SK 2.1 Flashcards

1
Q

Wat is de vanderwaalskracht?

A

De aantrekkingskracht tussen moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn faseovergangen?

A

Veranderingen in fasen van moleculen tussen de vaste fase, de vloeibare fase en de gasfase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de kenmerken van een vaste stof op microniveau?

A
  • De moleculen bevinden zich dicht op elkaar.
  • De moleculen trekken elkaar sterk aan.
  • De moleculen blijven vast op hun plaats,
  • De moleculen trillen op hun plaats.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de kenmerken van een vloeistof op microniveau?

A
  • De moleculen bewegen vrij langs elkaar
  • Er is wat meer ruimte tussen de moleculen dan bij een vaste stof.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de kenmerken van een gas op microniveau?

A
  • De moleculen bewegen met een grote snelheid kriskras door elkaar.
  • De moleculen bevinden zich op een grote afstand van elkaar.
  • Tussen de gasmoleculen is niets.
  • Gasmoleculen botsen vaak tegen de wand van het vat. Daardoor oefent een gas druk uit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is condenseren?

A

Van gas naar vloeistof.

Door de vanderwaalskracht komen de moleculen in gasfase steeds dichter bij elkaar. Ze gaan nog steeds kriskras door elkaar, maar blijven dicht bij elkaar. Er is een vloeistof ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is stollen?

A

Van vloeibaar naar vast.

Door de vanderwaalskracht komen de moleculen in de vloeibare fase steeds dichter bij elkaar. Ze bewegen ook niet meer kriskras door elkaar, maar trillen op hun plaats. Er is een vaste stof ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het absolute nulpunt?

A

De temperatuur waarbij moleculen helemaal stilstaan. Dit is -273°C of 0K.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werkt de temperatuurschaal van kelvin?

A

In deze temperatuurschaal komen geen negatieve getallen voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe bereken je iets van graden Kelvin naar graden Celcius?

A

T (K) = T (°C) + 273

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat hebben alle faseovergangen?

A

Een energie-effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de twee soorten energie-effecten?

A
  • endotherm
  • exotherm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat wordt er bedoeld met faseovergangen die endotherm zijn?

A

Faseovergangen waarbij je steeds energie moet toevoeren. (Dus waar de energie toeneemt.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat wordt er bedoeld met faseovergangen die exotherm zijn?

A

Faseovergangen waarbij steeds energie vrijkomt. (Dus waar de energie afneemt.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke faseovergangen zijn endotherm?

A

Smelten, verdampen en sublimeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke faseovergangen zijn exotherm?

A

Stollen, rijpen en condenseren.