Formeel Strafrecht Flashcards

1
Q

Legaliteitsbeginsel

A

Vanwege het legaliteitsbeginsel moet ook opsporing worden gebonden wettelijke regels. Waarom opsporing belastend is voor burgers;
- Er Worden methoden gebruikt die diep ingrijpen op de rechten van burgers. Ook kunnen burgers van hun vrijheid worden beroofd.
- Systematisch verzamelen en registreren van gegevens van personen is gevoelig voor privacy.
- En het doel van het onderzoek: strafrechtelijke sanctionering van wetsovertredingen. Het gaat dus om de gevolgen van het onderzoek, kan tot sancties leiden.
 Dus het moet gebaseerd zijn op een wet in formele zin. Ook wanneer het nog geen inbreuk maakt op de grondrechten van de burger. Het gaat alleen om opsporing door of vanwege de overheid wordt verricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vijf soorten opsproingsonderzoeken

A

Klassieke opsporing
- Vermoedelijk gepleegd strafbaar feit -> politie moet dit feit ophelderen (feit is al gepleegd). - VB : fiets is gestolen, er wordt aangifte gedaan en de politie gaat het uitzoeken.

Repressieve controle
- Speuren naar mogelijk gepleegde strafbare feiten. Het doel is strafrechtelijke handhaving van de wet en zo eventueel vervolging en berechting.
- VB : alcoholverkeerscontrole

Proactieve opsporing
- Opsporing van toekomstige feiten (zijn nog niet gepleegd). Het doel is bewijsmogelijkheden vinden. - VB : richten op mensen die verdacht worden van drugshandel.

Het inlichtingenwerk
- Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) heeft als doel het runnen van informanten, bijv. verklikkers uit criminele milieu. Het gaat hier meer om het verkrijgen van informatie dan bewijs.

Het verkennend onderzoek
- Verkrijgen van een beeld via openbare bronnen van een bepaalde sectoren in de samenleving, bijv.
horeca. Het gaat om verzamelen van sturingsinformatie (vaststellen van de aard en omvang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Taak OvJ

A

De Officier van Justitie: Art. 148 Sv -> leider van het opsporingsonderzoek.
- Taak -> het geven van bevelen aan de overige personen met de opsporing belast (lid 2).
- De OvJ heeft zeggenschap over alle opsporingsactiviteiten en kan dus ook voor alles verantwoordelijk worden gehouden.
- Waarom de OvJ leiding heeft -> het bewaken van de juridische kwaliteit en rechtmatigheid van het onderzoek -> waarborg dat van opsporingsmethoden geen disproportioneel gebruik wordt gemaakt.
- Hulpofficier van Justitie:
 Maakt geen deel uit het van het OM: bepaalde (gekwalificeerde) politieambtenaren.  Aanvullende rol bij de bewaking van de kwaliteit en de behoorlijkheid van het opsporingsonderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rol van de RC

A

Algemeen zie vijfde afdeling titel I SV
* Toezicht houden op het opsporingsonderzoek
* Heeft vooral de vorm van verrichten van onderzoek * Bijv. ondervragen
Onderzoek door de rechter-commissaris
* RC wordt bijgestaan door een griffier -> art. 171 lid 1 sv
* Art 181 SV geeft aan dat de OvJ de RC kan vorderen bepaalde dingen te doen voor opsporing * Verdediging kan ook verzoekje tot onderzoek bij de RC indienen -> 182 sv * Rechter is niet verplicht al deze dingen te doen.
* Horen van verdachten -> art. 200 sv
* De schouw/ onderzoek aan lichaam en DNA en shit -> art. 192 sv t/m art 195 SV * Art. 237 gaat in op het beëindigen van het onderzoek
Overige taken
* Onderzoek in opdracht van de zittingsrechter -> artikel 316 Sv
* Onderzoek op verzoek van het slachtoffer -> bv artikel 151g en artikel 177b Sv
* Voorarrestrechter -> bv artikel 151g en artikel 177b Sv
* Machtigingsrechter
* Onderzoeksbevoegdhedenrechter
* Procesbewaker
* De RC waakt tegen nodeloze vertraging van de opsporing (art. 180 Sv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stelselmatige observatie:

A

Art. 126g Sv -> Stelselmatige observatie ->
* Is een heimelijke/bijzondere opsporingsmethode: een bevel van de OvJ is pas vereist als de observatie ‘stelselmatig’ is -> alle observaties die inbreuk maken op de privacy van de betrokken persoon.
* Wat -> volgen en/of waarnemen van gedrag/aanwezigheid van een persoon waarbij de observatie stelselmatig moet zijn
* Subject -> een bepaald persoon maar hoeft geen verdachte te zijn (wel aanleiding/persoon dichtbij verdachte) * Autoriteit -> bevel van de OvJ (Moet naam of nauwkeurige beschrijving bevatten). Eisen bevel staan in Art. 126g lid 5-8
* Geval -> bij verdenking van een misdrijf als in art. 67 Sv
* Grond -> in het belang van het onderzoek
Deze moeten getoetst worden om te kijken of stelselmatige observatie ingezet mag worden. Er kan gekozen worden voor:
* Dynamische observatie -> schaduwen van iemand die zich verplaatst
* Statische observatie -> bijv. posten van bepaald pand om te zien hoe vaak iemand daar komt
Er is sprake van stelselmatige observatie als de inbreuk op de grondrechten groter zijn dan gering. Hoe kan je dit beoordelen: * Duur van de observatie
* Waar wordt er geobserveerd
* Intensiteit van de observatie
Frequentie van de observatie
* Art. 126g lid 3 Sv: het gebruik van technische hulpmiddelen zoals camera’s: hiervoor moet de OvJ apart toestemming geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Telefoontap:

A

Heimelijke/bijzondere opsporingsmethode
* Opnemen zodat achteraf gecontroleerd kan worden of de opsporingsambtenaar de gesprekken correct heeft weergegeven.
Art. 126m Sv wettelijke vereisten voor een telefoontap
* Wat: ‘met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen’
* Subject: eenieder (niet alleen de verdachte)
* Autoriteit: bevel van de OvJ, en schriftelijke machtiging van de rechtercommissaris (lid 5)
* Geval: verdenking van een misdrijf als omschreven in Art. 67 lid 1 Sv en ernstige inbreuk op de rechtsorde * Grond: indien het onderzoek dit dringend vordert
Art. 126l Sv: het direct afluisteren ->
* Hier gaat het om het opnemen van vertrouwelijke communicatie die niet via een telecommunicatienetwerk verloopt.
* Het opnemen moet met een technisch hulpmiddel geschieden -> voor het afluisteren van communicatie zonder gebruik van een technisch hulpmiddel is geen bevel van de OvJ nodig (Art. 3 Politiewet)
Privacy
* De burger die wordt afgetapt, weet tijdens het aftappen niet dat dit gebeurt.
Art. 13 EVRM -> de burger wiens rechten zijn geschonden heeft recht op een effective remedy -> burger kan dit recht alleen uitoefenen als hij weet dat inbreuk op zijn privacy is gemaakt.
* Art. 126bb Sv -> notificatieplicht -> de OvJ moet de betrokkene op de hoogte stellen zodra het belang van het onderzoek dat toelaat.
* In het geval van telefoontap is de gebruiker van de telefoon betrokkene (lid 2), en dus niet de personen waarmee de gebruiker belt (hoewel hun privacy ook geschonden wordt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onderzoek Smartphone arrest:

A

Dwangmiddelenbevoegdheden van opsporingsambtenaren rijken tot eenvoudige doorzoeking van een telefoon.
Meer dan beperkte inbreuk -> bevel OvJ.
Zware inbreuk/gehele telefoon -> bevel RC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kruslin & huvig arrest

A

Vereisten voor privacy inbreuk:
Legaliteitsbeginsel; bij (ongeschreven) wet,
toegankelijk, voorzienbaar en precies voor de
inbreuk op een persoonlijke levenssfeer.
Wetmatigheidstoets, nastreven van
legitiem(e) doelen.
Noodzakelijkheid voor de democratische
samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stille SMS arrest

A

Inbreuk op persoonlijke levenssfeer:
Niet specifiek wettelijk geregeld ->
toelaatbaar ingeval van een kleine inbreuk
op grondrechten indien niet risicovol voor
de integriteit en beheersbaarheid van de
opsporing.
Wordt een grote inbreuk toch wenselijk
geacht -> van specifieke bevoegdheid
voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fasen voorarrest

A

Fase 1: Het ophouden voor onderzoek (art. 56a en 56b Sv)
Het gaat hier om een korte periode. Het bevel wordt gegeven door een OvJ of een hulpOvj.

Fase 2: Inverzekeringstelling (art. 57 e.v. Sv)
Ivs duurt maximaal zes dagen. Het bevel wordt gegeven door een OvJ of een hulpOvJ en heeft een geldigheidsduur van maximaal drie dagen. De OvJ kan het bevel 1x verlengen met nog eens drie dagen.
Voorlopige hechtenis (art. 133 Sv)

Fase 3: Bewaring (art. 63 e.v. Sv)
Het bevel kan voor maximaal 14 dagen worden gegeven. Dit dient te geschieden door de RC op vordering van de OvJ.

Fase 4: Gevangenhouding of -neming (art. 65 e.v. Sv)
Het kan voor een termijn van maximaal 90 dagen worden bevolen. Het bevel wordt gegeven door de raadkamer van de rechtbank. Binnen de termijn van 90 dagen dient de terechtzitting een aanvang te hebben genomen. Het bevel gevangenhouding blijft dan vervolgens gedurende de terechtzitting van kracht (art. 66 lid 2 Sv).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer voorlopige hechtenis?

A

Belangrijk om te onderscheiden want dit is het begin van de vervolging. Voorlopige hechtenis (dus de bewaring na de inverzekeringstelling) mag niet zomaar worden toegepast. Het mag alleen worden bevolen wanneer de verdenking tegen de verdachte een ernstig strafbaar feit betreft. In artikel 67 lid 1 sub a Sv is dit gespecificeerd naar een feit waar ten minste vier jaar gevangenisstraf op staat. Hier wordt geen rekening gehouden met de strafvermindering of strafverhoging die je eventueel zou kunnen krijgen door medeplegen bijv. Hier bestaan uitzonderingen op:
* In sub b en c worden aanvullende misdrijven genoemd waar ook voorlopige hechtenis voor is toegestaan.
* In artikel 67 lid 2 Sv wordt genoemd dat wanneer de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, er voorlopige hechtenis kan worden bevolen wanneer de rechtbank in eerste aanleg kennis kan nemen (dit zijn alle misdrijven, maar ze hebben stroperij willen uitzonderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gronden en eisen voorlopige hechtenis

A

Om een verdachte in voorlopige hechtenis te laten, is het niet voldoende dat die verdachte wordt verdacht van een strafbaar feit waar minstens vier jaar gevangenisstraf op staat (geval). Er moet ook een goede reden, een grond bestaan om de voorlopige hechtenis op te leggen. In artikel 67a Sv zijn die gronden limitatief opgesomd. Ook moet aan de eis van ‘ernstige bezwaren’ en het anticipatiegebod voldaan zijn.
Er wordt in artikel 67a lid 1 Sv twee gronden onderscheiden:
1. Een ernstig gevaar voor vlucht
2. Een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid o Wat als gewichtige reden kan worden gezien, wordt nader uitgelegd in artikel 67a lid 2 Sv. Dit zijn er vijf. In totaal zijn er dus zes gronden om over te gaan tot voorlopige hechtenis.
Vluchtgevaar
Vluchtgevaar: het zich onttrekken aan de justitie.
Vluchtgevaar vormt enkel een reden voor voorlopige hechtenis als het concreet en ernstig is. Het gevaar moet uit handelingen van de verdachte of bepaalde omstandigheden blijken die hem persoonlijk betreffen. Er dienen concrete aanwijzingen te zijn dat hij ervandoor zal gaan om de straf te ontlopen. Het feit dat de verdachte in het buitenland woont, is niet voldoende om vluchtgevaar aan te nemen.

Geschokte rechtsorde
Voorlopige hechtenis is ook mogelijk als de verdenking een zeer ernstig feit betreft. Het moet niet alleen om het feit gaan, maar ook hoe de rechtsorde daarop reageert. Het hangt al van de bijzonderheden van het geval of hier sprake van is. Noch de verdachte zelf, noch zijn omgeving, noch die van het slachtoffer, noch die van het publiek in het algemeen ‘zal begrijpen en aanvaarden’ dat de verdachte in geval van moord bijv. op vrije voeten komt. Het gaat hier dus om de reactie vanuit de samenleving. Het EHRM heeft zich meermalen kritisch uitgelaten over deze grond voor voorlopige hechtenis, wat logisch is. Het moet gaan om een daadwerkelijke dreigende verstoring van de openbare orde.

Gevaar voor recidive (sub 2e)
Voorkoming van nieuwe misdrijven vormt ook een grond voor voorlopige hechtenis. Het moet dan gaan om misdrijven waarop zes jaar gevangenisstraf of meer is gesteld, of misdrijven waardoor de veiligheid van de Staat op het spel wordt gezet. De justitiële documentatie is hierbij belangrijk, omdat er vrees voor herhaling kan ontstaan. De toekomstige feiten waarvoor wordt gevreesd hoeven niet identiek te zijn aan het feit waarvan de verdachte wordt verdacht.

Gevaar voor recidive (3e)
De zesjaarsgrens uit artikel 67a lid 2 sub 2e Sv heeft niet iedereen tevredengesteld.
Recidivisten van misdrijven waarop minder dan zes jaar stond gingen vrijuit. Daarom is deze tweede recidivegrond opgenomen voor vermogensmisdrijven. Als de verdenking betrekking heeft op een van de feiten die in deze sub genoemd zijn, en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer zo’n misdrijf zal begaan, is voorlopige hechtenis mogelijk. Hierbij gelden wel twee voorwaarden:
1. De verdachte moet eerder voor een van die misdrijven onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of taakstraf;
2. Sinds het onherroepelijk worden van die veroordeling mag niet meer dan vijf jaar zijn verstreken.
Toepassing snelrecht bij ordeverstoringen
Art. 67a lid 2 sub 4e jo. art. 67a lid 5 Sv > bij grootschalige ordeverstoringen bij voetbalwedstrijden en oudejaarsvieringen.
Het onderzoeksbelang
De voorlopige hechtenis moet in redelijkheid noodzakelijk zijn voor het aan de dag brengen van de waarheid. Het horen van de verdachte valt hier niet onder. De noodzaak moet bestaan in anders dan door verklaringen van de verdachte aan de dag te brengen van de waarheid. Dit is bijvoorbeeld wanneer er meerdere medeverdachten zijn waarmee hij een leugen kan verzinnen om hun verhalen op een lijn te krijgen.
Naast de gronden uit artikel 67a Sv, geeft artikel 75 lid 1 Sv er nog een. Zijn aparte plaatst dankt deze grond aan het feit dat hij uitsluitend betrekking heeft op het hoger beroep. Als de verdachte is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, is dat de grond waarop de verdachte de gevangenhouding kan verlengen.
Ernstige bezwaren en anticipatiegebod
Een verzoek tot voorlopige hechtenis kan worden gedaan als er sprake is van een van de misdrijven uit artikel 67 Sv. Voorlopige hechtenis vindt alleen doorgang als er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, artikel 67 lid 3 Sv. Daarmee wordt gedoeld op de ernst van de verdenking. Zo’n verzoek kan dus bijvoorbeeld worden gedaan wanneer de kans op schuld héél erg groot is. Hierbij moet de rechter altijd de onschuldpresumptie in acht nemen. Een uitzondering op dit vereiste van ernstige bezwaren is art. 67 lid 4 Sv (terroristische misdrijven)
Bij het toepassen van voorlopige hechtenis mag geen voorschot worden genomen op de later op te leggen straf. Een verwachting dat een verdachte zwaar zal worden gestraft, vormt geen grond voor voorlopige hechtenis. Toch dient de rechter enigszins met de straf rekening te houden: als er een grond is voor voorlopige hechtenis (bijvoorbeeld recidivegevaar), dan mag de rechter voorlopige hechtenis niet bevelen als het voorarrest waarschijnlijk langer duurt dan de straf zelf. Dit noemen we het anticipatiegebod. Dit hangt samen met de aftrek van het voorarrest, artikel 27 Sr.
Concluderend zijn er vier voorwaarden voor voorlopige hechtenis:
* Gevallen: Voor welke misdrijven mag voorlopige hechtenis worden opgelegd?
* Gronden: Is er een goede reden (een grond) om voor dat misdrijf voorlopige hechtenis op te leggen?
* Ernstige bezwaren: Voorlopige hechtenis kan alleen worden toegestaan als er sprake is van ernstige bezwaren op de vrijlating
* Anticipatiegebod: Rechter moet in een bepaalde mate anticiperen op de straf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bewaring

A

De voorlopige hechtenis vangt aan wanneer de bewaring start. Dit kan op vordering van de officier van justitie worden bevolen door de rechter- commissaris, artikel 63 lid 1 Sv. De RC kan de bewaring niet ambtshalve bevelen. De maximale termijn voor bewaring is veertien dagen, artikel 64 lid 1 Sv. De Hoge Raad besliste dat de bewaring begint op het tijdstip waarop de inverzekeringstelling eindigt.
De verdachte moet in beginsel eerst worden gehoord door de RC, artikel 63 lid 3 Rv. In artikel 78 Sv worden algemene eisen genoemd waar voorlopige hechtenis (en dus ook bewaring) aan moeten voldoen. De verdachte kan tegen een bevel geen rechtsmiddel aanwenden. Hij kan wel een verzoek doen om de bewaring op te heffen, artikel 69 Sv. Als de gronden voor voorlopige hechtenis zijn vervallen, zal de officier van justitie en RC over moeten gaan tot opheffing van de bewaring.
De criteria waaraan de RC moet toetsen, zijn neergelegd in artikel 67 en 67a Sv. Er moet een geval, grond, ernstige bezwaren en anticipatie zijn. De RC kan dan de voorlopige hechtenis bevelen, maar dit is een discretionairebevoegdheid. Het proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel spelen daarbij een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gevangenhouding- en neming

A

Het volgende stadium in de voorlopige hechtenis is de gevangenhouding. Het bevel wordt door de raadkamer van derechtbank gegeven op verzoek van de officier van justitie, artikel 65 Sv. De rechtbank kan hier ook niet ambtshalve het bevel afgeven. Het bevel kan alleen worden gegeven aan een verdachte die zich al in bewaring bevindt. De gevangenhouding ziet dus op datzelfde strafbare feit, maar mag wel worden uitgebreid en zelfs vervangen mits er samenhang is met het oorspronkelijke feit. (zie artikel 67b Sv).
Artikel 66 lid 1 Sv bepaalt dat de gevangenhouding voor ten hoogste 90 dagen kan worden bevolen. De rechtbank kan dit te allen tijde opheffen en de verdachte kan hier ook om verzoeken, artikel 69 Sv. Hierop is geen verlenging mogelijk. De algemene regel is namelijk dat een verdachte niet langer dan 104 dagen in voorlopige hechtenis gezeten mag hebben. Bij verlenging van de gevangenhouding geldt geen hoorplicht
Naast de gevangenhouding kent de wet ook de gevangenneming, artikel 65 lid 2 Sv. Het verschil met de gevangenhouding is dat de verdachte zich niet in bewaring bevindt, althans niet voor hetzelfde feit. In het normale geval zal de gevangenneming worden
bevolen nadat het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden. Het bevel wordt niet door de raadkamer van de rechtbank gegeven. De rechtbank kan ambtshalve de gevangenneming bevelen, maar ze is wel gebonden aan de tenlastelegging.
Een uitzonderlijk geval van gevangenneming is geregeld in art. 66a Sv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Einde voorlopige hechtenis

A

Einde voorlopige hechtenis:
* De voorlopige hechtenis eindigt op het moment waarop de einduitspraakonherroepelijk wordt.
* Van een automatische beëindiging is ook sprake als de termijn waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, afloopt zonder dat in een verlenging is voorzien.
* Opheffing door de rechter.
* Verplichte opheffing, artikel 72 Sv.
* Op vordering van de OvJ of op voordracht van de RC (dit geldt niet als het om bewaring gaat). Die beperking houdt verband met het bepaalde in artikel 64 lid 2 Sv. Dat artikellid geeft de RC en de OvJ de bevoegdheid om de verdachte in vrijheid te stellen als zij van oordeel zijn dat bewaring niet langer nodig is. Zij kunnen dus buiten
de rechtbank om een einde maken aan de bewaring. Dat is anders bij de spoedvoorziening van artikel 69 lid 3 Sv. De OvJ die de opheffing van de gevangenhouding vordert, kan de verdachte in afwachting van de beslissing van de rechtbank in vrijheid stellen. Op zijn vordering moet dus nog wel worden beslist. Wordt zij afgewezen, dan moet de tenuitvoerlegging onverwijld worden hervat.
De rechtbank en het hof kunnen de voorlopige hechtenis ambtshalve opheffen, maar ook op verzoek van de verdachte. De verdachte kan zich onbeperkt tot de rechter wenden met het verzoek zich over het voortduren van de vrijheidsbeneming uit te spreken. Het recht om door de rechter te worden gehoord, heeft hij echter alleen bij zijn eerste verzoek, artikel 69 lid 2 Sv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schorsing voorlopige hechtenis

A

De naleving van de in artikel 80 lid 2 Sv genoemde voorwaarden kan niet worden afgedwongen door de dreiging dat de schorsing zal worden opgeheven. In het eerste geval is de schorsing immers al opgeheven, terwijl de voorlopige hechtenis in het tweede geval met het onherroepelijk worden van de einduitspraak is geëindigd.
De rechter is vrij om aan de schorsing naast de twee algemene voorwaarden nog bijzondere voorwaarden te verbinden. Die voorwaarden moeten verband houden met het doel van de voorlopige hechtenis. Vluchtgevaar kan bijvoorbeeld bezworen worden door de inlevering van het paspoort. De voorwaarden mogen naar doorgaans wordt aangenomen echter niet het karakter aannemen van een alternatieve straf.
Meestal zal de rechter het verzoek van de verdachte tot schorsing, artikel 80 lid 4 Sv, afwijzen omdat het zijn inziens (kennelijk) ongegrond is. Voor toewijzing is namelijk vereist dat de verdachte zich bereid verklaart de gestelde voorwaarden uit het tweede lid na te leven.
De ‘rechter’ waarover artikel 80 Sv spreekt, is de rechter die bevoegd is de voorlopige hechtenis te bevelen, te verlengen of op te heffen, artikel 86 lid 2 Sv. Daaronder valt ook het gerechtshof dat oordeelt over het hoger beroep dat door de verdachte of de OvJ is ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank met betrekking tot de voorlopige hechtenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Rechtsmiddelen voorlopige hechtenis

A

De meeste beslissingen met betrekking tot de voorlopige hechtenis worden door de RC of de raadkamer genomen en zijn dus beschikkingen, artikel 138 Sv.
* Artikel 445 Sv: alleen rechtsmiddel indien dit in het wetboek is bepaald.
* Artikel 446 Sv: algemene regeling afwijzing vordering (gebaseerd op het wetboek) ingesteld door OM.
Deze regeling brengt mee dat de OvJ in hoger beroep kan gaan bij de rechtbank als de vordering bewaring niet door de RC is toegewezen. Wijst vervolgens ook de rechtbank die vordering af, dan kan de OvJ daartegen zelfs cassatie instellen (maar ook hoger beroep bij het gerechtshof).
* Bij beschikkingen die door de rechter ambtshalve of op verzoek van de verdachte zijn gegeven, heeft het OM alleen een rechtsmiddel als het wetboek daarvoor een aparte regeling bevat (voorbeeld: artikel 64 lid 3, 71 lid 3 en 87 lid 1 Sv)
Dat de rechtbank de voorlopige hechtenis op vordering van de OvJ kan opheffen, artikel 69 Sv, heeft dus als consequentie dat het OM het recht van hoger beroep en cassatie heeft als zo’n vordering wordt afgewezen. Hetzelfde geldt voor de afwijzing van een vordering tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Rechtsmiddelen verdachte: artikel 71, 87 en 406 lid 2 Sv. Deze artikelen hebben echter niet alleen betrekking tot beschikkingen. Onder de genoemde ‘beslissingen’ vallen ook uitspraken, beslissingen die op de terechtzitting zijn gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Materiele en formele rechtmatigheidstoest

A

Een materiele en formele rechtmatigheidstoets
Voor het Nederlands strafprocesrecht is dit artikel met name van belang voor de arrestatie en het voorarrest. Voorop staat de rechtszekerheidsgedachte en daarmee samenhangend het tegengaan van willekeur.
Twee vereisten die voor alle zes gevallen gelden
* Lawfulness à materiele, inhoudelijke criteria
* Elke vrijheidsbeneming moet ‘in accordance with a procedure prescribed by law’ zijn à formele procedurele kant van de zaak
2 aspecten:
* Vrijheidsbeneming moet ten eerste in overeenstemming zijn met het nationale recht.
* Ten tweede moeten de regels die de vrijheidsbeneming regelen voldoende bescherming bieden tegen de willekeurige toepassing ervan.
Arrestatie en voorarrest
Bij vrijheidsbeneming heeft de gearresteerde recht op een ‘promptly’ (directe) voorgeleiding voor een rechter of daarmee gelijk te stellen magistraat. Bovendien heeft hij recht op berechting binnen een redelijke termijn. Preventieve detentie en opsluiting leveren geen zelfstandige grond voor vrijheidsbeneming op. Artikel 5 lid 1 sub c EVRM geeft aan dat het voldoende is dat de vrijheidsbeneming plaatsvindt met het oog op een eventuele strafvervolging. Voor de voortzetting van de vrijheidsbeneming is meer vereist wegens onder meer de redelijke termijn die in acht moet worden genomen ten aanzien van de berechting. Het EHRM toetst of het langer vasthouden redelijk is.
Prompte voorgeleiding Wat is ‘promptly’?
- hangt af van de bijzondere omstandigheden van het geval. Een voorgeleiding na meer dan vier dagen en zes uur is in de regel niet meer prompt.
Artikelleden 2 en 4 verschil tussen prompte voorgeleiding die art. 5 lid 3 EVRM verlangt en art. 5 lid 4 is dat het initiatief in het laatste geval van de van zijn vrijheid beroofde persoon moet uitgaan. Art. 5 lid 4 EVRM voorziet dus niet in een automatische toetsing zoals bij lid 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Buzadji vs Moldavie arrest

A

Vereisten voor voorarrest zijn:
Verdenking, ernstige bezwaren, voldoende + relevante redenen voor VH én promptly (directe voorgeleiding -> art. 5 lid 3 EVRM ‘onverwijld’) +
afther a certain lapse of time (berechting binnen een redelijke termijn).

Noot: wat betekent het voor nl recht? Nl voldoet aan eisen van ehrm. De gronden uit nl en uit
arrest komen overeen, dus arrest had weinig veranderde invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

functies dagvaarding:

A

Herhaling inleiding strafrecht
Wanneer iemand van een strafbaar feit wordt verdacht, en de OvJ besluit om die persoon daarvoor voor de rechter te brengen, zal de OvJ een dagvaarding opmaken. Een dagvaarding is een officiële, schriftelijke oproep aan de verdachte om voor een gerecht te verschijnen. De dagvaarding bevat een aantal functies:
- Persoonsaanduidingsfunctie  door naam, adres, geboortedatum
- De informerende functie  informeren van de verdachte omtrent een aantal strafprocessuele rechten die hem toekomen.
- De oproepende functie  oproepen van de verdachte om te verschijnen voor de rechter op de aangegeven plaats en op het aangegeven tijdstip.
- De beschuldigende functie  in de dagvaarding is de tenlastelegging opgenomen, waarin de beschuldigingen van de OvJ ten aanzien van de verdachte bekend worden gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Rechten dagvaarding –> Functies

A

Aanwezigheidsrecht
Een verdachte heeft het recht om deel te nemen aan de berechting (Colozza t. Italië). Zonder het aanwezigheidsrecht zouden al de rechten uit artikel 6 EVRM niet kunnen worden uitgeoefend. Een verdachte kan wel van dit recht afstand doen (waiver), maar dit moet dan ondubbelzinnig plaatsvinden. Daarvoor is vereist dat de verdachte in ieder geval op de hoogte is van het feit dat hij wordt berecht.
Het bij verstek veroordelen van een verdachte is geen schending van artikel 6 EVRM. Dat is wel het geval zodra de verdachte geen kans krijgt om na de kennisneming van het verstekvonnis geen nieuwe beoordeling te krijgen zonder waiver (fresh determination). Indien een verdachte geen afstand heeft gedaan van zijn recht (waiver) of geen poging heeft gedaan om zich aan het proces te onttrekken (bewijslast ligt bij justitiële autoriteiten), heeft hij recht op een nieuwe beoordeling van zijn zaak.
Er geldt dus een plicht bij de justitiële autoriteiten om de verdachte goed te informeren. Dit vervult een dubbele functie: voorkomen dat de verdachte in afwezigheid wordt berecht en beoordeling of de verdachte zich aan het proces heeft onttrokken of afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Wanneer de dagvaarding juist is uitgereikt en de verdachte is niet verschenen, kan er in beginsel vanuit worden gegaan dat er sprake is van een waiver. Toch is wel vereist dat de verdachte op de hoogte was van de consequenties.
Concluderend, een berechting zonder de verdachte hoeft niet in strijd te zijn met artikel 6 EVRM. Daarbij kunnen drie zaken kunnen worden onderscheiden:
1. De verdachte heeft recht op een ‘fresh determination’. Een nieuwe berechting leidt dan niet tot een schending van artikel 6
EVRM.
2. De verdachte heeft rechtsgeldig afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht (waiver) o Type 1: Expressly and knowingly: dagvaarding is betekent
o Type 2: Tacitly, through his own conduct: probeert uit handen van justitie te blijven
3. De autoriteiten hebben zich maximaal ingespannen om de verdachte op de hoogte te stellen van de berechting en waarin de onbekendheid met de zitting voor rekening van de verdachte komt (‘eigen schuld’).
Andere waarborgen voor het aanwezigheidsrecht
De Hoge Raad heeft jurisprudentieel ook een aantal waarborgen voor het aanwezigheidsrecht neergelegd:
* De rechter mag een zaak niet afhandelen bij verstek als ter terechtzitting blijkt dat de verdachte op dat moment is gedetineerd en niet ondubbelzinnig vaststaat dan hij afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht (of door ziekte) > geen nietigheid van de dagvaarding maar aanhouding van de zaak
* Verdachte is op de hoogte maar niet gekomen en raadsman spreekt zijn verbazing hierover uit en verzoekt om aanhouding, dan mag de rechter niet aannemen dat de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Hierbij moet een belangenafweging worden gemaakt tussen het recht van de verdachte en een spoedige en doeltreffende berechting.
* Na het uitreiken van de dagvaarding zijn belangrijke gegevens met betrekking tot het adres van de verdachte opgeduikeld. Om deze reden moet de zaak ook worden aangehouden. De dagvaarding is niet nietig.
De aanwezigheid is dus heel belangrijk, en daarvoor is het nodig om de verdachte goed te informeren. Dit gebeurt middels de dagvaarding. De verdachte wordt zo bekend met de dag, uur, locatie van de terechtzitting en de beschuldiging. De dagvaarding wordt door de officier van justitie uitgereikt, artikel 258 Sv. De verdachte moet tijdig gedagvaard zijn. Op grond van artikel 265 Sv moet tussen de dag van betekening en de zittingsdag ten minste tien dagen zitten. Als dit niet gehaald is, kan de zitting alleen vervroegd worden met toestemming van de verdachte. Als de zitting te vroeg is en de verdachte komt niet, moet er geschorst worden. Als hij wel is gekomen en verzet zich hiertegen, kan geschorst worden (artikel 265 lid 3 Sv).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Functie tenlasteleggingen

A

Op grond van artikel 6 EVRM heeft een verdachte het recht om geïnformeerd te worden over zijn eigen strafzaak en de beschuldiging. Dit heeft mede als doel om een goede verdediging te voeren tegen de juiste beschuldiging. Daarnaast is het ook voor de rechter van belang, omdat hij zowel de formele als materiële vragen aan de tenlastelegging moet toetsen. Alle vereisten voor een tenlastelegging staan omschreven in artikel 261 Sv.
De tenlastelegging moet in het Nederlands worden opgesteld, ook als de verdachte de Nederlandse taal niet machtig is. Dat is niet strijdig met artikel 6 EVRM, mits aan hem duidelijk wordt gemaakt waarvan hij wordt beschuldigd, artikel 260 lid 5 Sv. Aan de verdachte die de Nederlandse taal niet spreekt kan worden volstaan met een vertaling van de belangrijkste gegevens. De tenlastelegging kan kort worden omschreven. Let op, niet-naleving van artikel 260 lid 5 Sv leidt niet tot een nietige dagvaarding. De rechter kan de zaak aanhouden als hij vindt dat de verdediging geen goede verdediging heeft kunnen voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Eisen tenlastelegging

A
  1. De tenlastelegging behelst een onvoldoende geconcretiseerde feitenomschrijving
    Dit is de belangrijkste nietigheidsgrond. Een vage aanduiding van tijd en plaats moet in sommige situaties preciezer zijn dan de andere. Is vooral het goed van belang, dan zal dit gecompenseerd kunnen worden. Het is dus compleet afhankelijk van het delict.
    De verdachte moet zich kunnen verweren tegen de beschuldiging en de rechter moet weten wat het voorwerp van zijn onderzoek is.
  2. De tenlastelegging is innerlijk tegenstrijdig of om een andere reden onbegrijpelijk
    Het kan zijn dat twee onderdelen tegenstrijdig zijn met elkaar. Daarnaast kan het zijn dat de tenlastelegging gewoon niet te begrijpen is omdat er bijvoorbeeld woorden zijn weggevallen.
    Wanneer een verdachte heeft aangegeven dat hij de tenlastelegging snapt, wordt de tenlastelegging meestal niet nietig verklaard. Ook als de verdediging hier niet over heeft geklaagd, wordt dit meegenomen.
    Niet uit het oog mag worden verloren dat een juridisch precieze tenlastelegging, waarin alle bestanddelen van het strafbare feit expliciet staan vermeld, de zorgvuldigheid van de besluitvorming ten goede komt. Het is belangrijk om te weten – voor alle partijen – wat wettig en overtuigend bewezen moet worden.
    Functie 2
    De grondslagleer houdt in dat de rechter beraadslaagt en beslist op grondslag van de tenlastelegging. Hier wordt mee benadrukt dat het niet de taak van de rechter is om te kiezen voor vervolging, maar die van de officier van justitie (opportuniteitsbeginsel). De rechter kan niet iets bewezen verklaren, wat niet ten laste is gelegd. Ook wordt er met de grondslagleer een verdedigingsbelang gediend.
    Het OM stelt de tenlastelegging op en heeft daarmee macht om te bepalen wat de grondslag van het onderzoek is. Toch heeft de rechter ook macht over de grondslag van het onderzoek. Hij moet de inhoud van de tenlastelegging interpreteren. Dit is een belangrijke taak van de rechter, omdat hij bij die interpretatie enige vrijheid heeft: ‘iedere uitleg die niet onverenigbaar is met haar bewoordingen.’ Dus, de rechter hoeft niet alleen de meest logische te kiezen.
    Hoofdregel is dat de Hoge Raad de interpretatie door de rechter marginaal toetst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Soorten tenlasteleggingen

A

Een enkelvoudige tenlastelegging is een tenlastelegging die het oog heeft op één strafbaar feit. Er zijn ook tenlasteleggingen die zien op meerdere delicten.
* Expliciet samengestelde tenlasteleggingen: De strafbare feiten zijn afzonderlijk, in gescheiden onderdelen omschreven o Cumulatief: Een tenlastelegging die aanstuurt op veroordeling ter zake van twee of meer delicten naast elkaar.
o Primair/Subsidiair: Stuurt aan op een veroordeling ter zake van één van de erin verwerkte delicten. Eerst moet het primaire delict worden onderzocht, daarna het subsidiaire.
o Alternatief: Stuurt aan op een veroordeling ter zake van één van de erin verwerkte delicten, maar is geen bepaalde volgorde die de rechter in acht moet nemen.
* Impliciet samengestelde tenlasteleggingen: meerdere keren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wijziging tenlastelegging

A

Het kan wenselijk zijn om de tenlastelegging nog aan te passen of te wijzigen. Dit is mogelijk op basis van artikel 313 en 314 Sv. De officier van justitie kan vorderen dat de rechter een wijziging van de tenlastelegging toelaat. Dit is echter alleen toegestaan zolang het om hetzelfde feit gaat. Zodra het een ander feit wordt, of wanneer er andere feiten worden toegevoegd, is de wijziging niet toelaatbaar. Artikel 312 Sv geeft de mogelijkheid tot aanvulling van de tenlastelegging.
Om een tenlastelegging te wijzigen is dus de beantwoording van de vraag of er sprake is van eenzelfde feit, van belang. Bij de toetsing dienen de volgende gegevens te worden meegenomen in de vergelijking tussen de twee tenlasteleggingen:
1. Juridische aard van de feiten: Indiende tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft:
o De rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidende delictsomschrijvingen strekken, en
o De strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
2. Gedraging van de verdachte: Indien de tenlasteleggingen niet hetzelfde gedrag beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wijziging tenlastelegging arrest

A

Wijziging tenlastelegging
Wijziging is toegestaan indien er sprake blijft van ‘hetzelfde feit’.
Rechter toetst dezelfde maatstaf voor 68 Sr als 313 Sv:
Gedragingen van de verdachte.
De juridische aard van de feiten, betreft
- rechtsgoederen ter bescherming
waarvan de onderscheidende DO’s
strekken.
- strafmaxima van de te onderscheiden
feiten.

In dit overzichtsarrest bespreekt de Hoge Raad de toelaatbaarheid van wijzigingen van de tenlastelegging. Dit doet zij ter verduidelijking van de verhouding tussen artikel 313 Sv (wijziging tenlastelegging) en artikel 68 Sr (definitiebepaling die ziet op ‘eenzelfde feit’). Is er sprake van eenzelfde feit? Hangt af van het verschil in…
* A. De juridische aard van de feiten
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen strafbare feiten van belang zijn
* B. De gedraging van de verdachte
Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn. Zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder.
Rechtsregel: Een aanzienlijk verschil in juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen kan leiden tot slotsom dat er geen sprake is van hetzelfde feit ex artikel 68 Sr.
* Hoef je niet heel diep te kennen, alleen globaal. Dit omdat het materiële materie is en dit is formeel strafrecht.
Noot
1. In dit arrest verduidelijkt en bevestigt de Hoge Raad de maatstaf voor de toepassing van artikel 68 Sr en 313 Sv inzake ‘hetzelfde feit’. Voor een wijziging van een tenlastelegging is dus van belang dat er sprake is van ‘eenzelfde feit’.
2. Het verbod om te vervolgens wegens het ne bis in idem-beginsel zal vrijwel altijd in het belang van de verdachte zijn, maar de weigering om een tenlastelegging te veranderen kan zowel voor derden als voor de verdachte nadelig zijn. Voor de verdachte is namelijk belangrijk dat hij zich goed heeft kunnen voorbereiden op het proces en daar ziet artikel 313 Sv (wijziging tenlastelegging) op. De officier van justitie kan namelijk een feit toevoegen aan de tenlastelegging. In het belang van eerlijkheid van de berechting is dan de vraag of een kortere voorbereidingstijd de belangen van de verdediging aantast.
3. De Hoge Raad meent niet te veel nadruk te leggen op de toetsing van juridische elementen en voldoende ruimte te laten voor feitelijke elementen. Dat zou ook moeten blijken uit de verduidelijking van de toetsingsmaatstaf in 2.9.1 en 2.9.2. Een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of de gedragingen van de verdachte kan tot de slotsom leiden dat er geen sprake is van eenzelfde feit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer is een dagvaarding nietig

A

Als de dagvaarding verkeerd is betekend, dient de nietigheid van de dagvaarding uitgesproken te worden. Hiermee is een einde gekomen aan het proces. In veel gevallen zal het Openbaar Ministerie een nieuwe dagvaarding maken en deze op de juiste wijze betekenen. De vraag of de dagvaarding nietig is komt alleen aan bod als de verdachte niet verschijnt. Alleen dan heeft de dagvaarding zijn functie niet vervuld. Artikel 348 Sv > dagvaarding nietig.
Het ‘ne bis in idem’-beginsel vloeit voort uit artikel 68 Sr. Dit houdt in dat een persoon niet twee keer voor hetzelfde feit mag worden vervolgd. Naast een vervolging moet er tevens sprake zijn van een onherroepelijke uitspraak of een strafbeschikking (dit kan ook een bestuurlijke boete zijn). Maar wanneer wordt het dan gezien als ‘hetzelfde feit’? Dit moet worden gezien vanuit een feitelijke en juridische dimensie.
* Feitelijke dimensie: Er kan pas sprake zijn van een dubbele vervolging als er sprake is van hetzelfde feitencomplex. Dit is afhankelijk van aard, plaats, tijd en omstandigheden. Als iemand wordt vervolgd voor een diefstal op 1 januari in Almere en 1 november in Almelo, is dit dus niet hetzelfde feitencomplex. Dan is er dus al geen schending. Het kan zijn dat een dader op dezelfde dag twee keer een diefstal heeft gepleegd.
* Juridische dimensie: Een feit kan meerdere delicten omhelzen. Al deze delicten mogen worden bestraft, dit is dan geen ne bis in idem. Bijvoorbeeld iemand die met alcohol op zijn brommer gaat: openbaar dronkenschap en rijden onder invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Leerdoel 5: Wie kunnen er voorafgaand aan de terechtzitting ervoor zorgen dat de getuigen en de deskundigen ter terechtzitting verschijnen, en op welke manier kan dat worden bewerkstelligt?

A

In beginsel heeft de verdachte het recht om ter terechtzitting alle getuigen te horen wier verhoor hij in het belang van zijn verdediging acht. Het oproepen van getuigen verloopt via de officier van justitie (artikel 260 jo. 263 lid 1 Sv). Aan de verdachte wordt via de dagvaarding kenbaar gemaakt dat hij het recht heeft om getuigen via de officier van justitie op te roepen. Het Openbaar Ministerie kan weigeren hieraan te voldoen (artikel 264 lid 1 Sv). Door de verdachte kan dan het oordeel van de rechter over de weigering worden gevraagd. Wanneer het verzoek gedaan moet worden, is geregeld in artikel 263 Sv.
Hierbij is het verdedigingsbelang van belang (artikel 264 lid 1 sub c Sv en 288 lid 1 sub c Sv). Dit verdedigingsbelang hangt nauw samen met artikel 6 lid 3 EVRM: ondervragingsrecht. Het recht om ten overstaan van de rechter een getuige à charge te ondervragen is onderdeel van het ondervragingsrecht. De rechter toetst aan dezelfde criteria als de officier van justitie. Enerzijds wordt terughoudendheid verwacht in het weigeren, maar ook aan de kant van de verdediging is actief handelen vereist. Afwijzing van een verzoek is goed denkbaar als het verzoek niet, dan wel summier is onderbouwd. Van de verdediging wordt verlangd dat zij ten aanzien van iedere getuige motiveert waarom het horen van die getuige belangrijk is. Anderzijds kunnen de OvJ + rechter niet toetsen aan het verdedigingsbelang.
Met betrekking tot een door de verdediging opgeven en door de officier van justitie opgeroepen getuige die niet is verschenen ter terechtzitting, is in art. 287, derde lid onder b, Sv bepaald dat die getuige hernieuwd wordt opgeroepen. Voor zo een hernieuwde oproeping is volgens de wet geen verzoek van de verdediging vereist. In aanmerking genomen evenwel dat de rechter ook in zo een geval kan afzien van het horen van de niet-verschenen getuige op de grond dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad, ligt het in de rede dat met het oog daarop door of namens de verdachte ter terechtzitting een gemotiveerd verzoek wordt gedaan tot hernieuwde oproeping en dat de rechter uit het achterwege blijven van zo een verzoek afleidt dat de verdediging geen prijs meer stelt op het horen van de niet verschenen getuige.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Overzicht getuige arrest

A

Feiten en omstandigheden: De raadsman heeft een aantal getuigen laten oproepen om te horen op de zitting. Door de rechtbank zijn twee van die getuigen afgewezen, omdat die volgens hen niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het geschil.
Rechtsoverwegingen: Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Te denken valt in dit verband aan het opgeven van de redenen voor het doen horen van de zogenoemde getuigen à décharge (getuige opgeroepen door verdachte) wier verklaringen kunnen strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde, of het doen horen van getuigen à charge (getuige opgeroepen door officier) die in het vooronderzoek zijn gehoord.
Strikt genomen is een afwijzing van een getuigenverzoek dus goed denkbaar wanneer de verdediging verzuimt om redenen op te geven waarom een bepaalde getuige dient te worden gehoord. De enkele opgave dat een getuige moet worden gehoord teneinde de betrouwbaarheid van die getuige te toetsen, lijkt op grond hiervan in ieder geval niet te dwingen tot toewijzing van het verzoek.
Noot
De lat voor de verdediging wordt hoog gelegd in dit overzichtsarrest (ro 2.20, 2.27, 2.46, 2.54 en 2.64). Het gaat dan om de situatie waarin een opgeroepen getuige niet op de zitting verschijnt. De wet vereist dan dat der rechter overgaat tot een hernieuwde oproeping (artikel 287 lid 3 sub b Sv). Daarvan kan alleen worden afgeweken als zowel OvJ als verdachte dit uitdrukkelijk aangeven (artikel 288 lid 3 Sv). Indien die toestemming niet wordt gegeven, kan de rechtbank alleen afzien van oproeping op basis van de gronden uit artikel 288 lid 1 Sv. In de wet wordt dus eigenlijk als uitgangspunt genomen: oproepen, tenzij uitdrukkelijk toestemming voor het niet oproepen.

OvJ en verdachte kunnen getuigen en deskundigen oproepen voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting.
De OvJ doet deze op verzoek van verdachte direct oproepen. Bij weigering moet de OvJ rekening houden met het verdedigingsbelang en zijn beslissing motiveren.
Er wordt een alertere en actievere houding van de verdediging verwacht -> motivering is vereist voor het oproepen van ontlastende getuigen of deskundigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Kernrol-arrest

A

Het terugverwijzen van een zaak (art. 423 Sv) dient te geschieden indien:
In eerste aanleg geen sprake was van
onpartijdigheid of onafhankelijkheid.
De rechter niet aan de behandeling had mogen
toekomen, wegens de afwezigheid van een van
de personen die een kernrol vervult, en hij niet
volgens de wettelijke wijze op de hoogte was
gebracht van de zittingsdag en zich evenmin een
omstandigheid heeft voorgedaan waaruit
voortvloeit dat deze dag hem bekend was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Salduz tegen Turkije arrest

A

Verdachten hebben ten alle tijden recht op consultatie als in art. 6 lid 3 sub c EVRM; rechtsbijstand van een raadsman.
Enkel in bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
Minderjarigen hebben ook recht op bijstand tijdens het verhoor.

32
Q

Ibrahim tegen Verenigd Koninkrijk

A

Rechter toetst ‘the overall fairness of the criminal proceedings’.
Enkel indien sprake is van dwingende redenen kan aan het recht op bijstand voorbij worden gegaan. Dergelijke dwingende redenen zijn:
Serieuze bedreiging van de vrijheid of;
De fysieke integriteit of;
Het leven of de veiligheid van een individu.
Rechten voor de verdachten gelden pas vanaf
een ‘criminal charge’, een verdenking.
Rechten uit art. 6 lid 2 en 3 EVRM zijn minimumrechten, lidstaten mogen meer rechten toekennen.

33
Q

Overzicht aanwezigheidsrecht arrest

A

Verzoek tot aanhouding van de zitting door:
De verdachte (art. 278 Sv).
De gemachtigde raadsman (art. 279 Sv).
Een niet gemachtigde raadsman voor zover het
verzoek wordt gedaan met het oog op de
effectuering van het aanwezigheidsrecht van de
verdachte en het verkrijgen van de machtiging.
Beoordeling van de rechter:
Aannemelijkheid van het verzoek.
Belangenafweging van het verzoek.
Ingeval van ziekte of detentie in het buitenland,
moet de rechter het verzoek honoreren, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.

34
Q

Overzicht getuigen arrest

A

Voorzitter stelt bij aanvang vast of getuigen (en deskundigen) wel of niet zijn verschenen. Niet verschenen getuigen (en deskundigen) kan zij (her)oproepen of hier met reden van afzien, zolang dit het verdedigingsbelang niet schaadt.
De rechtbank kan ambtshalve (of op vordering van de OvJ of verzoek van verdachte) tijdens het onderzoek ter terechtzitting ook nog nieuwe getuigen en deskundigen oproepen, indien zij dit noodzakelijk acht voor de volledigheid van het onderzoek. Bij vordering of verzoek wordt gelet op het noodzakelijkheidscriterium; het verzoek moet gemotiveerd, duidelijk en stellig zijn.

35
Q

Schatschaschwili tegen Duitsland arrest

A

Verdediging kan een belastende getuige niet ondervragen; schending recht op eerlijk proces?
‘Overall fairness of the trial’ toetsen:
Is er een goede reden voor de afwezigheid van
de getuige en de toelating van de niet getoetste
verklaring?
Is de verklaring het enige en/of beslissende
bewijs waarop de veroordeling wordt
gebaseerd? -> ‘The sole or decisive-regel’.
Zijn er voldoende counterbalancing-factoren
genomen ter compensatie van het nadeel dat
de verdachte ondervindt aan dit
beslissende/zwaar wegende bewijs?

36
Q

Ondervragingsrecht 1-440 en 1-447

A

Verdediging kan een belastende getuige met verschoningsrecht niet ondervragen.
Rechter verantwoordelijk voor eerlijk procesverloop.
Rechter toetst ‘the overall fairness of the trial’.
Verdediging moet motiveren waarom zij deze
getuige/deskundige wil horen en waarom dat
van belang is op grond van art 348 en 350 Sv.
In hoeverre steunt de bewezenverklaring op de
verklaring van de getuige? Vindt deze verklaring
ook steun in andere bewijsmiddelen?
Verdedigingsbelang/noodzakelijkheidscriterium.

Ondervragingsrecht 1-440 –> in eu wordt aan 4 vragen getoetst en nl maar 3. Heeft de verdediging motief

37
Q

Keskin tegen Nederland arrest

A

Art. 6 lid 3 sub d EVRM ondervragingsrecht. Rechter moet weigering van verzoek van verdachte tot ondervraging van een belastende getuige voldoende motiveren.
Inhoudelijk zijn bewijs- en getuigenverklaringen nationale verantwoordelijkheden.
Het EHRM toetst enkel de mate van eerlijk proces, met uitbreiding van Schatwili tegen DL voor beoordeling van ‘overall fairness of the trial’.
Of er voldoende compenserende maatregelen zijn genomen wordt getoetst aan:
De aanpak van het bewijs.
Beschikbaarheid en sterkte van ondersteunend
bewijs.
Compenserende procedurele maatregelen.
EHRM stelt vast dat een verdachte ondervraging van een belastende getuigen kan verzoeken zonder motivering.

38
Q

Post Keskin arrest

A

Een verzoek tot het horen van belastende getuigen hoeft de verdediging niet te motiveren.
Bij een verzoek tot ontlastende getuigen horen moet de verdediging het beland daarvan wel motiveren .

39
Q

Reikwijdte motivering/Hennepkwekerij arrest

A

Motiveringsplicht bij verwerping van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten art. 359 lid 2 tweede volzin.
Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt vereist:
Duidelijk standpunt.
Onderbouwd met argumenten.
Voorzien van ondubbelzinnige conclusie.

40
Q

Weerleggen alternatief scenario/Venrayse arrest

A

Uitdrukkelijk gevoerde verweren en verwerping van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten vereisen motivering via bewijsmiddelen of daaraan te ontlenen feiten en omstandigheden.
Enkel bij onwaarschijnlijke/ongeloofwaardige alternatieve scenario’s is er geen motivering van de rechter nodig.

41
Q

Selectie en waardering arrest

A

De rechter selecteert, binnen de door de wet getrokken grenzen, uit beschikbare bewijsstukken en waardeert welke in zijn ogen geheel of gedeeltelijk betrouwbaar voor de bewezenverklaring zijn en aan welke hij geen waarde acht. Beslissingen inzake de selectie en waardering behoeven, behoudens bijzondere gevallen, geen motivering.

42
Q

ACAB arrest

A

Vereisten voor een feit van algemene bekendheid:
Feit is algemeen bekend in Nederland; ieder
ontwikkeld mens wordt geacht dit te kennen.
Feit moet zonder noemenswaardige moeite
gevonden kunnen worden (bv op internet).
Feit is inhoudelijk zeker en onomstreden in
haar aard.
Indien de rechtbank twijfelde, maar het toch beschouwd als feit van algemene bekendheid, moet zij dit op de terechtzitting aan de orde stellen.

43
Q

afvoerpijp arrest

A

Art. 359a Sv bij verzuim uit het voorbereidend onderzoek dat niet meer kan worden hersteld en geen wettelijke rechtsgevolgen kent, kan:
Enkel vormverzuim worden geconstateerd.
Strafvermindering worden opgelegd.
Bewijsuitsluiting worden opgelegd.
Het OM niet-ontvankelijk worden verklaard.
Meeweging van verzuim criteria/toets:
Dient de geschonden voorschriften.
Ernst van het verzuim.
Nadeel dat door het verzuim wordt veroorzaakt.

44
Q

Beoordelingskader vormverzuim arrest

A

Selectie en waardering
De rechter selecteert, binnen de door de wet getrokken grenzen, uit beschikbare bewijsstukken en waardeert welke in zijn ogen geheel of gedeeltelijk betrouwbaar voor de bewezenverklaring zijn en aan welke hij geen waarde acht. Beslissingen inzake de selectie en waardering behoeven, behoudens bijzondere gevallen, geen motivering.

ACBC
Vereisten voor een feit van algemene bekendheid:
Feit is algemeen bekend in Nederland; ieder
ontwikkeld mens wordt geacht dit te kennen.
Feit moet zonder noemenswaardige moeite
gevonden kunnen worden (bv op internet).
Feit is inhoudelijk zeker en onomstreden in
haar aard.
Indien de rechtbank twijfelde, maar het toch beschouwd als feit van algemene bekendheid, moet zij dit op de terechtzitting aan de orde stellen.

Afvoerpijp
Art. 359a Sv bij verzuim uit het voorbereidend onderzoek dat niet meer kan worden hersteld en geen wettelijke rechtsgevolgen kent, kan:
Enkel vormverzuim worden geconstateerd.
Strafvermindering worden opgelegd.
Bewijsuitsluiting worden opgelegd.
Het OM niet-ontvankelijk worden verklaard.
Meeweging van verzuim criteria/toets:
Dient de geschonden voorschriften.
Ernst van het verzuim.
Nadeel dat door het verzuim wordt veroorzaakt.
Beoordelingskader vormverzuim
HR nuanceert art. 359a Sv. de punten:

Vormverzuim dat niet tijdens het voorbereidend
onderzoek is begaan, kan toch worden
meegewogen indien het verzuim of de
onrechtmatige handeling van bepalende invloed
is geweest op het verloop van het opsporings-
onderzoek en/of de vervolging van verdachte.

Strafvermindering kan enkel indien:
Verdachte nadeel heeft ondervonden;
Ten gevolge van het verzuim.
Het nadeel geschikt is voor compensatie.
Strafvermindering gerechtvaardigd is in het
belang van het geschonden voorschrift en de
ernst van het verzuim.

Bewijsuitsluiting vereist belangenafweging en:
Schending van art. 6 EVRM, of;
Schending van ander belangrijk voorschrift of
rechtsbeginsel wat in toekomstige vergelijkbare
verzuimen moet worden voorkomen en om
handelingen in overeenstemming met
voorgeschreven normen te stimuleren, of;
Structureel aantoonbaar vormverzuim waar de
verantwoordelijke autoriteiten onvoldoende
inspanning hebben getoond om dit te
voorkomen.

Niet-ontvankelijkheid van het OM in geval van:
Ernstige schending op beginselen van behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming tekort is gedaan aan de belangen van verdachte betreft recht op eerlijk proces. -> Instigatieverbod

45
Q

Auditu arrest

A

De Auditu
Mededelingen van derden kunnen dienen als wettig bewijsmateriaal (getuigenissen van horen-zeggen opgenomen in het proces-verbaal), mits er geen gissingen, vermoedens of conclusies in staan. Een testimonium de auditu geeft een gehoorsindruk/sfeerinpresie van de getuige en valt derhalve als bewijs onder werking van art. 342 lid 1 Sv.

46
Q

Bewijsminimum zedenzaken Arrest

A

Art. 342 lid 2 Sv één getuige is geen getuige.
Voor slachtofferverklaringen in zedenzaken is besloten dat strafbare feiten bewezenverklaard kunnen worden op basis van één getuige- verklaring én steunbewijs, mits beiden toezien op de gehele tenlastelegging.
Of aan dit bewijsminimum is voldaan, is afhankelijk van het geval.
Motivering van de rechter vereist toelichting, zonder expliciete motivering is een oordeel onbegrijpelijk en ondeugdelijk.
Motiveringsvereiste:
Waarin is de steun gevonden?
Van welke interpretatie van het bewijsminimum
is er uitgegaan?

47
Q

Overzicht getuigen arrest

A

Voorafgaand aan de zitting kan de rechtbank ambtshalve getuigen en deskundigen oproepen (op vordering van de OvJ of verzoek van verdachte/raadsman) door opgave bij appelschriftuur, hier geldt het verdedigingsbelang.
Bij aanvang en tijdens de zitting kan de rechtbank ambtshalve nieuwe (of geweigerde getuigen) en deskundigen oproepen (op vordering van de OvJ of op verzoek van verdachte/raadsman), hier geldt het noodzakelijkheidscriterium.

48
Q

Doelen strafprocesrecht

A

Hoofddoel: Het verzekeren van de juiste toepassing van het materiele strafrecht: schuldigen straffen

Bijkomende doelen:
1. Onschuldige zo min mogelijk belasten
2. derden zo min mogelijk belasten
3. eerlijk proces
4. in alle openheid

49
Q

Art. 6 EVRM

A

lid 1: recht op een eerlijk proces is een moederecht
- eerlijk en openbaar
-onpartijdige rechter
-binnen een redelijk termijn

Lid 2 en 3:
- Recht om onschuldig te zijn
- nemo tenetur (zwijgrecht)
- recht op informatie
-adequate tijd
-rechtsbijstand
-getuigen ondervragen
-vertolking
-informatie over de rechten

50
Q

Beslisschema 348 en 350 sv

A

348:

-dagvaarding geldig?
Ja –> ga verder
nee –> dagvaarding nietig

Rechter bevoegd?
ja –> ga verder
nee –> onbevoegdheid rechtbank

OvJ ontvankelijk?
ja –> ga verder
nee? –> ontvankelijkheid OvJ

schorsing vervolging
Ja? –> geschorst

350

Tenlastelegging bewezen?
Ja –> ga verder
nee –> vrijspraak

bewezenverklaarde strafbaar?
ja –> ga verder
nee –> OVAR

verdachte strafbaar?
ja –> ga verder
nee –> OVAR

Welke straf of maatregel?
- art 351 Sv

51
Q

De verdachte (rol)

A

e verdachte heeft in het strafproces een ‘vrije’ rol. Verdachte bepaalt zelf of en hoe hij zich verdedigt. De verdachte heeft bijv. geen aanwezigheidsplicht (zie art. 278, 279 en 280 Sv) en kan afstand doen van de meeste rechten die hem toekomen. De verdachte neemt aan het proces als voorwaardig procespartij deel. Dit bekent dat er sprake moet zijn van een ‘equality of arms’ = de juridische middelen van de verdachte om de aanklacht te bestrijden moeten gelijkwaardig zijn aan de middelen die de OvJ heeft om die aanklacht te onderbouwen.

Vanaf het punt dat er sprake is van een ‘criminal charge’ jegens de verdachte, krijgt de overheid veel bevoegdheden jegens hem, maar verkrijgt de verdachte ook veel rechten en waarborgen om een eerlijk proces te bieden en om ‘miscarriages of justice’ te voorkomen:
De verdachte heeft verklaringsvrijheid: de kern hiervan wordt gevormd door het zwijgrecht en het nemo tenetur-beginsel: de verdachte hoeft zijn onschuld niet te bewijzen en hoeft ook niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling
De verdachte heeft het recht op informatie over zijn rechten: denk aan de cautieplicht, maar bijv. ook art. 27c Sv rondom staande- en aanhouding en verhoor en de rechten die genoemd worden bij dagvaarding.
De verdachte heeft diverse andere rechten o.a. het aanwezigheidsrecht, recht op een eerlijke rechter (denk aan wrakingsregeling), het recht op berechting binnen een redelijke termijn, het recht op rechtsbijstand, evt. recht op een tolk en een vertaling, het ondervragingsrecht, het recht op toegang tot stukken en faciliteiten, het recht op gemotiveerde beslissingen, recht op het instellen van rechtsmiddelen om een veroordeling aan te vechten.

52
Q

Raadsman

A

De raadsman staat de verdachte bij, waaruit voortvloeit dat de raadsman even partijdig en even eenzijdig mag zijn als de verdachte zelf. De raadsman moet uitsluitend het belang van de cliënt dienen. Krachtens art. 311 Sv komt elke bevoegdheid van de verdachte ook toe aan de raadsman die hem bijstaat. Art. 10a lid 1 Advocatenwet: ‘In belang van een goede rechtsbedeling draagt de advocaat zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep:
onafhankelijk t.o.v. zijn cliënt, derden en zaken waarin hij als zodanig optreedt;
partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt;
deskundig en kan hij beschikken over voldoende kennis en vaardigheden;
integer en onthoudt hij zich van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt; en
vertrouwenspersoon en neemt hij geheimhouding in acht binnen de door de wet en het recht gestelde grenzen.

53
Q

OvJ

A

De OvJ is belast met de vervolging van strafbare feiten, maar hij kan ook van vervolging afzien krachtens het opportuniteitsbeginsel (art. 167 lid 2 Sv). Vanwege de magistratelijke houding van de OvJ, moet hij terughoudend zijn met vervolging: hij moet het proportionaliteitsbeginsel en de subsidiariteit in acht nemen en hierbij de belangen van de verdachte, het slachtoffer en de maatschappij afwegen. De OvJ is partijdig in de zin dat hij primair is belast met de behartiging van het vervolgingsbelang, dat is het algemene belang dat strafbare feiten vervolgd en bestraft worden. Let op: de partijdigheid betekent niet dat hij tegenstander is van de verdachte (magistratelijk). De bevoegdheden van de OvJ:
Opsporing: het gezag voor de opsporing ligt bij de OvJ (art. 132a Sv).
Nemen vervolgingsbeslissing: de OvJ mag bepalen of het onderzoek voldoende aanleiding geeft om over te gaan tot vervolging.
Aanklager terechtzitting of oplegger strafbeschikking
De vervolgingsbeslissing wordt gereguleerd door de beginselen van behoorlijke procesorde: gelijkheidsbeginsel, verbod van willekeur, vertrouwensbeginsel en zuiverheid van oogmerk (détournement de pouvoir).

54
Q

Rechter ter terechtzitting

A

Berechting vindt uitsluitend plaats dor ‘ambtelijke rechtsgeleerde rechters’. Strafzaken worden behandeld en beslist door de meervoudige strafkamer, behoudens in de wet bepaalde uitzonderingen (art. 268 lid 1 Sv). Het overgrote deel van de strafzaken wordt in eerste aanleg behandeld door de politierechter en de kantonrechter. Een OvJ kan de zaak bij de politierechter aanbrengen als:
de zaak naar zijn oordeel eenvoudig van aard is;
als de gevangenisstraf die hij van plan is te rekwireren niet meer dan een jaar bedraagt (art. 368 en 369 Sv).
De politierechter kan de zaak naar de meervoudige kamer van de rechtbank sturen als hij van oordeel is dat de zaak hier behandeld moet worden (art. 369 lid 2 Sv). De meervoudige kamer kan de zaak ook naar de politierechter verwijzen (art. 282a Sv).
De rechter is actief bij het onderzoek betrokken. Hij is eindverantwoordelijk voor de uitkomst van het geding, wat betekent dat het zijn taak is te zorgen dat de uitspraak in overeenstemming is met het recht en de feiten (de materiële waarheid). De strafrechter moet er uiteindelijk voor zorgen dat het strafproces eerlijk en met eerbiediging van de (grond)rechten tegen de verdachte verloopt en functioneert dus ook als een soort “controleur”. Dit zie je met name terug:
RC en de raadkamer bevelen VH
RC houdt toezicht in het voorbereidend onderzoek (zie arrest Onderzoek Smartphone)
Zittingsrechter voert (actief) regie ter terechtzitting en is eindverantwoordelijk voor de juistheid van beslissingen (zie bijv. de arresten Hennepkwekerij, Vormverzuimen, Overzicht getuigen).
Krachtens art. 113 en 117 Gw en art. 6 lid 1 EVRM moet de rechter onafhankelijk en onpartijdig zijn.
Bij onafhankelijkheid kan er een onderscheid gemaakt worden tussen externe en interne onafhankelijkheid:
Externe: de overheid moet de rechterlijke macht creëren en loszetten van de eigen organisatie. De rechter moet zich organisatorisch zelf kunnen besturen zonder inmenging van de overheid en ook financieel onafhankelijk.
Interne: binnen de organisatie van de rechtspraak, moet een rechter vrij zijn in zijn beslissing.
Bij onpartijdigheid kan er een onderscheid gemaakt worden tussen objectieve en subjectieve onpartijdigheid
Objectief: de rechter moet de schijn van partijdigheid vermijden. Aks de rechter connecties heeft met de verdachte, zal hij zich moeten verschonen.
Subjectief: gaat om de persoonlijke vooringenomenheid van de rechter. Het heeft betrekking op de persoonlijke instellingen en overtuiging van een individuele rechter in een bepaalde zaak.
Als een verdachte van mening is dat de rechter niet onpartijdig handelt, kan hij deze wraken.

55
Q

Slachtoffer

A

Art. 161 Sv geeft aan ieder het recht om aangifte te doen van strafbare feiten, waardoor het slachtoffer ervoor kan zorgen dat de justitiële autoriteiten recht van zijn zaak maken. Hierbij sluit ook de artikel 12-procedure aan. Het slachtoffer heeft een spreekrecht waarvan hij gebruik kan maken voor het requisitoir (art. 302 Sv). Slachtoffers of hun nabestaanden kunnen worden opgeroepen door de OvJ, maar kunnen ook op eigen initiatief gebruikmaken van hun spreekrecht. Gronden voor het spreekrecht:
Het kan bijdragen aan het begin van herstel van de emotionele schade
Voorkomen van recidive: verdachte kan beter beseffen van hij gedaan heeft
Spreekrecht vergroot de zichtbaarheid van het slachtoffer en kan zo preventief werken

56
Q

getuigen opvragen verdachte voorafgaand

A

De verdachte kan getuigen meenemen ter terechtzitting. Alle getuigen die op zitting zijn verschenen moeten worden gehoord (art. 287 lid 2 Sv).
De verdachte kan een verzoek doen tot de rechtbank t.a.v. de niet verschenen getuigen als de OvJ oproeping heeft geweigerd (sub a) of als de getuige geen gevolg heeft gegeven aan de oproeping (sub b).
Voor het verzoek aan de rechtbank geldt wel weer het verdedigingsbelangcriterium: de verdediging moet motiveren waarom het horen van de desbetreffende getuigen relevant is voor de beantwoording van (één van) de vragen van art. 348 en 350 Sv.

57
Q

getuige opvragen rechtbank voorafgaand

A

De rechtbank kan getuigen oproepen als de OvJ oproeping heeft geweigerd (sub a) of als de getuige geen gevolg heeft gegeven aan de oproeping (sub b) en zij dit oproeping wenselijk oordeelt. De rechtbank kan van de beslissing tot oproeping afzien als (art. 288 lid 1 Sv):
het onaannemelijk is dat de getuige ter terechtzitting zal verschijnen (sub a);
als de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en dit belang zwaarder weegt dat het belang van de verdachte om de getuige of deskundige ter terechtzitting te ondervragen
(sub b);
als de verdachte in zijn verdediging of het OM in zijn vervolging door weigering niet wordt geschaad (sub c).

58
Q

Tijdens de zitting verdachte getuigen

A

Verdachte (art. 328 jo. 315 Sv)
De verdachte kan een verzoek doen tot de rechtbank als hij wil dat nog niet ter terechtzitting gehoorde getuigen worden gehoord of wil ondervragen. Hiervoor geldt wel het noodzakelijkheidscriterium (HR, Overzicht oproepen en horen getuigen). Als de verdachte een getuigenverzoek doet aan de rechtbank, moet dit wel gemotiveerd zijn. Door de verdediging moet worden toegelicht waarom, gegeven de voeging van de al afgelegde verklaring bij de processtukken, het horen van getuigen nog relevant is.
Overeenkomsten en verschillen noodzakelijkheidscriterium en verdedigingsbelang:
Bij beide criteria draait het in de kern om de relevantie van het horen van getuigen voor de door de rechter te nemen beslissingen.
In relatie tot beide criteria gelden tamelijk hoge eisen m.b.t. de inkleding van verzoeken.
Het belangrijkste verschil lijkt er in te zijn gelegen dat het noodzakelijkheidscriterium meer ruimte biedt om betekenis toe te kennen aan het procesverloop en dan in het bijzonder aan de vraag of de verdediging redelijkerwijs eerder het verzoek tot het oproepen en horen van getuigen had kunnen doen.

59
Q

OvJ tijdens zitting getuigen

A

De OvJ kan een vordering instellen bij de rechtbank als zij nog niet gehoorde getuigen ter terechtzitting wil horen., 328 jo art. 315

60
Q

Tijdens zitting rechtbank rechter

A

Als de rechtbank verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of een deskundige m.b.t. de door hem uitgebrachte reportage noodzakelijk acht, beveelt zij oproeping van de getuigen (art. 315 lid 1 en 3 Sv)

61
Q

Vier redenen waarom tenlastelegging niet geldig is

A

ijn vier redenen waarom een dagvaarding nietig is:
Het kan dat de dagvaarding niet volgens art. 36b aan de verdachte betekend is. Vooral de oproepingsfunctie die de dagvaarding heeft is belangrijk. Je kan niet een proces tegen de verdachte voeren als die niet weet/kan weten dat er een proces tegen hem gevoerd wordt omdat de mededeling niet is uitgereikt volgens de regels. Dit geldt als er niemand is verschenen (geen verdachte, dat kan nog, maar ook geen raadsman) en de dagvaarding niet volgens de regels is uitgereikt 🡪 nietigheid dagvaarding (art. 349 lid 1 en art. 278 lid 1 Sv);
Als de vervolgingsbeslissing niet is uitgereikt onder de verantwoordelijkheid van de officieren van justitie 🡪 normaal wordt het gedaan door de OvJ, maar dit kunnen ook andere parketmedewerkers doen onder verantwoordelijkheid en controle van de OvJ (art. 126 RO) . Dan is er geen sprake meer van een beslissing van het OM en de dagvaarding is dan nietig;
In de dagvaarding moet aan de verdachte een aantal mededelingen worden gedaan over zijn rechten (art. 260 lid 3 en 4 Sv). Als dit niet goed is gedaan, kan de rechter kijken of deze fout kan worden hersteld, bijv. de verdachte alsnog over zijn rechten te informeren. Als herstel niet mogelijk is, kan de rechter de dagvaarding niet verklaren omdat de verdachte niet op adequate wijze over zijn rechten is voorgelicht;
De tenlastelegging moet ook aan bepaalde eisen voldoen (art. 261 Sv).

62
Q

Is de OvJ wel ontvankelijk?

A

bij vervolgingsbeletselen (bijv. klacht of verjaring)
als het besluit tot strafvervolging in strijd met de beginselen van algemene procesorde wordt geacht oor de rechter;
de OvJ is niet alleen verantwoordelijk voor de vervolgingsbeslissing, maar ook voor de opsporing. Als de rechter vindt dat er sprake is van zodanige onrechtmatigheden tijdens het onderzoek dat er doelbewust tekort is gedaan aan de rechten van de verdachte of dat de OvJ de rechter bewust heeft misleid, vervalt het vervolgingsrecht (art. 349a lid 1 sub c Sv).

63
Q

Beslissingsschema 350

A

Vraag 1: is het ten laste gelegde feit bewezen?
Als de rechter het ten laste gelegde feit niet bewezen acht, zal hij de verdachte van het hem ten laste gelegde vrijspreken (art. 352 lid 1 Sv). De bewijsvraag moet door de rechter worden beslist op grond van de tenlastelegging = is het ten laste gelegde feit dus bewezen? Als er een onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden, volgt er vrijspraak voor dat onderdeel en als het een essentieel onderdeel is, wordt de verdachte van de gehele ten laste legging. Ook al is het duidelijk dat de verdachte wel een te bewijzen strafbaar feit heeft gepleegd = tirannieke werking van de tenlastelegging. Aspecten die belangrijk zijn voor het bewijs:
de rechter mag zijn conclusie dat het feit bewezen kan worden verklaard alleen baseren op bewijsmiddelen die door de wetgever zijn aangewezen (art. 338 jo. art. 339 Sv). De wet geeft aan welke bewijsmiddelen zijn toegestaan.

de rechter moet het ten laste gelegde ‘wettig en overtuigend’ bewezen achten (art. 338 Sv).
bewijsminima: de rechter mag niet op basis van één bewijsmiddel concluderen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
onder omstandigheden mag onrechtmatig verkregen bewijs mag niet voor de bewezenverklaring worden gebruikt (art. 359a lid 1 sub b Sv).

Vraag 2: valt het bewezenverklaarde onder een delictsomschrijving?
De rechter controleert hier of het bewezenverklaarde wel strafbaar is. Onder deze vraag moet de rechter ook controleren of het bewezen verklaarde wel alle bestanddelen van een delictsomschrijving bevat, zo niet kan de rechter niet tot de conclusie komen dat het bewezen verklaarde een strafbaar feit oplevert. De strafbepaling moet ook vanuit het legaliteitsbeginsel aan de eisen voldoen uit art. 1 Sr: het moet duidelijk zijn, mag geen terugwerkende kracht hebben en moet voorafgaand aan het gedrag kenbaar zijn gemaakt. Ook moet hij kijken of de wetgever van wie de strafbepaling komt niet zijn wetgevende bevoegdheden te buiten is gegaan (🡪 vanuit dit artikel mag de lagere wetgever ook strafbepalingen maken, maar dit mag niet over misdrijven gaan en zijn strafbepalingen mogen ook niet in strijd zijn met hogere regels).

Vraag 3: is de verdachte strafbaar?
Hier moet er even gekeken worden naar de vier voorwaarden voor een strafbaar feit: MG, DO, W en V. De vraag is hier eigenlijk: doet zich een strafuitsluitingsgrond voor?

Bestanddeel opgenomen in de tenlastelegging

Geslaagd beroep op rechtvaardigingsgrond
Geslaagd beroep op schulduitsluitingsgrond

Wederrechtelijkheid
Vrijspraak
OVAR

Schuld (culpa)
Vrijspraak
Vrijspraak

Vraag 4: welke straf of maatregel wordt opgelegd?
Bij deze vraag moet de rechter de sanctie toemeten op het concrete geval. De rechter moet beslissen over de strafsoort en over de strafmaat.
na een van deze uitspraken (art. 352 Sv) kan je niet opnieuw vervolgen, dan zou je ne bis idem schenden.

bij OVAR kan je in hoger beroep, dit kan niet bij vrijspraak!
bij OVAR kan je wel maatregelen treffen! (VB: TBS)

64
Q

Wat moet in het vonnis worden opgenomen?

A

Art. 358 Sv bepaalt t.a.v. de vragen van art. 348-350 Sv, welke beslissingen daarvan in het vonnis moeten worden opgenomen. Het vonnis moet op straffe van nietigheid bevatten:
de beslissingen van art. 349 lid 1 Sv (lid 1) = nietigheid dagvaarding, onbevoegdheid rechtbank, niet-ontvankelijkheid OvJ of schorsing van de vervolging; en
de beslissingen van art. 350 Sv (lid 2) =
of het bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan;
strafbaarheid feit: kwalificatie, wederrechtelijkheid (= rechtvaardigingsgrond)
de strafbaarheid dader: verwijtbaarheid (= schulduitsluitingsgrond)
oplegging van de straf of maatregel
de beslissing van de rechtbank tot verwerping van uitdrukkelijk voorgedragen verweren van de verdachte of de OvJ (lid 3) = verweer voorvragen, strafbaarheid feit, aanwezigheid strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond.
Of er sprake is van een uitdrukkelijk voorgedragen verweer is afhankelijk van het type verweer, de strekking ervan, de aangevoerde feiten en omstandigheden en de mate waarin het verweer is gericht op het toepasselijk juridisch kader

65
Q

Wat moet er in het vonnis worden gemotiveerd?

A

O.g.v. art. 121 Gw moeten vonnissen de gronden bevatten waarop zij rusten. Uit art. 359 lid 2 Sv volgt dat de rechter in het vonnis moet motiveren:
lid 2 eerste volzin = de formele beslissingen van art. 349 lid 1 Sv, maar alleen als hiervoor aanleiding is gezien (als er sprake is van nietigheid dagvaarding, onbevoegdheid rechtbank, niet-ontvankelijkheid OvJ of schorsing van de vervolging; of als de verdachte verweer hierover heeft gevoerd) + de materiële beslissingen van art. 350 Sv
twee soorten verweren:
uitdrukkelijk voorgedragen verweren ex. art. 358 lid 3 jo. art. 359 lid 2 eerste volzin Sv; en
uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van verdachte of OvJ, zolang de rechter hiervan afwijkt (art. 359 lid 2 tweede volzin Sv).
Categorie 1 – Uitdrukkelijk voorgedragen verweren (art. 359 lid 2, eerste volzin)
Het vonnis dient o.g.v. art. 358 lid 3 Sv een uitdrukkelijke beslissing te bevatten op uitdrukkelijk voorgedragen verweren van de zijde van de verdachte m.b.t. de vragen van art. 348 Sv, de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit alsmede beroepen op een wettelijke strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond. Deze beslissing moet o.g.v. art. 359 lid 2, eerste volzin, zijn gemotiveerd.
Motiveringsplicht o.g.v. de eerste volzin bestaat dus voor:
de formele voorvragen als er sprake is een beslissingen i.d.z.v. art. 349 lid 1 Sv of als de verdachte een uitdrukkelijk voorgedragen verweer hierover heeft gevoerd
de materiële beslissingen van art. 350 Sv: als aangenomen wordt dat het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond niet aanwezig is
Meer en Vaart-verweren = een verweer dat niet in strijd is met de bewijsmiddelen, maar wel met de bewezenverklaring.
Dakdekkerverweren = stelt een rechtsvraag aan de orde over een woord uit de tenlastelegging, het feitelijk gebeuren zou volgens de verdachte niet onder de DO (en dus de tenlastelegging) vallen (inhoudelijk = kwalificatieverweer).
Hoofdregel: als de verdachte het hem ten laste gelegde bestrijdt met een alternatieve uitleg van de gebeurtenissen, die niet strookt met de bewezenverklaring, moet de rechter deze weerleggen. Dit kan door opneming van bewijsmiddelen of vermelding van aan wettig bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten.
Uitzondering: een weerlegging is niet vereist als:
het door de verdachte gestelde alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden;
als de lezing van de verdachte ongeloofwaardig is;
als de lezing zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.

Categorie 2 – Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten (UOS, art. 359 lid 2, tweede volzin)
Wanneer is een standpunt een UOS? Een standpunt moet duidelijk zijn, met argumenten worden onderbouwd en zijn voorzien van een duidelijke conclusie (HR, Reikwijdte motivering). Degene die het standpunt inneemt, is er ook voor verantwoordelijk dat het standpunt schriftelijk komt vast te liggen, bijv. door het overhandigen van een op schrift gestelde versie van het pleidooi of het requisitoir. Motiveringsplicht o.g.v. de tweede volzin bestaat dus voor:
uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de OvJ dat door de rechter niet is aanvaard m.b.t. de voorvragen van artikel 349 lid 1 Sv, de kwalificatie van het bewezenverklaarde als strafbaar feit en de strafbaarheid van feit en dader;
uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdachte en/of de officier van justitie dat door de rechter niet is aanvaard met betrekking tot de bewijsbeslissing en de oplegging van een straf en/of maatregel
betrouwbaarheidsverweer = verweren omtrent de betrouwbaarheid, deugdelijkheid of geloofwaardigheid van bewijsmiddelen;
straftoemetingsverweer
HR, Reikwijdte motivering
Wanneer is er sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (UOS) i.d.z.v. art. 359 lid 2 Sv (zware stelplicht)? Hiervan is volgens de Hoge Raad sprake als het standpunt ‘duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht’ (r.o. 3.7.1). Wat betreft de verweren i.d.z.v. art. 358 lid 3 Sv, geldt wel dat de raadsman die daarover een uitdrukkelijke beslissing van de rechter verlangt, ervoor moet zorgen dat het verweer schriftelijk wordt vastgelegd.
Er zijn twee situaties waarin de tweede volzin leidt tot een nieuwe motiveringsplicht:
Allereerst wijst de Hoge Raad erop dat in die gevallen waarin reeds een motiveringsplicht bestond t.a.v. bepaalde verweren van de verdachte, er nu ook een motiveringsplicht geldt als de OvJ met betrekking tot dezelfde onderwerpen – de voorvragen van artikel 349 lid 1 Sv, de kwalificatie van het bewezenverklaarde als strafbaar feit en de strafbaarheid van feit en dader – een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inneemt. VB: vrijspraak (in weerwil van het requisitoir van de OvJ).
Ten tweede wijst de Hoge Raad op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten (van de verdachte en/of de officier van justitie) met betrekking tot de bewijsbeslissing en de oplegging van een straf en/of maatregel. VB: betrouwbaarheidsverweer = verweren omtrent de betrouwbaarheid, deugdelijkheid of geloofwaardigheid van bewijsmiddelen.
Art. 359 lid 2 Sv levert geen beperking op t.a.v. de vrijheid waarmee de rechter over de feiten oordeelt, de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal of de keuze en weging van de factoren die van belang zijn voor de oplegging van de straf en/of maatregel. Wel brengt die bepaling mee dat hij zijn beslissing in een aantal gevallen nader moet motiveren (r.o. 3.8.1).
T.a.v. de omvang van de motiveringsplicht overweegt de HR (r.o. 3.8.4):
Dat de motiveringsplicht slechts geldt bij de niet-aanvaarding van een ter terechtzitting ingenomen en ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’;
Dat de motiveringsplicht niet geldt indien in de einduitspraak niet wezenlijk wordt afgeweken van zo een standpunt. Dat kan zich voordoen in het geval van een afwijking van de eis van het OM of het standpunt van de verdediging ter zake van de strafoplegging, welke afwijking van beperkt belang is;
Dat de omvang van de motiveringsplicht afhankelijk is van de aard van het onderwerp en de mate waarin wordt afgeweken van het ingenomen standpunt. Zo kan bij afwijking van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ van de OvJ of van de verdediging met betrekking tot de bewijsbeslissing met een beperktere motivering worden volstaan indien de afwijking slechts een onderdeel en niet de gehele tenlastelegging betreft;
Dat de motiveringsplicht niet zo ver gaat dat bij de niet-aanvaarding van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan
Lid 6 stelt daarbij extra eisen aan de motivering als het gaat om het opleggen van een vrijheidsbenemende straf of maatregel. Hieruit kan worden afgeleid dat bij zwaardere sancties er meer motivering wordt geëist dan bij lichte. De rechter moet in het vonnis de redenen vermelden die in het bijzonder van belang zijn geweest voor oplegging van de straf of maatregel.
Weergave bewijsmiddelen in het vonnis (art. 359 lid 3 Sv)
Lid 3 stelt de eis dat het vonnis zowel de inhoud van de bewijsmiddelen bevat voor zover die dienen tot bewijs van het ten laste gelegde, als de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Uitzonderingen op deze plicht:
het verkort vonnis: voor verkorte vonnissen geldt dat (alleen) de bewijsmiddelen en de redengevende feiten en omstandigheden van art. 359 lid 3 mogen ontbreken (art. 138b en 365a lid 2 Sv).
als de verdachte bekend
De Hoge Raad toetst op de wettigheid van het bewijs, de redengevendheid ervan en de

66
Q

Kenmerken nederlands wettelijk bewijsstelsel

A

negatief wettelijk bewijsstelsel;
de rechter is vrij in de selectie en de waardering van het bewijs
de limitatieve opsomming van wettelijke bewijsmiddelen (art. 339 Sv);
motivering van de uitspraak van de rechter (art. 359 Sv);
regels m.b.t. het bewijsminimum (art. 341 lid 3 en 4, art. 342 lid 2, art. 344 lid 1 sub 5e en art. 344 lid 2 Sv);
de bewijsvoering (auditu-verklaring)
feiten van algemene bekendheid

67
Q

Negatief wettelijk bewijsstelsel

A

Vrije bewijsstelsels = de wet laat de rechter vrij in zijn oordeelsvorming. De wet bevat geen regels m.b.t. de vraag wanneer het feit bewezen mag/moet worden geacht. Er zijn twee soorten:
Stelsel van de bloot gemoedelijke overtuiging (conviction intime): voldoende is dat de rechter overtuigd is van de schuld van de verdachte. De overtuiging alleen is voldoende, verdere argumentatie is niet nodig. Dit stelsel is kenmerkend voor de juryrechtspraak.
Stelsel van de beredeneerde overtuiging (conviction raisonnéé): de rechter is hier wel verplicht zijn vonnis te motiveren. De rechter moet argumenten geven die de bewezenverklaring kunnen dragen. De rechter is hier dus vrij, i.d.z.v. dat hij niet gebonden is aan wettelijke regels, maar hij is wel gebonden aan de rede.
Wettelijke bewijsstelsels = de wet bevat regels m.b.t. de vraag wanneer het feit bewezen moet worden geacht.
Positief-wettelijk bewijsstelsel: de wet somt hier de bewijsmiddelen op waarvan de rechter gebruik mag maken en aan deze bewijsmiddelen is de rechter dus gebonden. Het bijzondere hierbij is dat de wet de rechter verplicht om het feit bewezen te verklaren als een bepaalde hoeveelheid bewijs voorhanden is. De rechter moet dan dus veroordelen, ook als hij zelf niet van de schuld van de verdachte overtuigd is.
Negatief-wettelijk bewijsstelsel: de rechter is hier ook gebonden aan wettige bewijsmiddelen, maar die binding is negatief. De rechter mag niet veroordelen als het door de wet voorgeschreven minimum aan bewijs niet voorhanden is. Dit betekent dat hij dan moet vrijspreken, ook als hij persoonlijk overtuigd is van de schuld van de verdachte. Het stelsel verplicht de rechter echter niet om tegen zijn overtuiging iemand te veroordelen.

68
Q

Hoe wettelijk bewijsstelsel terug te zien in wet?

A

Nederland heeft een negatief-wettelijk bewijsstelsel. Dit is terug te zien in art. 338 Sv, waarin de grondregel van het bewijs is neergelegd: “Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen”.
de rechter moet overtuigd zijn;
de overtuiging moet zijn gegrond op wettige bewijsmiddelen (art. 339 Sv);
het minimum aan bewijs moet voorhanden zijn (volgt uit de voorschriften die de bewijswaarde van het bewijsmiddel regelen);
het gaat om de vraag of de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan (eerste materiële vraag van art. 350 Sv);
de overtuiging moet voortkomen uit het onderzoek op de terechtzitting (art. 350 Sv).

69
Q

Onmiddelijkheidsbeginsel?

A

Bewijsvoering = de manier waarop het bewijs wordt verkregen en aan de rechter gepresenteerd. De bewijsvoering is van groot belang voor de betrouwbaarheid van het bewijs en de beoordeling ervan.
Art. 341 lid 1 Sv: “Onder verklaring van een getuige wordt verstaan zijne bij het onderzoek op de terechtzitting gedane mededeeling van feiten of omstandigheden, welke hij zelf waargenomen of ondervonden heeft.”
Een getuigenverklaring moet ter terechtzitting zijn afgelegd. Dit waarborgt dat de verklaring ten overstaan van de rechter zijn afgelegd en dat de getuige is beëdigd (art. 290 lid 2 Sv).
De getuige mag alleen getuigen m.b.t. feiten of omstandigheden die de getuige zelf waargenomen of ondervonden heeft. Ondanks deze bepaling heeft de Hoge Raad ingestemd met het gebruik van niet ter terechtzitting afgelegde verklaringen voor bewijs = testimonium de auditu.

HR, Auditu-arrest
Feiten: De vriendin van verdachte moest werken als prostituee voor hem waarna hij vervolgens groot deel van dit geld in beslag. Voor het bewijs jegens verdachte van dit feit werd een getuigenverklaring gebruikt. De getuige verklaarde dat ze had gehoord van de vriendin van de man dat de man haar had gedwongen als prostituee voor hem te werken. De raadsman van de verdachte voerde aan dat deze verklaring niet gebruikt mocht worden, omdat hij van horen-zeggen was. Volgens art. 342 Sv moet de verklaring van een getuige zijn gebaseerd op wat hij zelf heeft waargenomen of ondervonden. De verklaring was van horen zeggen en dus had de getuige niet zelf waargenomen.
HR: verklaringen van personen, die mededelingen van derden weergeven in een rechtszaak kunnen (beperkt) als wettig bewijsmiddel dienen (=testimonium de auditu = getuigenis van horen zeggen). Zo’n verklaring geeft de gehoorsindruk van de getuige weer en gaat dus over een door die getuige zelf waargenomen feit.
Onmiddellijkheidsbeginsel
Het belangrijkste argument tegen de auditu-traditie is het onmiddellijkheidsbeginsel.
Het onmiddellijkheidsbeginsel houdt in dat het bewijs rechtstreeks op de zitting moet worden geproduceerd. M.b.t. getuigenverklaring betekent dit dat de rechter rechtstreeks, onmiddellijk, uit de mond van de getuige zelf moet horen wat hij heeft waargenomen. De gedachte achter het onmiddellijkheidsbeginsel is het idee dat overdracht van door waarneming verkregen gegevens via tussenpersonen altijd enige vertekening van informatie kan optreden. In dit licht kan er gekeken worden naar art. 6 lid 3 sub d EVRM waarin de verdachte het recht krijgt om belastende getuigen te ondervragen.
EHRM, Schatschaschwili t. Duitsland (2015)
Art. 6 lid 1 en 3 sub d EVRM eisen dat de verdachte een adequate en voldoende kans geboden wordt om de getuige die een belastende verklaring aflegt in twijfel te trekken en te ondervragen, of terwijl de getuige zijn verklaring aflegt of in een later stadium van de behandeling.
Om te onderzoeken of de behandeling van de zaak waarin verklaringen zijn gedaan door een getuige die niet ter zitting aanwezig was en ondervraagd is tijdens de behandeling wiens verklaring is gebruikt als bewijs in strijd is met art. 6 lid 1 en 3 sub d EVRM, moet de rechtbank onderzoeken:
Of er een goede reden was voor de afwezigheid van de getuige
Het ontbreken van een goede reden voor de afwezigheid van een getuige brengt op zichzelf niet mee dat het proces oneerlijk is, maar vormt wel een belangrijke factor m.b.t. de eerlijkheid van het proces.
Of de verklaring van de afwezige getuige de enige of in beslissende mate grondslag was voor de veroordeling van de verdachte;
Of er voldoende “counterbalancing factors” waren, o.a. sterke procedurele warborgen, om te compenseren voor de beperkingen van de verdediging vanwege de toelating van het niet op betrouwbaarheid geteste bewijs en om ervoor te zorgen dat het proces als geheel eerlijk was.
Wat geldt als voldoende compenserende factoren is afhankelijk van het gewicht van het bewijsmateriaal van de getuigenverklaring van de afwezige getuige. Deze counterbalancing factors moeten een eerlijke en voldoende onderzoek van de betruwbaarheid van het bewijs inhouden. De verdachte moet in ieder geval de kans krijgen om zijn eigen versie van wat heeft plaatsgevonden te geven en de geloofwaardigheid van de getuigenverklaring in twijfel te trekken door het aanwijzen van onbegrijpelijkheid of tegenstrijdigheid van de verklaring.
Voorbeelden:
tijdens de behandeling een video te laten zien van de getuigenverklaring (tijdens het vooronderzoek) van de afwezige getuige;
de gelegenheid aan de verdediging geven om de getuige voor de behandeling te ondervragen;
de beschikbaarheid van bewijs die het niet-geteste bewijs van de getuige ondersteunt;
een geboden mogelijkheid richting de verdediging om zijn vragen t.a.v. de getuige indirect te stellen (bijv. op schrift) tijdens de behandeling

70
Q

Welke bewijsmiddelen?

A

HR, Selectie bewijsmiddelen
In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter die verdachte o.g.v. zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken, terecht tot dat oordeel is gekomen. Een motivering van het oordeel van de rechter kan in cassatie alleen op de begrijpelijkheid worden getoetst. Als de rechter die over feiten oordeelt het tenlastegelegde feit bewezen acht is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene als bewijs te gebruiken wat hij uit een oogpunt van betrouwbaarheid bruikbaar acht en hetgeen waaraan hij geen waarde acht, buiten beschouwing te laten. Deze beslissing over de selectie en waardering die (behoudens bijzondere gevallen) geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden.

Feiten van algemene bekendheid
Een bewijsmiddel is alleen bruikbaar als argument voor de conclusie van de bewezenverklaring als het betreffende bewijsmateriaal tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde is geweest (art. 301 Sv). Op deze regel is één uitzondering: de feiten en omstandigheden van algemene bekendheid (art. 339 lid 2 Sv). Gegevens van algemene bekendheid zijn volgens de Hoge Raad “gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen” (HR, ACAB). De definitie bevat twee onderdelen (Noot):
“Gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen wordt geacht te kennen”: die feiten en omstandigheden moeten juist ook buiten de kring van direct betrokken deelnemers aan het concrete geding voldoende bekend zijn om daarom niet binnen het concrete geding via onderzoek, discussie en beslissing en waardering van een wettig bewijsmiddel te hoeven worden vastgesteld als bewijs voor de bewezenverklaring te mogen dienen;
“Zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen”: internet. Hieraan worden twee beperkingen gesteld:
het feit moet in Nederland van algemene bekendheid zijn, plaatselijke algemene bekendheid is voldoende;
het gaat hierover om bronnen en informatiesystemen die niet alleen gemakkelijk toegankelijk zijn, maar waarin ook bepaalde informatie gericht, eenduidig en met de autoriteit van de opsteller bevestigd, vermeld wordt.
Algemene ervaringsregels
Algemene ervaringsregels = regels die de rechter heeft kunnen afleiden van in het dagelijks leven voorkomende gebeurtenissen. Voor algemene ervaringsregels gelden dezelfde regels als voor FVAB.

71
Q

Bewijsminimum

A

Bewijsminima
De regels m.b.t. de bewijswaarde van bewijsmiddelen zijn te vinden in art. 341 lid 3 en 4, art. 342 lid 2, art. 344 lid 1 sub 5e en art. 344 lid 2 Sv. Éen bewijsmiddel t.a.v. de gehele tenlastelegging is niet voldoende. Één bewijsmiddel t.a.v. een onderdeel van de tenlastelegging is wel voldoende.
HR, Bewijsminimum zedenzaak
HR: Volgens art. 342 lid 2 Sv – dat over de gehele tenlastelegging gaat – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, i.d.z.d. zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De verklaring van één getuige moet dus voldoende steun vinden buiten de verklaring van de getuige. De vraag of er aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.

72
Q

Wanneer hoger beroep?

A

Misdrijven: tegen eind- en tussenvonnissen staat hoger beroep open (art. 138 Sv).
Overtredingen: tegen eind- en tussenvonnissen staat hoger beroep open, maar met verschillende uitzonderingen (lid 2):
overtredingen waarbij met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel is opgelegd;
overtredingen waarbij geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een geldboete van max. €50.

itzondering: voor zowel berechte misdrijven als overtredingen geldt een beperking van het recht op hoger beroep: tegen algehele vrijspraak staat geen hoger beroep open. Algehele vrijspraak = vrijspraak van de gehele tenlastelegging. Bij cumulatieve of subsidiaire tenlasteleggingen moet per ten laste gelegd onderdeel worden beoordeeld of er algeheel is vrijgesproken (lid 5). Alleen de onderdelen waarvan de verdachte niet is vrijgesproken, zijn ontvankelijk voor hoger beroep.
Uitzondering op uitzondering: voor een bij verstek veroordeelde verdachte die niet op de hoogte was van de terechtzitting staat altijd hoger beroep open (fundamentele recht toegang tot de rechter).

73
Q

Vraag 2: Op welke manier dienen de grieven tegen het vonnis bekend gemaakt te worden?

A

e grieven moeten worden genoteerd in het appelschriftuur. De OvJ moet binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een appelschriftuur met grieven indienen op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen (lid 1). De verdachte kán veertien dagen na het instellen van hoger beroep een appelschriftuur met grieven indienen op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen (art. 410 lid 1 Sv).
De OvJ heeft een schriftuurverplichting, de verdachte in beginsel niet, alleen onder bepaalde omstandigheden (lid 4).
Als de verdachte geen schriftuur met grieven indient en ook mondeling geen bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard (art. 416 lid 2 Sv). Als de OvJ geen grieven heeft ingediend, kan het door de officier ingestelde hoger beroep ook niet-ontvankelijk worden verklaard (lid 3). Hierbij wordt een belangenafweging gemaakt: niet-ontvankelijkverklaring in relatie tot het belang van het in hoger beroep behandelen van de zaak.

74
Q

Vraag 3: Wie kunnen er in hoger beroep voor zorgen dat een getuige of een deskundige ter terechtzitting verschijnt en op welke manieren kan dat worden bewerkstelligd?

A

Voorafgaand aan de terechtzitting
Verdachte: de verdachte kan in de schriftuur opgeven welke getuigen en deskundigen hij ter terechtzitting wil doen oproepen (art 410 lid 3 jo. art. 263 en 264 Sv). De A-G kan oproeping weigeren o.g.v de weigeringsgronden van art. 264 Sv. Ook kan de A-G weigeren als de getuige of deskundige in eerste aanleg door de RC is gehoord en horen ter terechtzitting niet noodzakelijk wordt geacht (lid 3).
Bij aanvang terechtzitting
De verdachte heeft twee opties bij aanvang van de terechtzitting:
De verdachte kan getuigen meenemen ter terechtzitting. Alle getuigen die op zitting zijn verschenen moeten worden gehoord (art. 415 lid 1 jo. art. 287 lid 2 jo. art. 315 Sv)
T.a.v. de niet-aanwezige getuigen kan de verdachte het hof verzoeken om oproeping te bevelen (art. 418 jo. art. 287 lid 3 Sv). De rechtbank kan oproeping weigeren o.g.v. de weigeringsgronden van art. 288 Sv (art.418 jo. art. 288 Sv).
Rechtbank (art. 415 lid 1 jo. 287 lid 3 Sv)
De rechtbank kan getuigen oproepen als de OvJ oproeping heeft geweigerd (sub a) of als de getuige geen gevolg heeft gegeven aan de oproeping (sub b) en zij dit oproeping wenselijk oordeelt. De rechtbank kan van de beslissing tot oproeping afzien o.g.v. de weigeringsgronden van art. 288 Sv of o.b.v. het niet voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium.
Tijdens terechtzitting
Verdachte (art. 415 jo. art. 328 jo. 315 Sv)
De verdachte kan een verzoek doen tot de rechtbank als hij wil dat nog niet ter terechtzitting gehoorde getuigen worden gehoord of wil ondervragen.
Officier van Justitie (art. 415 jo. art. 328 jo. art. 315 Sv)
De OvJ kan een vordering instellen bij de rechtbank als zij nog niet gehoorde getuigen ter terechtzitting wil horen.
Rechter (art. 415 jo. 315 Sv)
Als de rechtbank verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of een deskundige m.b.t. de door hem uitgebrachte reportage noodzakelijk acht, beveelt zij oproeping van de getuigen (art. 315 lid 1 en 3 Sv).

75
Q

Vraag 4: Hoe ziet de behandeling van de zaak in hoger beroep eruit?

A

Het gerechtshof moet, net als de rechtbank in eerste aanleg, de vragen van art. 348 en 350 Sv beantwoorden. Voordat het gerechtshof over kan gaan op beraadslaging t.a.v. de vragen van art. 348 en 350 Sv, moet het eerst een paar voorvragen (positief beantwoorden):
De vraag of de uitreiking van de dagvaarding of oproeping in hoger beroep geldig is (art. 422 lid 1 Sv).
De vraag of het hoger beroep rechtsgeldig is ingesteld (art. 422 lid 1 Sv).
Of het gerechtshof bevoegd is om de zaak in appel te berechten.
De beraadslaging over de vragen van art. 348 en 350 Sv vindt plaats n.a.v. het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal heeft plaatsgevonden.
Eerst wordt n.a.v. het ott in hoger beroep, beslist of de dagvaarding of oproeping voor de zitting in hoger beroep is betekend. Zo nee, dan moet de zaak door een nieuwe dagvaarding of oproeping opnieuw bij het gerechtshof aanhangig worden gemaakt.
Zo ja, dan kan er over worden gegaan naar de volgende vraag of de dagvaarding in eerste aanleg geldig is betekend. Zo niet, dan is dat de einduitspraak waarmee de behandeling in hoger beroep eindigt. De OvJ kan de zaak eventueel opnieuw aanhangig maken bij de rechtbank.
Vervolgens beraadslaagt het gerechtshof over de overige formele en materiële vragen. Hoofdregel is hierbij dat het gerechtshof doet wat de rechtbank had moeten doen (art. 423 lid 1 Sv). Het gerechtshof kan:
de rechtbank onbevoegd verklaren; het OM niet-ontvankelijk verklaren; de vervolging schorsen (art. 349 Sv);
de verdachte vrijspreken; OVAR; vervolgen (art. 352 Sv)
Er zijn wel uitzonderingen waarin soms de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank die het vonnis heeft gewezen (zie bijv. art. 423 lid 2 Sv). Terugwijzing moet bijv. als zich een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van het gerecht dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige instantie i.d.z.v. art. 6 EVRM.

76
Q

Vraag 5: Welke beslissingen moet het gerechtshof nemen en hoe krijgt dat vorm in het arrest?

A

Als het gerechtshof tot een einduitspraak komt, moet het ook een beslissing nemen over het vonnis van de rechtbank. Het gerechtshof kan het vonnis vernietigen; het geheel bevestigen; het gedeeltelijk vernietigen of het gedeeltelijk bevestigen (art. 423 lid 1 Sv). De beslissing tot bevestigen of vernietigen ziet daarbij op de beslissingen die het gerechtshof neemt o.g.v. art. 348 en 350 Sv
HR, Bevestiging vonnis 1e aanleg (2010) (art. 423 Sv)
Bij de nieuwe behandeling in hoger beroep gaat het hof opnieuw de vragen van art. 348 en 350 Sv behandelen. Mogelijke uitspraken van het hof:
Vernietiging: een vonnis dient vernietigd te worden als en voor zover het hof zich niet kan verenigen met door de eerste rechter op de voet van art. 358 in verbinding met art. 348 en 350 Sv genomen beslissingen. Als de appelrechter dus tot een ander oordeel komt dat de eerste rechter, dient het vonnis vernietigd te worden.
Bevestiging, maar met aanpassing van de gronden: een vonnis waarmee de appelrechter zich wat betreft de gronden niet kan verenigen, maar wel met het vonnis, leent zich voor bevestiging met aanvulling of verbetering van die gronden. Als de appelrechter dus tot hetzelfde oordeel komt als de eerste rechter, maar met andere gronden, dient het vonnis bevestigd te worden.
Bevestiging: een vonnis dient bevestigd te worden als het hof zich kan verenigen met de beslissingen van art. 348 en 350 Sv en ook tot hetzelfde vonnis komt. Bevestiging van een vonnis is slechts mogelijk als het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is gevoerd met inachtneming van alle daarvoor geldende procedureregels (“niet bevestigen als het onderzoek in eerste aanleg niet deugt”).

77
Q

Openbaar ministerie

A

Baas= college van procedeurs-generaal

Postitie = magistratelijk –> objectief en evenwichtig

organisatie=
-college PG –> vervolging en opsporing
-ressortparketten –> en tien AP

Lp doet zware zaken
FP doet fraude zaken
Parket CVOM doet verkeerszaken

Taken is 127 ro