> art. 192 sv t/m art 195 SV * Art. 237 gaat in op het beëindigen van het onderzoek
Overige taken
* Onderzoek in opdracht van de zittingsrechter -> artikel 316 Sv
* Onderzoek op verzoek van het slachtoffer -> bv artikel 151g en artikel 177b Sv
* Voorarrestrechter -> bv artikel 151g en artikel 177b Sv
* Machtigingsrechter
* Onderzoeksbevoegdhedenrechter
* Procesbewaker
* De RC waakt tegen nodeloze vertraging van de opsporing (art. 180 Sv)
Stelselmatige observatie:
Art. 126g Sv -> Stelselmatige observatie ->
* Is een heimelijke/bijzondere opsporingsmethode: een bevel van de OvJ is pas vereist als de observatie ‘stelselmatig’ is -> alle observaties die inbreuk maken op de privacy van de betrokken persoon.
* Wat -> volgen en/of waarnemen van gedrag/aanwezigheid van een persoon waarbij de observatie stelselmatig moet zijn
* Subject -> een bepaald persoon maar hoeft geen verdachte te zijn (wel aanleiding/persoon dichtbij verdachte) * Autoriteit -> bevel van de OvJ (Moet naam of nauwkeurige beschrijving bevatten). Eisen bevel staan in Art. 126g lid 5-8
* Geval -> bij verdenking van een misdrijf als in art. 67 Sv
* Grond -> in het belang van het onderzoek
Deze moeten getoetst worden om te kijken of stelselmatige observatie ingezet mag worden. Er kan gekozen worden voor:
* Dynamische observatie -> schaduwen van iemand die zich verplaatst
* Statische observatie -> bijv. posten van bepaald pand om te zien hoe vaak iemand daar komt
Er is sprake van stelselmatige observatie als de inbreuk op de grondrechten groter zijn dan gering. Hoe kan je dit beoordelen: * Duur van de observatie
* Waar wordt er geobserveerd
* Intensiteit van de observatie
Frequentie van de observatie
* Art. 126g lid 3 Sv: het gebruik van technische hulpmiddelen zoals camera’s: hiervoor moet de OvJ apart toestemming geven.
Telefoontap:
Heimelijke/bijzondere opsporingsmethode
* Opnemen zodat achteraf gecontroleerd kan worden of de opsporingsambtenaar de gesprekken correct heeft weergegeven.
Art. 126m Sv wettelijke vereisten voor een telefoontap
* Wat: ‘met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen’
* Subject: eenieder (niet alleen de verdachte)
* Autoriteit: bevel van de OvJ, en schriftelijke machtiging van de rechtercommissaris (lid 5)
* Geval: verdenking van een misdrijf als omschreven in Art. 67 lid 1 Sv en ernstige inbreuk op de rechtsorde * Grond: indien het onderzoek dit dringend vordert
Art. 126l Sv: het direct afluisteren ->
* Hier gaat het om het opnemen van vertrouwelijke communicatie die niet via een telecommunicatienetwerk verloopt.
* Het opnemen moet met een technisch hulpmiddel geschieden -> voor het afluisteren van communicatie zonder gebruik van een technisch hulpmiddel is geen bevel van de OvJ nodig (Art. 3 Politiewet)
Privacy
* De burger die wordt afgetapt, weet tijdens het aftappen niet dat dit gebeurt.
Art. 13 EVRM -> de burger wiens rechten zijn geschonden heeft recht op een effective remedy -> burger kan dit recht alleen uitoefenen als hij weet dat inbreuk op zijn privacy is gemaakt.
* Art. 126bb Sv -> notificatieplicht -> de OvJ moet de betrokkene op de hoogte stellen zodra het belang van het onderzoek dat toelaat.
* In het geval van telefoontap is de gebruiker van de telefoon betrokkene (lid 2), en dus niet de personen waarmee de gebruiker belt (hoewel hun privacy ook geschonden wordt).
Onderzoek Smartphone arrest:
Dwangmiddelenbevoegdheden van opsporingsambtenaren rijken tot eenvoudige doorzoeking van een telefoon.
Meer dan beperkte inbreuk -> bevel OvJ.
Zware inbreuk/gehele telefoon -> bevel RC
Kruslin & huvig arrest
Vereisten voor privacy inbreuk:
Legaliteitsbeginsel; bij (ongeschreven) wet,
toegankelijk, voorzienbaar en precies voor de
inbreuk op een persoonlijke levenssfeer.
Wetmatigheidstoets, nastreven van
legitiem(e) doelen.
Noodzakelijkheid voor de democratische
samenleving.
Stille SMS arrest
Inbreuk op persoonlijke levenssfeer:
Niet specifiek wettelijk geregeld ->
toelaatbaar ingeval van een kleine inbreuk
op grondrechten indien niet risicovol voor
de integriteit en beheersbaarheid van de
opsporing.
Wordt een grote inbreuk toch wenselijk
geacht -> van specifieke bevoegdheid
voorzien.
Fasen voorarrest
Fase 1: Het ophouden voor onderzoek (art. 56a en 56b Sv)
Het gaat hier om een korte periode. Het bevel wordt gegeven door een OvJ of een hulpOvj.
Fase 2: Inverzekeringstelling (art. 57 e.v. Sv)
Ivs duurt maximaal zes dagen. Het bevel wordt gegeven door een OvJ of een hulpOvJ en heeft een geldigheidsduur van maximaal drie dagen. De OvJ kan het bevel 1x verlengen met nog eens drie dagen.
Voorlopige hechtenis (art. 133 Sv)
Fase 3: Bewaring (art. 63 e.v. Sv)
Het bevel kan voor maximaal 14 dagen worden gegeven. Dit dient te geschieden door de RC op vordering van de OvJ.
Fase 4: Gevangenhouding of -neming (art. 65 e.v. Sv)
Het kan voor een termijn van maximaal 90 dagen worden bevolen. Het bevel wordt gegeven door de raadkamer van de rechtbank. Binnen de termijn van 90 dagen dient de terechtzitting een aanvang te hebben genomen. Het bevel gevangenhouding blijft dan vervolgens gedurende de terechtzitting van kracht (art. 66 lid 2 Sv).
Wanneer voorlopige hechtenis?
Belangrijk om te onderscheiden want dit is het begin van de vervolging. Voorlopige hechtenis (dus de bewaring na de inverzekeringstelling) mag niet zomaar worden toegepast. Het mag alleen worden bevolen wanneer de verdenking tegen de verdachte een ernstig strafbaar feit betreft. In artikel 67 lid 1 sub a Sv is dit gespecificeerd naar een feit waar ten minste vier jaar gevangenisstraf op staat. Hier wordt geen rekening gehouden met de strafvermindering of strafverhoging die je eventueel zou kunnen krijgen door medeplegen bijv. Hier bestaan uitzonderingen op:
* In sub b en c worden aanvullende misdrijven genoemd waar ook voorlopige hechtenis voor is toegestaan.
* In artikel 67 lid 2 Sv wordt genoemd dat wanneer de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, er voorlopige hechtenis kan worden bevolen wanneer de rechtbank in eerste aanleg kennis kan nemen (dit zijn alle misdrijven, maar ze hebben stroperij willen uitzonderen)
Gronden en eisen voorlopige hechtenis
Om een verdachte in voorlopige hechtenis te laten, is het niet voldoende dat die verdachte wordt verdacht van een strafbaar feit waar minstens vier jaar gevangenisstraf op staat (geval). Er moet ook een goede reden, een grond bestaan om de voorlopige hechtenis op te leggen. In artikel 67a Sv zijn die gronden limitatief opgesomd. Ook moet aan de eis van ‘ernstige bezwaren’ en het anticipatiegebod voldaan zijn.
Er wordt in artikel 67a lid 1 Sv twee gronden onderscheiden:
1. Een ernstig gevaar voor vlucht
2. Een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid o Wat als gewichtige reden kan worden gezien, wordt nader uitgelegd in artikel 67a lid 2 Sv. Dit zijn er vijf. In totaal zijn er dus zes gronden om over te gaan tot voorlopige hechtenis.
Vluchtgevaar
Vluchtgevaar: het zich onttrekken aan de justitie.
Vluchtgevaar vormt enkel een reden voor voorlopige hechtenis als het concreet en ernstig is. Het gevaar moet uit handelingen van de verdachte of bepaalde omstandigheden blijken die hem persoonlijk betreffen. Er dienen concrete aanwijzingen te zijn dat hij ervandoor zal gaan om de straf te ontlopen. Het feit dat de verdachte in het buitenland woont, is niet voldoende om vluchtgevaar aan te nemen.
Geschokte rechtsorde
Voorlopige hechtenis is ook mogelijk als de verdenking een zeer ernstig feit betreft. Het moet niet alleen om het feit gaan, maar ook hoe de rechtsorde daarop reageert. Het hangt al van de bijzonderheden van het geval of hier sprake van is. Noch de verdachte zelf, noch zijn omgeving, noch die van het slachtoffer, noch die van het publiek in het algemeen ‘zal begrijpen en aanvaarden’ dat de verdachte in geval van moord bijv. op vrije voeten komt. Het gaat hier dus om de reactie vanuit de samenleving. Het EHRM heeft zich meermalen kritisch uitgelaten over deze grond voor voorlopige hechtenis, wat logisch is. Het moet gaan om een daadwerkelijke dreigende verstoring van de openbare orde.
Gevaar voor recidive (sub 2e)
Voorkoming van nieuwe misdrijven vormt ook een grond voor voorlopige hechtenis. Het moet dan gaan om misdrijven waarop zes jaar gevangenisstraf of meer is gesteld, of misdrijven waardoor de veiligheid van de Staat op het spel wordt gezet. De justitiële documentatie is hierbij belangrijk, omdat er vrees voor herhaling kan ontstaan. De toekomstige feiten waarvoor wordt gevreesd hoeven niet identiek te zijn aan het feit waarvan de verdachte wordt verdacht.
Gevaar voor recidive (3e)
De zesjaarsgrens uit artikel 67a lid 2 sub 2e Sv heeft niet iedereen tevredengesteld.
Recidivisten van misdrijven waarop minder dan zes jaar stond gingen vrijuit. Daarom is deze tweede recidivegrond opgenomen voor vermogensmisdrijven. Als de verdenking betrekking heeft op een van de feiten die in deze sub genoemd zijn, en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer zo’n misdrijf zal begaan, is voorlopige hechtenis mogelijk. Hierbij gelden wel twee voorwaarden:
1. De verdachte moet eerder voor een van die misdrijven onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of taakstraf;
2. Sinds het onherroepelijk worden van die veroordeling mag niet meer dan vijf jaar zijn verstreken.
Toepassing snelrecht bij ordeverstoringen
Art. 67a lid 2 sub 4e jo. art. 67a lid 5 Sv > bij grootschalige ordeverstoringen bij voetbalwedstrijden en oudejaarsvieringen.
Het onderzoeksbelang
De voorlopige hechtenis moet in redelijkheid noodzakelijk zijn voor het aan de dag brengen van de waarheid. Het horen van de verdachte valt hier niet onder. De noodzaak moet bestaan in anders dan door verklaringen van de verdachte aan de dag te brengen van de waarheid. Dit is bijvoorbeeld wanneer er meerdere medeverdachten zijn waarmee hij een leugen kan verzinnen om hun verhalen op een lijn te krijgen.
Naast de gronden uit artikel 67a Sv, geeft artikel 75 lid 1 Sv er nog een. Zijn aparte plaatst dankt deze grond aan het feit dat hij uitsluitend betrekking heeft op het hoger beroep. Als de verdachte is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, is dat de grond waarop de verdachte de gevangenhouding kan verlengen.
Ernstige bezwaren en anticipatiegebod
Een verzoek tot voorlopige hechtenis kan worden gedaan als er sprake is van een van de misdrijven uit artikel 67 Sv. Voorlopige hechtenis vindt alleen doorgang als er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, artikel 67 lid 3 Sv. Daarmee wordt gedoeld op de ernst van de verdenking. Zo’n verzoek kan dus bijvoorbeeld worden gedaan wanneer de kans op schuld héél erg groot is. Hierbij moet de rechter altijd de onschuldpresumptie in acht nemen. Een uitzondering op dit vereiste van ernstige bezwaren is art. 67 lid 4 Sv (terroristische misdrijven)
Bij het toepassen van voorlopige hechtenis mag geen voorschot worden genomen op de later op te leggen straf. Een verwachting dat een verdachte zwaar zal worden gestraft, vormt geen grond voor voorlopige hechtenis. Toch dient de rechter enigszins met de straf rekening te houden: als er een grond is voor voorlopige hechtenis (bijvoorbeeld recidivegevaar), dan mag de rechter voorlopige hechtenis niet bevelen als het voorarrest waarschijnlijk langer duurt dan de straf zelf. Dit noemen we het anticipatiegebod. Dit hangt samen met de aftrek van het voorarrest, artikel 27 Sr.
Concluderend zijn er vier voorwaarden voor voorlopige hechtenis:
* Gevallen: Voor welke misdrijven mag voorlopige hechtenis worden opgelegd?
* Gronden: Is er een goede reden (een grond) om voor dat misdrijf voorlopige hechtenis op te leggen?
* Ernstige bezwaren: Voorlopige hechtenis kan alleen worden toegestaan als er sprake is van ernstige bezwaren op de vrijlating
* Anticipatiegebod: Rechter moet in een bepaalde mate anticiperen op de straf
Bewaring
De voorlopige hechtenis vangt aan wanneer de bewaring start. Dit kan op vordering van de officier van justitie worden bevolen door de rechter- commissaris, artikel 63 lid 1 Sv. De RC kan de bewaring niet ambtshalve bevelen. De maximale termijn voor bewaring is veertien dagen, artikel 64 lid 1 Sv. De Hoge Raad besliste dat de bewaring begint op het tijdstip waarop de inverzekeringstelling eindigt.
De verdachte moet in beginsel eerst worden gehoord door de RC, artikel 63 lid 3 Rv. In artikel 78 Sv worden algemene eisen genoemd waar voorlopige hechtenis (en dus ook bewaring) aan moeten voldoen. De verdachte kan tegen een bevel geen rechtsmiddel aanwenden. Hij kan wel een verzoek doen om de bewaring op te heffen, artikel 69 Sv. Als de gronden voor voorlopige hechtenis zijn vervallen, zal de officier van justitie en RC over moeten gaan tot opheffing van de bewaring.
De criteria waaraan de RC moet toetsen, zijn neergelegd in artikel 67 en 67a Sv. Er moet een geval, grond, ernstige bezwaren en anticipatie zijn. De RC kan dan de voorlopige hechtenis bevelen, maar dit is een discretionairebevoegdheid. Het proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel spelen daarbij een rol.
Gevangenhouding- en neming
Het volgende stadium in de voorlopige hechtenis is de gevangenhouding. Het bevel wordt door de raadkamer van derechtbank gegeven op verzoek van de officier van justitie, artikel 65 Sv. De rechtbank kan hier ook niet ambtshalve het bevel afgeven. Het bevel kan alleen worden gegeven aan een verdachte die zich al in bewaring bevindt. De gevangenhouding ziet dus op datzelfde strafbare feit, maar mag wel worden uitgebreid en zelfs vervangen mits er samenhang is met het oorspronkelijke feit. (zie artikel 67b Sv).
Artikel 66 lid 1 Sv bepaalt dat de gevangenhouding voor ten hoogste 90 dagen kan worden bevolen. De rechtbank kan dit te allen tijde opheffen en de verdachte kan hier ook om verzoeken, artikel 69 Sv. Hierop is geen verlenging mogelijk. De algemene regel is namelijk dat een verdachte niet langer dan 104 dagen in voorlopige hechtenis gezeten mag hebben. Bij verlenging van de gevangenhouding geldt geen hoorplicht
Naast de gevangenhouding kent de wet ook de gevangenneming, artikel 65 lid 2 Sv. Het verschil met de gevangenhouding is dat de verdachte zich niet in bewaring bevindt, althans niet voor hetzelfde feit. In het normale geval zal de gevangenneming worden
bevolen nadat het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden. Het bevel wordt niet door de raadkamer van de rechtbank gegeven. De rechtbank kan ambtshalve de gevangenneming bevelen, maar ze is wel gebonden aan de tenlastelegging.
Een uitzonderlijk geval van gevangenneming is geregeld in art. 66a Sv.
Einde voorlopige hechtenis
Einde voorlopige hechtenis:
* De voorlopige hechtenis eindigt op het moment waarop de einduitspraakonherroepelijk wordt.
* Van een automatische beëindiging is ook sprake als de termijn waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, afloopt zonder dat in een verlenging is voorzien.
* Opheffing door de rechter.
* Verplichte opheffing, artikel 72 Sv.
* Op vordering van de OvJ of op voordracht van de RC (dit geldt niet als het om bewaring gaat). Die beperking houdt verband met het bepaalde in artikel 64 lid 2 Sv. Dat artikellid geeft de RC en de OvJ de bevoegdheid om de verdachte in vrijheid te stellen als zij van oordeel zijn dat bewaring niet langer nodig is. Zij kunnen dus buiten
de rechtbank om een einde maken aan de bewaring. Dat is anders bij de spoedvoorziening van artikel 69 lid 3 Sv. De OvJ die de opheffing van de gevangenhouding vordert, kan de verdachte in afwachting van de beslissing van de rechtbank in vrijheid stellen. Op zijn vordering moet dus nog wel worden beslist. Wordt zij afgewezen, dan moet de tenuitvoerlegging onverwijld worden hervat.
De rechtbank en het hof kunnen de voorlopige hechtenis ambtshalve opheffen, maar ook op verzoek van de verdachte. De verdachte kan zich onbeperkt tot de rechter wenden met het verzoek zich over het voortduren van de vrijheidsbeneming uit te spreken. Het recht om door de rechter te worden gehoord, heeft hij echter alleen bij zijn eerste verzoek, artikel 69 lid 2 Sv.
Schorsing voorlopige hechtenis
De naleving van de in artikel 80 lid 2 Sv genoemde voorwaarden kan niet worden afgedwongen door de dreiging dat de schorsing zal worden opgeheven. In het eerste geval is de schorsing immers al opgeheven, terwijl de voorlopige hechtenis in het tweede geval met het onherroepelijk worden van de einduitspraak is geëindigd.
De rechter is vrij om aan de schorsing naast de twee algemene voorwaarden nog bijzondere voorwaarden te verbinden. Die voorwaarden moeten verband houden met het doel van de voorlopige hechtenis. Vluchtgevaar kan bijvoorbeeld bezworen worden door de inlevering van het paspoort. De voorwaarden mogen naar doorgaans wordt aangenomen echter niet het karakter aannemen van een alternatieve straf.
Meestal zal de rechter het verzoek van de verdachte tot schorsing, artikel 80 lid 4 Sv, afwijzen omdat het zijn inziens (kennelijk) ongegrond is. Voor toewijzing is namelijk vereist dat de verdachte zich bereid verklaart de gestelde voorwaarden uit het tweede lid na te leven.
De ‘rechter’ waarover artikel 80 Sv spreekt, is de rechter die bevoegd is de voorlopige hechtenis te bevelen, te verlengen of op te heffen, artikel 86 lid 2 Sv. Daaronder valt ook het gerechtshof dat oordeelt over het hoger beroep dat door de verdachte of de OvJ is ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank met betrekking tot de voorlopige hechtenis.
Rechtsmiddelen voorlopige hechtenis
De meeste beslissingen met betrekking tot de voorlopige hechtenis worden door de RC of de raadkamer genomen en zijn dus beschikkingen, artikel 138 Sv.
* Artikel 445 Sv: alleen rechtsmiddel indien dit in het wetboek is bepaald.
* Artikel 446 Sv: algemene regeling afwijzing vordering (gebaseerd op het wetboek) ingesteld door OM.
Deze regeling brengt mee dat de OvJ in hoger beroep kan gaan bij de rechtbank als de vordering bewaring niet door de RC is toegewezen. Wijst vervolgens ook de rechtbank die vordering af, dan kan de OvJ daartegen zelfs cassatie instellen (maar ook hoger beroep bij het gerechtshof).
* Bij beschikkingen die door de rechter ambtshalve of op verzoek van de verdachte zijn gegeven, heeft het OM alleen een rechtsmiddel als het wetboek daarvoor een aparte regeling bevat (voorbeeld: artikel 64 lid 3, 71 lid 3 en 87 lid 1 Sv)
Dat de rechtbank de voorlopige hechtenis op vordering van de OvJ kan opheffen, artikel 69 Sv, heeft dus als consequentie dat het OM het recht van hoger beroep en cassatie heeft als zo’n vordering wordt afgewezen. Hetzelfde geldt voor de afwijzing van een vordering tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Rechtsmiddelen verdachte: artikel 71, 87 en 406 lid 2 Sv. Deze artikelen hebben echter niet alleen betrekking tot beschikkingen. Onder de genoemde ‘beslissingen’ vallen ook uitspraken, beslissingen die op de terechtzitting zijn gegeven
Materiele en formele rechtmatigheidstoest
Een materiele en formele rechtmatigheidstoets
Voor het Nederlands strafprocesrecht is dit artikel met name van belang voor de arrestatie en het voorarrest. Voorop staat de rechtszekerheidsgedachte en daarmee samenhangend het tegengaan van willekeur.
Twee vereisten die voor alle zes gevallen gelden
* Lawfulness à materiele, inhoudelijke criteria
* Elke vrijheidsbeneming moet ‘in accordance with a procedure prescribed by law’ zijn à formele procedurele kant van de zaak
2 aspecten:
* Vrijheidsbeneming moet ten eerste in overeenstemming zijn met het nationale recht.
* Ten tweede moeten de regels die de vrijheidsbeneming regelen voldoende bescherming bieden tegen de willekeurige toepassing ervan.
Arrestatie en voorarrest
Bij vrijheidsbeneming heeft de gearresteerde recht op een ‘promptly’ (directe) voorgeleiding voor een rechter of daarmee gelijk te stellen magistraat. Bovendien heeft hij recht op berechting binnen een redelijke termijn. Preventieve detentie en opsluiting leveren geen zelfstandige grond voor vrijheidsbeneming op. Artikel 5 lid 1 sub c EVRM geeft aan dat het voldoende is dat de vrijheidsbeneming plaatsvindt met het oog op een eventuele strafvervolging. Voor de voortzetting van de vrijheidsbeneming is meer vereist wegens onder meer de redelijke termijn die in acht moet worden genomen ten aanzien van de berechting. Het EHRM toetst of het langer vasthouden redelijk is.
Prompte voorgeleiding Wat is ‘promptly’?
- hangt af van de bijzondere omstandigheden van het geval. Een voorgeleiding na meer dan vier dagen en zes uur is in de regel niet meer prompt.
Artikelleden 2 en 4 verschil tussen prompte voorgeleiding die art. 5 lid 3 EVRM verlangt en art. 5 lid 4 is dat het initiatief in het laatste geval van de van zijn vrijheid beroofde persoon moet uitgaan. Art. 5 lid 4 EVRM voorziet dus niet in een automatische toetsing zoals bij lid 3.
Buzadji vs Moldavie arrest
Vereisten voor voorarrest zijn:
Verdenking, ernstige bezwaren, voldoende + relevante redenen voor VH én promptly (directe voorgeleiding -> art. 5 lid 3 EVRM ‘onverwijld’) +
afther a certain lapse of time (berechting binnen een redelijke termijn).
Noot: wat betekent het voor nl recht? Nl voldoet aan eisen van ehrm. De gronden uit nl en uit
arrest komen overeen, dus arrest had weinig veranderde invloed
functies dagvaarding:
Herhaling inleiding strafrecht
Wanneer iemand van een strafbaar feit wordt verdacht, en de OvJ besluit om die persoon daarvoor voor de rechter te brengen, zal de OvJ een dagvaarding opmaken. Een dagvaarding is een officiële, schriftelijke oproep aan de verdachte om voor een gerecht te verschijnen. De dagvaarding bevat een aantal functies:
- Persoonsaanduidingsfunctie door naam, adres, geboortedatum
- De informerende functie informeren van de verdachte omtrent een aantal strafprocessuele rechten die hem toekomen.
- De oproepende functie oproepen van de verdachte om te verschijnen voor de rechter op de aangegeven plaats en op het aangegeven tijdstip.
- De beschuldigende functie in de dagvaarding is de tenlastelegging opgenomen, waarin de beschuldigingen van de OvJ ten aanzien van de verdachte bekend worden gemaakt.
Rechten dagvaarding –> Functies
Aanwezigheidsrecht
Een verdachte heeft het recht om deel te nemen aan de berechting (Colozza t. Italië). Zonder het aanwezigheidsrecht zouden al de rechten uit artikel 6 EVRM niet kunnen worden uitgeoefend. Een verdachte kan wel van dit recht afstand doen (waiver), maar dit moet dan ondubbelzinnig plaatsvinden. Daarvoor is vereist dat de verdachte in ieder geval op de hoogte is van het feit dat hij wordt berecht.
Het bij verstek veroordelen van een verdachte is geen schending van artikel 6 EVRM. Dat is wel het geval zodra de verdachte geen kans krijgt om na de kennisneming van het verstekvonnis geen nieuwe beoordeling te krijgen zonder waiver (fresh determination). Indien een verdachte geen afstand heeft gedaan van zijn recht (waiver) of geen poging heeft gedaan om zich aan het proces te onttrekken (bewijslast ligt bij justitiële autoriteiten), heeft hij recht op een nieuwe beoordeling van zijn zaak.
Er geldt dus een plicht bij de justitiële autoriteiten om de verdachte goed te informeren. Dit vervult een dubbele functie: voorkomen dat de verdachte in afwezigheid wordt berecht en beoordeling of de verdachte zich aan het proces heeft onttrokken of afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Wanneer de dagvaarding juist is uitgereikt en de verdachte is niet verschenen, kan er in beginsel vanuit worden gegaan dat er sprake is van een waiver. Toch is wel vereist dat de verdachte op de hoogte was van de consequenties.
Concluderend, een berechting zonder de verdachte hoeft niet in strijd te zijn met artikel 6 EVRM. Daarbij kunnen drie zaken kunnen worden onderscheiden:
1. De verdachte heeft recht op een ‘fresh determination’. Een nieuwe berechting leidt dan niet tot een schending van artikel 6
EVRM.
2. De verdachte heeft rechtsgeldig afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht (waiver) o Type 1: Expressly and knowingly: dagvaarding is betekent
o Type 2: Tacitly, through his own conduct: probeert uit handen van justitie te blijven
3. De autoriteiten hebben zich maximaal ingespannen om de verdachte op de hoogte te stellen van de berechting en waarin de onbekendheid met de zitting voor rekening van de verdachte komt (‘eigen schuld’).
Andere waarborgen voor het aanwezigheidsrecht
De Hoge Raad heeft jurisprudentieel ook een aantal waarborgen voor het aanwezigheidsrecht neergelegd:
* De rechter mag een zaak niet afhandelen bij verstek als ter terechtzitting blijkt dat de verdachte op dat moment is gedetineerd en niet ondubbelzinnig vaststaat dan hij afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht (of door ziekte) > geen nietigheid van de dagvaarding maar aanhouding van de zaak
* Verdachte is op de hoogte maar niet gekomen en raadsman spreekt zijn verbazing hierover uit en verzoekt om aanhouding, dan mag de rechter niet aannemen dat de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Hierbij moet een belangenafweging worden gemaakt tussen het recht van de verdachte en een spoedige en doeltreffende berechting.
* Na het uitreiken van de dagvaarding zijn belangrijke gegevens met betrekking tot het adres van de verdachte opgeduikeld. Om deze reden moet de zaak ook worden aangehouden. De dagvaarding is niet nietig.
De aanwezigheid is dus heel belangrijk, en daarvoor is het nodig om de verdachte goed te informeren. Dit gebeurt middels de dagvaarding. De verdachte wordt zo bekend met de dag, uur, locatie van de terechtzitting en de beschuldiging. De dagvaarding wordt door de officier van justitie uitgereikt, artikel 258 Sv. De verdachte moet tijdig gedagvaard zijn. Op grond van artikel 265 Sv moet tussen de dag van betekening en de zittingsdag ten minste tien dagen zitten. Als dit niet gehaald is, kan de zitting alleen vervroegd worden met toestemming van de verdachte. Als de zitting te vroeg is en de verdachte komt niet, moet er geschorst worden. Als hij wel is gekomen en verzet zich hiertegen, kan geschorst worden (artikel 265 lid 3 Sv).
Functie tenlasteleggingen
Op grond van artikel 6 EVRM heeft een verdachte het recht om geïnformeerd te worden over zijn eigen strafzaak en de beschuldiging. Dit heeft mede als doel om een goede verdediging te voeren tegen de juiste beschuldiging. Daarnaast is het ook voor de rechter van belang, omdat hij zowel de formele als materiële vragen aan de tenlastelegging moet toetsen. Alle vereisten voor een tenlastelegging staan omschreven in artikel 261 Sv.
De tenlastelegging moet in het Nederlands worden opgesteld, ook als de verdachte de Nederlandse taal niet machtig is. Dat is niet strijdig met artikel 6 EVRM, mits aan hem duidelijk wordt gemaakt waarvan hij wordt beschuldigd, artikel 260 lid 5 Sv. Aan de verdachte die de Nederlandse taal niet spreekt kan worden volstaan met een vertaling van de belangrijkste gegevens. De tenlastelegging kan kort worden omschreven. Let op, niet-naleving van artikel 260 lid 5 Sv leidt niet tot een nietige dagvaarding. De rechter kan de zaak aanhouden als hij vindt dat de verdediging geen goede verdediging heeft kunnen voeren.
Eisen tenlastelegging
- De tenlastelegging behelst een onvoldoende geconcretiseerde feitenomschrijving
Dit is de belangrijkste nietigheidsgrond. Een vage aanduiding van tijd en plaats moet in sommige situaties preciezer zijn dan de andere. Is vooral het goed van belang, dan zal dit gecompenseerd kunnen worden. Het is dus compleet afhankelijk van het delict.
De verdachte moet zich kunnen verweren tegen de beschuldiging en de rechter moet weten wat het voorwerp van zijn onderzoek is. - De tenlastelegging is innerlijk tegenstrijdig of om een andere reden onbegrijpelijk
Het kan zijn dat twee onderdelen tegenstrijdig zijn met elkaar. Daarnaast kan het zijn dat de tenlastelegging gewoon niet te begrijpen is omdat er bijvoorbeeld woorden zijn weggevallen.
Wanneer een verdachte heeft aangegeven dat hij de tenlastelegging snapt, wordt de tenlastelegging meestal niet nietig verklaard. Ook als de verdediging hier niet over heeft geklaagd, wordt dit meegenomen.
Niet uit het oog mag worden verloren dat een juridisch precieze tenlastelegging, waarin alle bestanddelen van het strafbare feit expliciet staan vermeld, de zorgvuldigheid van de besluitvorming ten goede komt. Het is belangrijk om te weten – voor alle partijen – wat wettig en overtuigend bewezen moet worden.
Functie 2
De grondslagleer houdt in dat de rechter beraadslaagt en beslist op grondslag van de tenlastelegging. Hier wordt mee benadrukt dat het niet de taak van de rechter is om te kiezen voor vervolging, maar die van de officier van justitie (opportuniteitsbeginsel). De rechter kan niet iets bewezen verklaren, wat niet ten laste is gelegd. Ook wordt er met de grondslagleer een verdedigingsbelang gediend.
Het OM stelt de tenlastelegging op en heeft daarmee macht om te bepalen wat de grondslag van het onderzoek is. Toch heeft de rechter ook macht over de grondslag van het onderzoek. Hij moet de inhoud van de tenlastelegging interpreteren. Dit is een belangrijke taak van de rechter, omdat hij bij die interpretatie enige vrijheid heeft: ‘iedere uitleg die niet onverenigbaar is met haar bewoordingen.’ Dus, de rechter hoeft niet alleen de meest logische te kiezen.
Hoofdregel is dat de Hoge Raad de interpretatie door de rechter marginaal toetst.
Soorten tenlasteleggingen
Een enkelvoudige tenlastelegging is een tenlastelegging die het oog heeft op één strafbaar feit. Er zijn ook tenlasteleggingen die zien op meerdere delicten.
* Expliciet samengestelde tenlasteleggingen: De strafbare feiten zijn afzonderlijk, in gescheiden onderdelen omschreven o Cumulatief: Een tenlastelegging die aanstuurt op veroordeling ter zake van twee of meer delicten naast elkaar.
o Primair/Subsidiair: Stuurt aan op een veroordeling ter zake van één van de erin verwerkte delicten. Eerst moet het primaire delict worden onderzocht, daarna het subsidiaire.
o Alternatief: Stuurt aan op een veroordeling ter zake van één van de erin verwerkte delicten, maar is geen bepaalde volgorde die de rechter in acht moet nemen.
* Impliciet samengestelde tenlasteleggingen: meerdere keren
Wijziging tenlastelegging
Het kan wenselijk zijn om de tenlastelegging nog aan te passen of te wijzigen. Dit is mogelijk op basis van artikel 313 en 314 Sv. De officier van justitie kan vorderen dat de rechter een wijziging van de tenlastelegging toelaat. Dit is echter alleen toegestaan zolang het om hetzelfde feit gaat. Zodra het een ander feit wordt, of wanneer er andere feiten worden toegevoegd, is de wijziging niet toelaatbaar. Artikel 312 Sv geeft de mogelijkheid tot aanvulling van de tenlastelegging.
Om een tenlastelegging te wijzigen is dus de beantwoording van de vraag of er sprake is van eenzelfde feit, van belang. Bij de toetsing dienen de volgende gegevens te worden meegenomen in de vergelijking tussen de twee tenlasteleggingen:
1. Juridische aard van de feiten: Indiende tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft:
o De rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidende delictsomschrijvingen strekken, en
o De strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
2. Gedraging van de verdachte: Indien de tenlasteleggingen niet hetzelfde gedrag beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn.
wijziging tenlastelegging arrest
Wijziging tenlastelegging
Wijziging is toegestaan indien er sprake blijft van ‘hetzelfde feit’.
Rechter toetst dezelfde maatstaf voor 68 Sr als 313 Sv:
Gedragingen van de verdachte.
De juridische aard van de feiten, betreft
- rechtsgoederen ter bescherming
waarvan de onderscheidende DO’s
strekken.
- strafmaxima van de te onderscheiden
feiten.
In dit overzichtsarrest bespreekt de Hoge Raad de toelaatbaarheid van wijzigingen van de tenlastelegging. Dit doet zij ter verduidelijking van de verhouding tussen artikel 313 Sv (wijziging tenlastelegging) en artikel 68 Sr (definitiebepaling die ziet op ‘eenzelfde feit’). Is er sprake van eenzelfde feit? Hangt af van het verschil in…
* A. De juridische aard van de feiten
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen strafbare feiten van belang zijn
* B. De gedraging van de verdachte
Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn. Zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder.
Rechtsregel: Een aanzienlijk verschil in juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen kan leiden tot slotsom dat er geen sprake is van hetzelfde feit ex artikel 68 Sr.
* Hoef je niet heel diep te kennen, alleen globaal. Dit omdat het materiële materie is en dit is formeel strafrecht.
Noot
1. In dit arrest verduidelijkt en bevestigt de Hoge Raad de maatstaf voor de toepassing van artikel 68 Sr en 313 Sv inzake ‘hetzelfde feit’. Voor een wijziging van een tenlastelegging is dus van belang dat er sprake is van ‘eenzelfde feit’.
2. Het verbod om te vervolgens wegens het ne bis in idem-beginsel zal vrijwel altijd in het belang van de verdachte zijn, maar de weigering om een tenlastelegging te veranderen kan zowel voor derden als voor de verdachte nadelig zijn. Voor de verdachte is namelijk belangrijk dat hij zich goed heeft kunnen voorbereiden op het proces en daar ziet artikel 313 Sv (wijziging tenlastelegging) op. De officier van justitie kan namelijk een feit toevoegen aan de tenlastelegging. In het belang van eerlijkheid van de berechting is dan de vraag of een kortere voorbereidingstijd de belangen van de verdediging aantast.
3. De Hoge Raad meent niet te veel nadruk te leggen op de toetsing van juridische elementen en voldoende ruimte te laten voor feitelijke elementen. Dat zou ook moeten blijken uit de verduidelijking van de toetsingsmaatstaf in 2.9.1 en 2.9.2. Een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of de gedragingen van de verdachte kan tot de slotsom leiden dat er geen sprake is van eenzelfde feit.
Wanneer is een dagvaarding nietig
Als de dagvaarding verkeerd is betekend, dient de nietigheid van de dagvaarding uitgesproken te worden. Hiermee is een einde gekomen aan het proces. In veel gevallen zal het Openbaar Ministerie een nieuwe dagvaarding maken en deze op de juiste wijze betekenen. De vraag of de dagvaarding nietig is komt alleen aan bod als de verdachte niet verschijnt. Alleen dan heeft de dagvaarding zijn functie niet vervuld. Artikel 348 Sv > dagvaarding nietig.
Het ‘ne bis in idem’-beginsel vloeit voort uit artikel 68 Sr. Dit houdt in dat een persoon niet twee keer voor hetzelfde feit mag worden vervolgd. Naast een vervolging moet er tevens sprake zijn van een onherroepelijke uitspraak of een strafbeschikking (dit kan ook een bestuurlijke boete zijn). Maar wanneer wordt het dan gezien als ‘hetzelfde feit’? Dit moet worden gezien vanuit een feitelijke en juridische dimensie.
* Feitelijke dimensie: Er kan pas sprake zijn van een dubbele vervolging als er sprake is van hetzelfde feitencomplex. Dit is afhankelijk van aard, plaats, tijd en omstandigheden. Als iemand wordt vervolgd voor een diefstal op 1 januari in Almere en 1 november in Almelo, is dit dus niet hetzelfde feitencomplex. Dan is er dus al geen schending. Het kan zijn dat een dader op dezelfde dag twee keer een diefstal heeft gepleegd.
* Juridische dimensie: Een feit kan meerdere delicten omhelzen. Al deze delicten mogen worden bestraft, dit is dan geen ne bis in idem. Bijvoorbeeld iemand die met alcohol op zijn brommer gaat: openbaar dronkenschap en rijden onder invloed.
Leerdoel 5: Wie kunnen er voorafgaand aan de terechtzitting ervoor zorgen dat de getuigen en de deskundigen ter terechtzitting verschijnen, en op welke manier kan dat worden bewerkstelligt?
In beginsel heeft de verdachte het recht om ter terechtzitting alle getuigen te horen wier verhoor hij in het belang van zijn verdediging acht. Het oproepen van getuigen verloopt via de officier van justitie (artikel 260 jo. 263 lid 1 Sv). Aan de verdachte wordt via de dagvaarding kenbaar gemaakt dat hij het recht heeft om getuigen via de officier van justitie op te roepen. Het Openbaar Ministerie kan weigeren hieraan te voldoen (artikel 264 lid 1 Sv). Door de verdachte kan dan het oordeel van de rechter over de weigering worden gevraagd. Wanneer het verzoek gedaan moet worden, is geregeld in artikel 263 Sv.
Hierbij is het verdedigingsbelang van belang (artikel 264 lid 1 sub c Sv en 288 lid 1 sub c Sv). Dit verdedigingsbelang hangt nauw samen met artikel 6 lid 3 EVRM: ondervragingsrecht. Het recht om ten overstaan van de rechter een getuige à charge te ondervragen is onderdeel van het ondervragingsrecht. De rechter toetst aan dezelfde criteria als de officier van justitie. Enerzijds wordt terughoudendheid verwacht in het weigeren, maar ook aan de kant van de verdediging is actief handelen vereist. Afwijzing van een verzoek is goed denkbaar als het verzoek niet, dan wel summier is onderbouwd. Van de verdediging wordt verlangd dat zij ten aanzien van iedere getuige motiveert waarom het horen van die getuige belangrijk is. Anderzijds kunnen de OvJ + rechter niet toetsen aan het verdedigingsbelang.
Met betrekking tot een door de verdediging opgeven en door de officier van justitie opgeroepen getuige die niet is verschenen ter terechtzitting, is in art. 287, derde lid onder b, Sv bepaald dat die getuige hernieuwd wordt opgeroepen. Voor zo een hernieuwde oproeping is volgens de wet geen verzoek van de verdediging vereist. In aanmerking genomen evenwel dat de rechter ook in zo een geval kan afzien van het horen van de niet-verschenen getuige op de grond dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad, ligt het in de rede dat met het oog daarop door of namens de verdachte ter terechtzitting een gemotiveerd verzoek wordt gedaan tot hernieuwde oproeping en dat de rechter uit het achterwege blijven van zo een verzoek afleidt dat de verdediging geen prijs meer stelt op het horen van de niet verschenen getuige.
Overzicht getuige arrest
Feiten en omstandigheden: De raadsman heeft een aantal getuigen laten oproepen om te horen op de zitting. Door de rechtbank zijn twee van die getuigen afgewezen, omdat die volgens hen niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het geschil.
Rechtsoverwegingen: Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Te denken valt in dit verband aan het opgeven van de redenen voor het doen horen van de zogenoemde getuigen à décharge (getuige opgeroepen door verdachte) wier verklaringen kunnen strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde, of het doen horen van getuigen à charge (getuige opgeroepen door officier) die in het vooronderzoek zijn gehoord.
Strikt genomen is een afwijzing van een getuigenverzoek dus goed denkbaar wanneer de verdediging verzuimt om redenen op te geven waarom een bepaalde getuige dient te worden gehoord. De enkele opgave dat een getuige moet worden gehoord teneinde de betrouwbaarheid van die getuige te toetsen, lijkt op grond hiervan in ieder geval niet te dwingen tot toewijzing van het verzoek.
Noot
De lat voor de verdediging wordt hoog gelegd in dit overzichtsarrest (ro 2.20, 2.27, 2.46, 2.54 en 2.64). Het gaat dan om de situatie waarin een opgeroepen getuige niet op de zitting verschijnt. De wet vereist dan dat der rechter overgaat tot een hernieuwde oproeping (artikel 287 lid 3 sub b Sv). Daarvan kan alleen worden afgeweken als zowel OvJ als verdachte dit uitdrukkelijk aangeven (artikel 288 lid 3 Sv). Indien die toestemming niet wordt gegeven, kan de rechtbank alleen afzien van oproeping op basis van de gronden uit artikel 288 lid 1 Sv. In de wet wordt dus eigenlijk als uitgangspunt genomen: oproepen, tenzij uitdrukkelijk toestemming voor het niet oproepen.
OvJ en verdachte kunnen getuigen en deskundigen oproepen voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting.
De OvJ doet deze op verzoek van verdachte direct oproepen. Bij weigering moet de OvJ rekening houden met het verdedigingsbelang en zijn beslissing motiveren.
Er wordt een alertere en actievere houding van de verdediging verwacht -> motivering is vereist voor het oproepen van ontlastende getuigen of deskundigen.
Kernrol-arrest
Het terugverwijzen van een zaak (art. 423 Sv) dient te geschieden indien:
In eerste aanleg geen sprake was van
onpartijdigheid of onafhankelijkheid.
De rechter niet aan de behandeling had mogen
toekomen, wegens de afwezigheid van een van
de personen die een kernrol vervult, en hij niet
volgens de wettelijke wijze op de hoogte was
gebracht van de zittingsdag en zich evenmin een
omstandigheid heeft voorgedaan waaruit
voortvloeit dat deze dag hem bekend was.